Hoe de macht Keizer Willem II (van Pruisen) ontglipte
Recensie
Macht en machtsvertoon
Wie was Keizer Wilhelm II?
Christopher
Clark. Wilhelm II. De laatste Duitse Keizer.
Vertaling: Huub Stegeman. Oorspronkelijke titel: Kaiser Wilhelm II. A life in Power. Uitgever: De Bezige
Bij. 429 pp. €39,99
Wereldoorlog
I leeft meer dan ooit, want we willen herdenken, alleen is mij niet altijd
duidelijk wat we dan wel gedenken en herdenken. De biografie van de Keizer en
koning – van Pruisen – die Christopher Clark schreef, verdient evenwel
aandacht, omdat wij al bij lange na niet meer weten hoe Wilhelm II in Europa,
ook te onzent voor enig afgrijzen zorgde, terwijl zijn opponent, Hindenburg,
nauwelijks aan de orde kwam. Peter Jacobs (in De Standaard) kondigt het boek
aan, noemt het schools, terwijl het vooral gedegen historisch onderzoek moet
heten. Verschillende incidenten werden door historici onderzocht en Clark laat
zien waarom een bepaalde interpretatie meer voor de hand ligt dan andere. De
greep op de macht in Pruisen en het Keizerrijk vormt het thema van deze studie.
De weg
naar vrede en gerechtigheid, die zag de jonge Keizer voor zich open liggen, al
dacht hij dan in termen die hij wellicht ontleend moet hebben aan zijn roemruchte
voorganger Frederik II, de grote. De jeugd en jonge jaren van Wilhelm moeten
geen pretje geweest zijn, ook al omdat hij kampte met een beperking, want door
zuurstofgebrek bij de geboorte was zijn ene arm niet geheel bruikbaar. Vooral
zat de jonge erfprins gevangen in een blijvend conflict tussen de kroonprins,
zijn vader en de Keizer, Wilhelm I, die bij de Reichsgrundung met Bismarck een
bijzonder concept op poten had gezet, een keizerrijk met een federale
structuur, waarbij de vorsten van de andere lidstaten hun inbreng hadden, maar
de keizer in theorie de chef en primus inter pares was. De vorsten van Saksen,
Baden en Würtenberg en Beieren om maar die te noemen, hadden niet zo heel veel
in de pap te brokken, via de Bondsraad en de Reichstag. De monarchistische
invulling botste wel, zeker in de praktijk met het streven van ministeries de
keizer weg te houden van het dagelijkse beleid. Kanselier en regering
probeerden de bestuurshandelingen zo strikt bureaucratisch als mogelijk te houden.
Wilhelm I kon zich achter de brede rug van Bismarck verschuilen, Wilhelm II zou
al gauw in conflict komen met de kanselier. De opvolgers van Bismarck staan minder
in het geheugde gegrift, maar toch zouden zij veel meer het algemene beleid
leiding geven, dan men graag verteld heeft. Christopher Clark maakt er het
onderwerp van deze biografie van: waar ligt de macht tijdens de regering van de
keizer en hoe kwam die tot uiting.
Bij de
Reichsgründung van 1871, toen het Keizerrijk ingesteld werd, waarbij de
Noord-Duitse tolunie en de Zuid-Duitse staten kwamen vele compromissen uit de
bus, waarbij de culturele en bestuurlijke autonomie van Beieren en de andere
gerespecteerd werd, maar waardoor de eenmaking van het land ook niet ten volle
gerealiseerd werd. Het punt is dat in dat rijk dat Bismarck opbouwde de structuren
van het militair bestuur en van het burgerlijk bestuur elkaar niet raakten,
tenzij in de keizer. De kanselier had dus geen greep op het militaire huis van
de keizer en al helemaal niet op de legerleiding. Het is van belang, denk ik,
dat de keizer die in 1871 een andere visie had op het bestuur en de rol van
zijn kanselier accepteerde, terwijl Wilhelm II vond dat het persoonlijke bewind
in ere hersteld diende te worden, hoewel het nooit het opzet geweest had kunnen
zijn van de eerste keizer, laat staan van Bismarck.
Een
ander element dat meespeelt in de opvoeding van Wilhelm II en waar we ons niet
genoeg rekenschap van kunnen geven, was het conflict tussen de aan de
moderniteit gecommitteerde Frederik III en diens vader, waarbij de zoon er niet
in slaagde zijn zoon, de kleinzoon, op dat spoor te zetten. Nu, als Bismarck
conservatief moet heten, dan wist hij wel, door zijn pragmatische houding via
de socialistenwetten en vooral de invoering van sociale wetgeving rond ziekte en
ongevallen als eerste in Europa een modern bestel op te bouwen, waarbij mensen
ook konden uitkijken naar een verzekerd pensioen. Voor ons is het alles
evident, maar voor de tijdgenoten moet dit een schok geweest zijn. Echter,
Bismarck wilde de eigen industrie beschermen en voerde een protectionistische
politiek, die de ondernemers van hem vervreemde. Men moet dus begrijpen dat de
jonge Wilhelm II, niet van ambitie gespeend, in een situatie terecht is gekomen
die niet zo gemakkelijk te lezen valt. Na twee jaar zond de keizer Bismarck wandelen,
wat voor de internationale politiek van Duitsland wel gevolgen had, zoals het
niet verlengen van het verzekeringsverdrag met Rusland, waarna Frankrijk in de
leemte sprong en wel met Rusland een verdrag aanging, waardoor de zorgvuldige Bismarckiaanse
politiek van rugdekking in het Oosten omgekeerd werd: Duitsland zou nu met twee
vijandige grootmachten rekening moeten houden. Bovendien leefde in Frankrijk
nog steeds veel revanchisme om de schande van Sedan, waar Keizer Napoleon III met
een leger van 90.000 man verslagen werd en tot capitalutie gedwongen. Ook de
keizerskroning van Wilhelm I in Versailles was een doorn in het oog, net als
het verlies van Elzas en Lotharingen wogen mee. Toch moet men ook de
bewondering van de Franse elite voor het economische, wetenschappelijke succes
niet uit het oog verliezen.
Christopher
Clark maakt duidelijk dat de keizer, Wilhelm II, anders dan zijn voorgangers
graag mensen toesprak en daarbij al eens de belangen van de kanselier en van de
Wilhemstrasse, waar Buitenlandse Zaken kantoor hield, doorkruiste. In zijn
publieke optreden zorgde de jonge keizer zowel voor een versterken van zijn
aanzien als voor ongewenste neveneffecten, waarbij zijn geloofwaardigheid er al
eens bij inschoot. Hij genoot een zekere populariteit bij de bevolking, zeker
toen hij de vlootpolitiek van von Tirpitz mee ging ondersteunen. Toch was hij
er beducht voor zijn Engelse vrienden voor het hoofd te stoten. De politieke
situatie was na het verdwijnen van onder meer Bismarck voor de Europese
mogendheden aan het schuiven gegaan, onder meer omdat Londen de eigen macht
zonder veel terughoudendheid verder uitbouwde, zoals bij de oorlog in Soedan en
vooral in de oorlogen tegen de Boeren in Zuid-Afrika is gebleken. Daar koos
Duitsland partij voor de Boeren en kwam zo met het UK in aanvaring. De keizer
zat hier al weer eens geprangd tussen zijn ambitie en niet zo heimelijke angst
voor de Britse koloniale macht.
De
biograaf Clark laat zien dat de keizer wel vaker ondiplomatieke taal gebruikte
en zich graag wilskrachtig uitdrukte, bleek tegelijk terugschrok als hij zag
dat zwaarwichtige besluiten hun beslag kregen. Hij ontbeerde een begin van
strategisch inzicht, zowel binnenlands als en vooral als het om de verhoudingen
tussen de mogendheden aankomt, zodat hij geen verstandige zetten kon doen, valt
te lezen. Het is een zwaar verdict, maar doorheen die biografie zien we de
keizer telkens impulsief reageren en hopen dat zijn woorden hem in dank zullen
afgenomen worden, maar het gevolg was wel dat zijn omgeving hem steeds meer
trachtte in te kapselen, zodat de kanselier en anderen het nodige konden doen.
Een
interview met The Daily Thelegrapf, een Britse krant, kwam hem op veel kritiek
te staan in Duitsland, omdat hij in dat interview zowel de toekomst van
Duitsland scherper stelde en de verhoudingen met het UK wilde verzekeren, maar
er wel schade aan toebracht. Van zijn kanseliers verlangde de keizer respect en
het schema herhaalde zich telkens weer: zowel met von Caprivi, Hohenlohe, von
Bulow als Bethmann-Hollweg zien we in min of meerdere mate een belofte vol
(nieuw) begin, dat geleidelijk verwaterde, eindigend, in hoofde van de keizer,
met een gevoel voor desillusie, afkeer en dan… Rond de keizer vormden zich
zowel een burgerlijk, civiel kabinet als een militair kabinet, die los van de
regering met de regering de stand van zaken opvolgden. Een van de opmerkelijke figuren
die de keizer tot rond 1908 van advies durfde te dienen, was Philip von
Eulenburg, die met anderen beschuldigd werd van homoseksuele relaties en
handelingen. De keizer was zelfs niet helemaal mee waar het om ging, wat zijn
wereldvreemdheid in de verf zet, maar tegelijk het vermoeden versterkt dat die
zaak voor de keizer zelf verstrekkende gevolgen zou hebben, omdat een regelmatige
briefwisseling waarin op een ontspannen toon van gedachten gewisseld kon
worden, stil viel en de keizer nog meer dan voordien op eigen kompas diende te
varen. We lezen dat de keizer te afhankelijk was van het oordeel van anderen om
zelf met ideeën op de proppen te komen, die voor vrede en oorlog van betekenis
waren.
Voor
zover er nog iets over Wilhelm II gezegd wordt, blijkt men nog steeds te
onderschrijven dat hij krijgshaftig en oorlogszuchtig was ingesteld, terwijl
hijzelf door toedoen van zijn ouders vooral een burgerlijke opleiding had gekregen
en al zat hij tijdens de oorlog vooral en bij voorkeur in het Keizerlijk hoofdkwartier
en toch, met het soldateske had hij geen grote affiniteit, minder dan wij
zouden verwachten, voor wie al iets over de man hoorde. Het streven naar
persoonlijk bewind vanwege de keizer botste niet op persoonlijke weerstanden,
want de instellingen van Pruisen en van het Keizerrijk waren al sterk
uitgebouwd, met politici en een stevig korps van ambtenaren, waar het
persoonlijke bewind weinig inbreng in kon hebben, ook niet in het leger, dat
volkomen op zichzelf kon functioneren.
De
discussies over het begin van WO I blijven nog steeds bepaald door de wijze
waarop na WO I, in Versailles de verantwoordelijkheid werd in de schoenen van
Duitsland en de keizer geschoven. Wat de uitlatingen in de periode van de moord
op Franz-Ferdinand vanwege de keizer aangaat, kon men wel denken dat hij de
oorlog genegen was, maar bij nader toezien hoopte de keizer dat het niet zover
zou komen dat een Europese oorlog zou uitbarsten. De keizer verbleef naar
gewoonte in Juli op zijn jacht in Noorse wateren en bezocht zelfs de koning van
Noorwegen, maar uiteindelijk werden de grote beslissingen pas aan het eind van
juli genomen en het viel von Molkte en de andere generaals moeilijker dan
verwacht de keizer te overhalen ook te mobiliseren, zoals Rusland al doende
was.
Had de
keizer aan Franz-Jozef, de keizer van Oostenrijk-Hongarije carte blanche
gegeven om tegen Servië in te grijpen, nadat de spanningen op de Balkan al tot
een eerder beperkt conflict hadden geleid rond Bosnië-Herzegovina, waar de Serviërs
het oog op hadden laten vallen teneinde alle Serviërs in een staat onder te brengen,
het beruchte Servische intransigentisme, dan was de keizer in Berlijn wel
beducht voor een uitlaaiend conflict, waar hij Pruisen en Duitsland dan zag
strijden tegen Frankrijk, Rusland en het UK, plus Roemenië.
Toch
lagen de kaarten nog ingewikkelder, want sinds de tijd van Bismarck was de
relatie met Turkije, toen nog het Ottomaanse rijk sterk verbeterd en kon
Rusland dus vrezen voor de doorgang van de Darnadellen en ook de Britten, die
van Egypte een koloniale bezitting hadden gemaakt, waren beducht voor de banden tussen Istanbul en Berlijn.
De oorzaken voor de oorlog, hoezeer men achteraf ook dacht dat het een Duitse
opzet was geweest, lagen zo te zien niet Berlijn. De beeldvorming tijdens de
oorlog, waarbij de keizer, op ervaringen sinds 1888 vaak ondiplomatisch uit de
hoek gekomen, veel krediet en geloofwaardigheid had ingeboet, de kop van jut
werd.
Toch
blijkt net in juli 1914 dat de keizer ver van de zaken werd gehouden en toen de
finale beslissing genomen diende te worden, die in handen van de keizer lag, de
mobilisatie, kon von Betweg hem overtuigen de zaak nog even uit te stellen.
Toen bleek de zwakte van de Reichsgründung, want de keizer had theoretisch de
macht oorlog af te kondigen, in feite bepaalden andere artikelen dat ook de Rieichstag
en de Bondsrat, waarin de andere vorsten van het rijk zitting hadden, hun
woordje mee te spreken hadden. Zoals geweten hoopten de militairen snel in het
Westen af te kunnen rekenen met Frankrijk en dat België neutraal zou blijven,
wat niet gebeurde. Van Rusland had men ook niet een zo correct beeld, maar de
gedachte, die ook de keizer koesterde was dat de oorlog in het Westen zou
gewonnen worden, terwijl ook Christopher Clark, net als andere historici, zoals
John Lukacs tot de bevinding zijn gekomen dat het Westen, zonder de VS, maar
net in staat waren Duitsland tegen te houden, van een militaire overwinning was
geen sprake. Toen Hindenburg en Ludendorff in het Oosten, vanaf de slag bij
Tannenberg de Russen konden tegenhouden en geleidelijk terug kon drijven, de
Oostenrijkers kon steunen en Roemenië, verslaan, was duidelijk dat de oorlog
zeker ook in het Oosten verloren kon worden.
Toen was
de keizer al lang uitgespeeld, onder meer omdat hij door zijn koppige steun aan
generaal Erich von Falkenhayn de steun verloor van de kanselier, Theobald von Bethmann-Holweg,
die zelf door het duo Hindenburg-Ludendorff zou worden gedwongen tot ontslag –
of de keizer het er mee eens was of niet. Opvallend in dit werk is dat zowel
von Bismarck als Hindenburg erin slaagden de (nationalistische) pers achter
zich te krijgen en zelfs zo ver zouden gaan de keizer zo tot drastische keuzes
te dwingen. Hindenburg vooral was veel minder slechts een legerchef, want hij
bedreef politiek, door de nationalistische bewegingen in Duitsland op en tijd stond
aan te spreken. De macht in het keizerrijk lag toen, vanaf 1916 duidelijk met
Hindenburg en Ludendorff, waarbij Ludendorff niet zomaar de ondergeschikte was.
De handelende factoren lagen in die periode bij het leger, zoveel mag duidelijk
zijn.
Nu kan
men de mening toegedaan zijn dat alleen Duitsland met nationalisme behept was,
maar als men kijkt naar de houding van Frankrijk en ook het UK, dan merkt men
dat evenzeer daar, zij het soms anders gepresenteerd, niet minder de
nationalistische trommen roerde. Bedenken we ook dat sinds 1870-1871 Elzas-Lotharingen
voor de Fransen verloren was, maar dat het tegelijk voor de keizer een
hoofdpijndossier vormde, want hij diende voortdurend te kiezen tussen de
burgerlijke bestuurders, die vanuit de kanselarij aangestuurd werden en de
militaire bevelhebbers in Straatsburg en omgeving, die vanuit het leger en dus in
theorie door de keizer werden gestuurd en van die kant de bevelen kregen. Wie
vandaag naar Europa kijkt en ziet hoe in Straatsburg een Europese instelling,
het parlement gehuisvest werd, terwijl de zittingen toch voor het merendeel in
Brussel plaats hebben, waar ook de Commissie zetelt, moet er zich dus
rekenschap van geven dat Elzas en Lotharingen voor de Fransen en voor de
Duitsers direct met de geschiedenis van de twintigste eeuw te maken heeft en
dat de vrede na 1945 toch wel een bijzondere verdienste mag heten, al kan men
niet met goed fatsoen alle vaders van die gedachte opnoemen. Zeker is wel dat
Konrad Adenauer, die de keizertijd nog gekend heeft, zitting heeft gehad in de
Pruissische Landdag en burgemeester was van Köln, heel goed moet hebben
ingezien dat de Westbindung die hem voor ogen stond, voor Duitse nationalisten
en (heimelijke) aanhangers naar het keizerrijk, zonder daarom onmiddellijk
terug te willen naar een nieuwe keizer, een moeilijke klip om te nemen was.
De
keizer had tegen 1918 in Duitsland ook bij de bevolking en de burgerij die hem
aanvankelijk gunstig gezind was geweest, alle vertrouwen verloren, reden waarom
hij liever in het militaire hoofkwartier verbleef dan in Berlijn. Na de oorlog
en zijn vlucht naar Nederland werd een poging ondernomen en hem voor een
(internationaal) gerechtshof te brengen als aanstoker van de oorlog, maar de
nadelen wogen zwaarder, zelfs voor Frankrijk dan de mogelijke winst. Wel moet men
vaststellen dat de drijvende kracht achter de voortdurende oorlogsinspanningen
niet bij de keizer lag, die in 1916 zelf hoopte een vrede te bereiken, maar de
Franse en Britse elite wilde er niet van weten. De oorlog ging verder, onder
meer met een onderzeebotenvloot die ook in Brugge en Zeebrugge een basis
hadden, een feit dat in de herdenkingen rond WO I zelden aan de orde komt.
Ook in
het conflict over de ‘totale onderzeebotenoorlog’ hebben de keizer en de
marine, na tussenkomsten van de kanselier gesteggeld en alweer kan men met
Clark stellen dat de keizer dan wel zot was van het nieuwe oorlogstuig, de
inzet ervan schrikte hem af, omdat hij vreesde voor de weerslag vanwege de Britten
en voorzag dat de VS in geval van te veel verliezen bij de eigen koopvaardijvloot
in de oorlog zouden stappen. Zoals Clark besluit, was de keizer vaak
belangrijker door wat hij naliet dan door wat hij deed. Toch was hij bereid in
1918 Ludendorff die zijn ontslag kwam aanbieden ook daadwerkelijk diens ontslag
te aanvaarden, waardoor deze geleidelijk naar de marge van het gebeuren in
Duitsland zou verglijden, terwijl Hindenburg nauwelijks schade heeft
ondervonden van zijn aanmatigende houding tijdens de oorlog, ook en vooral
tegen de keizer.
Was de
keizer dan wel antisemitisch, in Europa gloeide het vuur ervan zowat overal, al
heeft men na 1945 de indruk gewekt dat vooral in Duitsland dat afwijzen van
medeburgers virulent aanwezig was, dus tot bij de keizer, maar diezelfde keizer
had, tot afgrijzen van zijn traditionele aanhang wel degelijk heel wat
contacten met joodse mensen en ze kregen dan ook het wrange koosnaampje “koningsjoden”.
Wrang omdat de bescherming door de vorst de afkeuring en afwijzing er alleen
maar erger op maakten. Merk op dat Erich Ludendorff zelf ook na de oorlog ook
het joodse drijven als verklaring voor het verlies van de oorlog zag, terwijl
er heel wat staatsburgers die joods waren ook in de oorlog gevochten hebben en van
alles behalve defaitisme blijk hadden gegeven.
Nu is
de figuur van de keizer natuurlijk niet meer zo iconisch als in de jaren voor
WO I noch zo diabolisch als hij tijdens en na de oorlog in de oorlogspropaganda
als de grote instigator van de oorlog werd voorgesteld. Christopher Clark laat zien
dat dit overdreven is; ook aan het voortzetten van de oorlog na 1916 heeft hij
niet zoveel in te brengen gehad. Zijn faam taande ook in Duitsland, met dank
aan de propaganda van Hindenburg, die wel de nemesis van de keizer moet heten:
elke poging om te interfereren in de oorlogsvoering was al voor de oorlog danig
ingeperkt, tijdens de oorlog was er van het persoonlijke aansturen van het
bestuur, ook van legerzaken geen sprake meer. De propaganda in binnen- en
buitenland maakte een karikatuur van de man, die uiteindelijk naar Nederland
vluchtte in ballingschap zonder nog in Duitsland te komen, want daar woedde de
revolutie. De keizer zag hoe Duitsland een republiek werd, waarin de erfprinz
Max von Baden kanselier werd en een socialist president. Opvallend is wel dat
men niet zo heel veel aan de staatsstructuren heeft gewijzigd, wel werd de
president slechts met beperkte macht bekleed, werden de machten beter gescheiden
en hernam men de macht over het leger – dat na de vrede van Versailles tot een
klein, defensief leger werd herleid.
De geschiedenis
van Duitsland kan men moeilijk begrijpen zonder zich in te laten met de lacunes
en contradicties in de Reichsgründung, waarbij ook de figuur van de keizer, die
door zijn ouders en grootvader als een speelbal gold in het machtsspel tussen
conservatieven en modernen van belang is, maar dan vooral als de man die nooit
de touwtjes in handen kreeg die hij zo graag had gewild. Het land was, denk ik,
al te complex om door een man geleid te worden. Tsaar Nikolas II, die evenzeer droomde van een
persoonlijk bewind, merkte dat hij finaal overal buiten stond. De keizerskroon
leek hen aanlokkelijk, de druk en de machtsverschuivingen maakte het dragen
ervan bijzonder frustrerend. Beter kon men bomen rooien en hout zagen en
klieven.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten