Hoe zeggenschap medezeggenschap afwimpelde
Recensie
Medezeggenschap
Groei en
hinderpalen
Wim Blockmans., Medezeggenschap.
Politieke participatie in Europa voor 1800. Uitgeverij Prometheus 2020.
480 pp. 44,99 €
Geschiedschrijving gaat voor in
het ontdekken van hoe de dingen waren, maar men kan daar bij de kleinste
details grondig gaan bestuderen en dat is ook nodig, maar op zeker moment kan
men met opgebouwde kennis een groter kader scheppen, maar je vat geen synthese aan
als je pas begint met bronnenstudie, al is het schrijven van een werkstuk
natuurlijk ook een oefening in het maken van een synthese. Vanuit de
vraagstelling en het onderzoek van de bronnen, het aandachtig bijeenbrengen van
de secondaire literatuur over het vraagstuk om dan na het samenbrengen van alle
elementen een overzichtelijk kader te geven, waarin een dynamiek begrijpelijk
wordt. Wim Blockmans schreef een zeer boeiende oefening, met name over de
ontwikkeling van het medezeggenschap in onze cultuur, de Europese dus. Het gaat
om zeggenschap: wie komt dat toe?
Wim Blockmans geeft ons een
beeld van ontwikkelingen in Europa vanaf de nadagen van de Frankische keizers
tot en met de omslag van de revoluties. Hij wil aangeven hoe doorheen de tijden
de macht in politieke omschrijvingen iets was waar men stevig om bikkelde en
wie macht – tegen alle voortekenen in – verwierf, kon wel eens even hard
optreden tegen tegenstanders als de voorgangers, even goed aannemend dat de
macht hen van nature of van god gegeven was.
Het is mij altijd een raadsel
geweest dat na de periode van chaos onder de Merovingische vorsten in Europa,
na de relatieve ordening onder Karel de Goede en Lodewijk de Vrome allerlei figuren
de macht opnieuw gingen zien als een patrimoniaal gegeven, terwijl tijdens de
tiende eeuw, toen zowat alle beperkingen op het wapengeweld wegvielen en slimme
schurken gebruik maakten van de afwezigheid van een geweldmonopolie zichzelf
gingen zien als het opperste gezag. De graven die Karel en Lodewijk hadden
geïnstalleerd proefden van de macht en profiteerden van de afgang van het
systeem van de Karolingen om hun eigen positie te versterken. Maar, men mag dan
niet vergeten dat deze machthebbers niet alleen duces, hertogen waren, maar ook
eigenaar van het land dat ze claimden. De positie van vrije lieden kwam zo in
het gedrang, maar ook de idee dat de macht niet van de keizer of de koning was,
maar van de burgers als geheel. Als men de middeleeuwen wil typeren, dan kan
men best verwijzen naar het patrimonialiseren van de macht en van ambten, een
probleem dat gedurende eeuwen de Europese politiek zou beheersen: afstamming en
huwelijken beslisten over het lot van territoria, grote en kleinere, tot die
gebieden vol mensen bleken te zitten die niet zomaar de heer en meester wilden
dienen. De patrimonialisering is een deel van het probleem, waar het gaat om
zeggenschap gaat over mensen en landen, maar tegelijk was het cruciaal voor de
ontwikkeling van machtsuitoefening omdat naarmate de bevolking groeide en via
de steden de rijkdom, werd het voor vorsten lastiger om het allemaal te
overzien. De macht werd via de curia en later de groei van een
ambtenarenapparaat complexer, minder vatbaar en toch weer persoonlijker, gelinkt,
betrokken op de vorst zelf.
Wim Blockmans leidt ons doorheen
verschillende geschiedenissen van Europese landen, waarbij hij telkens weer
aangeeft hoe machthebbers mogelijke concurrentie van zich af willen houden,
maar tegelijk blijkt er een relatie te bestaan tussen medezeggenschap en
bestuurlijke slagkracht. Die relatie is niet lineair, maar afhankelijk van de
diversiteit van de instanties en groepen die medezeggenschap weten te
verwerven, maar vaak genoeg slaagt de (voormalige) elite erin de nieuwe groepen
weer uit het systeem van macht en controle los te wrikken. Het gaat om dat wat
Niccolo Machiavelli beschreef, niet als spiegel voor de ideale vorst, maar als
spiegel van praktijken die zowel in steden als Firenze als in hoofde van
condottiere, die hun troepen verhuurden aan de meestbiedende. Steden en vorsten
stonden tegenover elkaar, waarna uiteindelijk Lodewijk XII met een aardig stuk
van Lombardije ging lopen en dat Frans I dan weer verloor aan Karel V. En toch,
hoe indrukwekkend die gebeurtenissen ook waren, op een of andere manier
vernemen we daarbij relatief weinig over hoe landen en mensen bestuurd werden,
terwijl we evenmin aan de weet komen wat de oogmerken waren van vorsten en
omgeving.
Wim Blockmans brengt hier een
analyse van de machtsconflicten, vanuit een breder perspectief, waarbij niet
elke slag of beweging van deze of gene het verhaal voortstuwt, belangrijk is
hier hoe, nadat de samenleving vanaf de 11de eeuw grondige
veranderingen onderging, nieuwe groepen de macht van de soeverein gingen
aantasten. In de 12de eeuw werd dat proces versterkt en onder meer
in het graafschap Vlaanderen kregen de steden grote invloed op de eigen
omgeving, wat tot in Bourgondische tijd voor grote spanningen zou zorgen. Maar
ook in de steden zelf kwamen er conflicten over macht en suprematie en over
medezeggenschap. Blockmans laat zien dat de dynamiek van die conflicten
misschien niet altijd identiek waren, maar wel volgens patronen verliepen die
men net aan de aard van de samenleving kon toeschrijven. In verstedelijkte
gebieden, zoals Vlaanderen, het Rijnland en Lombardije, Toscane ook,
ontwikkelden steden zich tot te duchten machtsfactoren, maar kleinere steden
onder de rook van de protagonisten werden er dan ook weer onder gehouden.
Medezeggenschap organiseren en
dus het eigen zeggenschap intomen, kan voor een samenleving profijtelijk zijn,
maar het blijft in de praktijk veel moeilijker om andere machten goedschiks te
aanvaarden, want wie zeggenschap bezit, meent te veel te verliezen te hebben.
Het lot van Niccolo Machiavelli en diens vader is immers gelinkt aan een langdurig
en diepgravend machtsconflict, waarbij de patriciërs in Firenze, onder wie de
clan de Medici de macht die hen uit handen was geglipt terug hebben gegrepen en
daarbij mensen met belastingschulden tegenover de stad de toegang tot publieke
ambten hebben ontzegd, zodat die niet meer konden meespelen in de instituties
van de stad. De Grote Raad, waar ook het volk mee mocht discussiëren over het
beleid, werd door de patriciërs terzijde geschoven en kwam niet meer samen.
Machiavelli erfde van zijn vader een bescheiden landgoed buiten de stad, kon na
de val van de Medici-clan in 1494 wel een interessante positie verwerven in de
administratie en ontmoette als secretaris, niet echt als afgezant onder meer Cesare
Borgia en Lodewijk XII. Altijd weer zal men herhalen dat Machiavelli de wrede
Borgia een ideaal vorst noemde: “Er is geen beter voorbeeld voor een vorst dan
Cesare Borgia. Ik zou niet weten wat ik op hem zou moeten aanmerken. Pijnlijk is
dat men vergeet te lezen wat Machiavelli verder te vertellen heeft over die
Borgia, hij heeft net veel aan te merken, zou ik denken.
Ironie in oudere teksten, het blijft altijd een
probleem, want de auteur van “Il Principe” houdt er wel andere inzichten op na,
die net te maken hebben met perverse vormen van zeggenschap, die voor Italië
bij momenten rampspoedig uitpakte, zeker in de zestiende eeuw, met oorlogen
tussen de grootmachten, Frankrijk en Habsburg. De verdeeldheid onder de steden
en de vorsten van het schiereiland maakte hen tot speelbal ten koste van de
eigen bevolking.
Wim Blockmans blijft niet bij de bekende
geschiedenis staan en al helemaal niet bij anekdotiek, maar hij gaat specifieke
verhalen niet uit de weg, zoals de moord op Karel de Goede, op 2 maart 1127
waarna zich tussen de Franse koning en het graafschap Vlaanderen een heftig
conflict ontwikkelt over de opvolging van de kinderloos gestorven graaf. De
kandidaat van de Franse koning Lodewijk VI, Willem Clito die aasde op het
hertogdom Normandië maar tussendoor gepaaid zou worden met Vlaanderen, wat hem
weinig opbracht. Toch probeerde hij met een keure steden voor zich te winnen,
wat later door de graven Diederik en Filips van den Elzas zou worden
verdergezet. Het bestuurlijke systeem dat ontstond zou mee evolueren met de
economische opgang van de steden, maar binnen de steden zou de strijd om
medezeggenschap naarmate nieuwe groepen hun opwachting maakten, oplaaien en al
eens de economische groei remmen. Dat gold overigens ook voor de conflicten van
de graven van Vlaanderen met naburige vorsten en in het bijzonder de Franse
koningen, die hun gebied wensten uit te breiden. Overigens konkelden, om het zo
maar eens te stellen, de steden met de Franse kroon om hun graaf de duimschroeven
aan te draaien. De strijd om medezeggenschap werd in de 14de en 15de
eeuw op het scherpst van de snee gevoerd, maar tegelijk, als we Wim Blockmans
volgen in zijn relaas, moet men vooral oog voor hebben de nieuwe krachten in de
samenleving die hun belangen behartigd willen zien, terwijl de vorsten en de
hogere adel er in slagen meer zeggenschap naar zich toe te trekken. De
bestuurlijke organisatie van de koninklijke instellingen zal uiteindelijk een
groot overwicht verkrijgen op de steden en de zogenaamde derde stand, soms de
vierde, als de adel opgesplitst is.
Dit werk roept een aantal vragen op, zeker over
wat men het Ancien Régime noemt, ruwweg de 17de en de 18de
eeuw, waarbij in vele landen de vorsten erin slagen de standenvergaderingen
buiten spel te zetten, onder meer door de derde stand, de steden onder bestuur
te stellen van afgevaardigden van het hof of om de feitelijke macht te
concentreren in een beperkt aantal families en groepen, die gemakkelijk lokale
bestuurders naar hun hand kunnen zetten. De adel, die in oorsprong haar
aanzien, prestige en macht te danken had aan militaire activiteiten, was in de
loop van de eeuwen steeds meer afhankelijk geworden van de gunsten van de
vorst, om carrière te maken, in het leger of de administratie. De derde stand,
die, voor zover er grondbezit was, vooral via de taille, die op het grondbezit
rust geraakt werd, in Vlaanderen bestond er onder meer een haardenbelasting,
waarbij de opbrengst naar de heer ging, later naar de vorst. De zoutbelasting
en de accijnzen, maar ook de twintigste penning, de tiende en uiteindelijk de
vijfde penning, zoals Alva die hief, tegen alle afspraken in, moesten de
schatkisten van vorsten spijzen, onder meer om oorlog te kunnen voeren.
Welk doel die oorlogen dienden, blijft altijd
nog te bezien maar net omdat de vorsten van de grootmachten door centralisatie
meer machtsmiddelen hadden konden ze ook beter uitgeruste legers onderhouden en
via belastingen de nodige middelen binnenhalen, maar bijna in alle gevallen
werd in de loop van de zestiende eeuw de weg ingeslagen naar meer macht voor de
adel, die de belastingen op grootgrondbezit wisten af te wenden, waardoor de
derde stand altijd weer moest opdraaien voor de nodige middelen. Dat Lodewijk
XV probeerde de staat te moderniseren, door universele wetgeving uit te
vaardigen, werd hem niet in dank afgenomen, maar ook Wim Blockmans suggereert
dat de politiek van adelsgroepen te conservatief was om op nieuwe evoluties in
te spelen. Was Frankrijk onder Lodewijk XIV erin geslaagd in Europa een
verbluffende suprematie op te bouwen, dan liet hij het land achter met een
zware schuld, moeilijk op te brengen belastingen en ongelijke verhoudingen,
waarbij men toch zou moeten nagaan of de (nieuwe) middenklasse, waaruit mensen
als Denis Diderot voortkwamen, zoon van een messenmaker uit Langres, geschoold
bij de jezuïeten en via d’Holbach bij de salons voorgesteld, niet een grotere
slagkracht had, dan men gemelijk aanneemt. De tijd van Louis XV was die van de Verlichting,
maar ook van een ongekende propagandaslag tegen de koning, die begon als le
Bien aimé, maar eindigde als een verguisde slappeling, terwijl hij in
werkelijkheid moderniseringen aanbracht in het Franse politieke stelstel,
vooral op bestuurlijk vlak. Maar door te raken aan de privilegies van de lagere
adel en de parlementen, die zich gingen opwerpen als de vertegenwoordigers van
het volk, werd zijn politiek controversieel, al bleek de koning bij machte met
zijn minister Maupeou, die de strijd aanging met de parlementen en Terray, die
de staatsfinanciën saneerde door de belastingen te hervormen en een
gedeeltelijk faillissement Frankrijk opnieuw bestuurskracht te geven. Nog eens,
we spreken graag over de Verlichting, maar van de politieke conflicten tussen
1715 en 1774 weten we doorgaans weinig.
Er was bij dat alles geen sprake van
medezeggenschap en al helemaal niet vanwege de derde stand, aangezien de Staten-Generaal
niet vergaderden. Dat de koning een paar drastische beslissingen nam, zoals de
omkering der bondgenootschappen, Habsburg te vriend nam en Pruisen liet vallen,
de hervormingen van de parlementen en dus van het justitieel systeem in
Frankrijk, kan men niet negeren en het proces had wellicht de Franse Revolutie
kunnen vermijden, want na de dood van de vijftiende Lodewijk werden alle
hervormingen onmiddellijk teruggedraaid en ervoeren de burgers dat ze weinig
voorstelden en niets in de pap te brokken hadden. Maar vooral kon de staat
alsmaar moeilijker aan de verplichtingen voldoen, wat de koning dwong met
Necker een nieuwe sanering aan te vatten en ook te denken over nieuwe
belastingen, ook voor adel en kerk. Die merkte, denk ik het nakende
prestigeverlies, wat hen bij Lodewijk XVI deed aankloppen en vooral ertoe
bijdroeg dat men de privilegies, zoals beschermde functies bij het leger ging
aanscherpen.
Het moet gezegd dat we over Polen of Bohemen
ook wel mooie bladzijden hebben gelezen, naast bittere bladzijden, over hoe
Polen een adelsrepubliek werd, die niet meer in staat bleek tot enige
bestuurlijke slagkracht. Toen Pruisen, Habsburg en Rusland het land
herverkavelden, vermochten de leden van de Sejm, de landdag, niet meer het land
te verdedigen en de koning was een machteloze creatuur. Elke vorm van inbreng
door het volk, door de middenklasse van handelaren en ambachtslui, van de
steden werd volledig de grond ingeboord, terwijl er wel aanzetten toe geweest
waren. Het failliet van de adelsrepubliek werd ook elders duidelijk, zoals in
Venetië, waar de burgers geleidelijk uit het bestuurlijke systeem waren
geweerd, maar hoewel Venetië op het oog bleef floreren, blijkt toch dat de
almacht over de Middellandse Zee al lang en breed verloren was gegaan. De
Serenissima had nog een fraaie façade, maar zonder een gedegen geheime dienst
kon men het ongenoegen niet tegenhouden. Bestuurlijk gebeurde er ook nog weinig
meer dan instandhoudingswerken, waarbij nieuwe investeringen achterwege bleven.
Overigens, Blockmans stelt duidelijk dat het lot van de Midden-Italiaanse
burgers niet beter was, want ook Florence zorgde ervoor dat burgers geen deel meer zouden hebben aan het bestuur.
Bovendien kregen de inwoners van kleinere steden helemaal geen plaats meer in
het bestuur, want alles werd bedisseld in Firenze. De Medici werden nog ook
eens geadeld en Groothertogen. Waar hadden ze dat aan verdiend en wat hield hun
macht in?
Het
probleem is dus dat men niet zomaar zeggenschap wil afstaan, tenzij daar tegenover
duidelijke voordelen staan, maar wie medezeggenschap wil, zal niet altijd voor
vol aanzien worden. Een groter probleem bestaat erin dat de cultuur van
zeggenschap, in verschillende fases van de geschiedenis, telkens weer leidde
tot administratieve bestuurskracht. We denken aan Filips IV de Schone en
Enguérand de Marigny, die de vorst diende als kanselier, met de rang van
onderkoning. Het valt op dat in de algemene geschiedschrijving op enkele
uitzonderingen na, deze figuren die de administratie leiding gaven, buiten
beeld blijven. Ook in Vlaanderen deed zich zo een geval voor met de proost van
Sint-Donaas, die dan weer behoorde tot een familie die volgens roddels geen
vrije lieden waren. In 1127 zorgde dat voor een moordpartij en zoals hoger
beschreven voor een opvolgingssoap, beschreven door een klerk, Galbert. De zaak
is dat de vorsten, zoals Blockmans opmerkt geleidelijk overmacht verwierven
door de precies de uitbouw van administratieve structuren, waarbij de
nauwkeurige toepassing van regelgeving uiteraard ook een dwangmiddel is
gebleken. Uitgebreid krijgen we evolutie in de vele politieke entiteiten in
Europa voorgelegd, maar waar bijvoorbeeld de handelingen van de Serenissima
Venetië in de feiten handelt zoals de meeste vorstendommen, ten aanzien van het
achterland, de Terraferma, zien we dat het vooral de Republiek der Verenigde
Provinciën en het Verenigd Koninkrijk waren, waar de medezeggenschap relatief
uitgebreid werd, maar nog altijd tot een selecte club behouden bleef. In de
Republiek waren het de regenten die via de lokale besturen, de Provinciale
Staten en de Staten-Generaal die onder leiding van Holland en dus Amsterdam het
bestuur in handen hadden. Hoe Johan van Oldenbarnevelt eerst en later, vanaf
1651 Johan de Witt – uit Dordrecht – met ferme hand wisten te besturen, verdient
terecht aandacht. Hoewel het overwicht van Holland duidelijk was, waren de
andere 6 Provinciën soeverein en kon Holland hen niet straffeloos in de hoek
dwingen en concessies aftroggelen. In die zin was de eenheid van de Republiek
groter dan men zou verwachten, maar tijdens de 18de eeuw verloor de
Republiek haar unieke positie in het Europese concert, ondanks de beperkte
oppervlakte en zeer kleine bevolking. Tijdens de achttiende eeuw raakte er ook
zand in de bestuursmechanisme, zodat de Republiek niet meer kon handelen
tegenover Frankrijk of Engeland. In 1713, bij het verdrag van Utrecht, zegde de
Franse ambassadeur: “on traitera chez vous, de vous, sans vous”. De republiek
was uitgespeeld maar zou later, rond 1780, 1781 een vierde oorlog tegen de
Britten uitvechten; de Britten verklaarden de oorlog in 1780, de Republiek deed
dat pas in 1781.
Oorlog was doorgaans een prerogatief van de
vorst, maar de financiering kon de vorst afhankelijk maken van de
standenvergaderingen, al zal dat vanaf de zestiende eeuw veranderen, omdat de
vorst door de uitbouw van de administratie en het afdwingen van suprematie over
steden en andere groepen die niet tot adelsgezelschappen en -clans behoren,
minder afhankelijk leek van die belastingbetalers. In de Zwitserse
confederatie, de Republiek en het Verenigd koninkrijk zal een parlementaire
vertegenwoordiging en medezeggenschap mogelijk blijken, terwijl in andere politieke
gemeenschappen zoals Frankrijk, waar de koninklijke administratie uitbreiding
kende en de stadsbesturen, de vertegenwoordigers van gewesten, standen en
landen in handen kwamen van getrouwen van de vorst, de vervreemding nog veel
harder toesloeg. De Godsdienstoorlogen hebben de centralisatie in de hand
gewerkt in Engeland en Frankrijk, in de Duitse landen daarentegen droeg het mee
bij aan de verdere versplintering, die na de verdragen van Westfalen in 1648
nog verder toenam. De grootste uitdager van de Habsburgers zou de keurvorst van
Brandenburg worden, die zich vanaf 1701 koning mocht noemen. Men weet zich niet
zo gauw een weg te vinden in dat kluwen van erflanden en aangehechte landen,
die tegen 1871 Pruisen heetten te zijn, want het ging om dynastieke politiek,
maar ook om militaire politiek, waarbij figuren als Frederik II de Grote in het
oog springen. Er was inbreng van de soldateska, beroepsmilitairen met een
adellijke afkomst, maar toch kan dat niet afdoende de groei en stabiliteit van
het koninkrijk verklaren. Wim Blockmans besteedt niet zo heel veel aandacht aan
de ontwikkelingen in Brandenburg, Pruisen en ook de West-Pruisische gebieden,
in het Rijnland die ook tot het complex gingen behoren. Feit is wel dat
zeggenschap belangrijk was, medezeggenschap was niet de eerste prioriteit. De
groei van de macht van de keurvorst van Brandenburg, het geslacht Hohenzollern is
in die zin ook interessant om te zien hoe macht op verschillende manieren uitgebouwd
kon worden. Christopher Clark beschreef dat in een mooie synthese.
De conclusies van dit boek gaan niet enkel over
het Ancien Régime, maar ook over onze tijd, waarbij men inderdaad kan
vaststellen dat inspraak ogenschijnlijk goed geregeld is, maar waar, met
permissie ook van gezegd kan worden dat die inspraak zo gestructureerd is
geraakt, dat mensen er zich niet meer in herkennen. De oude, verzuilde samenleving
kon rond 1989 zelfbewust beweren dat men de verzuchtingen van de achterban tot
op de regeringstafel kreeg, terwijl die achterban, vaak terecht, zich niet meer
gehoord voelde. Vakbonden, mutualiteiten en andere instituties werden
machtsorganen, die het beleid konden en kunnen sturen, genieten niet altijd
meer het vertrouwen van hun achterban, worden gerekend tot het establishment.
Inzake de migratievraagstukken en inburgeringsproblematiek hebben de vakbonden
stelling ingenomen ten behoeve van migranten, vluchtelingen en inburgering,
waarbij hun achterban dat niet zag zitten. Ook inzake klimaatkwesties zien we dat
de kloof tussen besluitvormende gremia en de brede bevolking zich uitdiept. Beide
fenomenen scheppen dan ook ruimte waar populistische volkstribunen zich graag in
opwerpen als de representanten van het volk.
Het is maar dat de visie over medezeggenschap
in de periode tussen 1200 en 1800 doorgaans gericht is op de vele opstanden in
gebieden waar de macht om dynastieke redenen vaak werd uitgedaagd, over belastingen
en andere lasten die vorsten op de bevolking laten rusten, waarbij de strijd om
macht vaak toch impliciet irrelevant blijkt. Het tegendeel is van belang,
vooral omdat de machtsmiddelen veranderen doorheen de vroegmoderne tijd en het
Ancien Régime. Evengoed kan men toch bedenken dat er vorsten waren die begrepen
dat ze belang hadden bij de steun van het grauw, van de middenklasse en
derhalve beter gingen besturen. Werken aan de “ponts et chaussées” zoals
Maria-Theresia en Louis XV deden, waren economisch verstandige benaderingen. In
Nederland kende men wel de trekschuiten die beter dan wegverkeer de trajecten
tussen de steden verzekerden, maar het was niet evident onder de regeringen van
Willem I en Willem II aan wegenbouw te doen, nog afgezien van de geografie en
de hydrografie van Nederland. Het was onder meer met mensen als Johann
Thorbecke dat men besloot zowel aan de spoorwegen te gaan werken als de wegen
te verbeteren, maar ook hier was er van werkelijke medezeggenschap geen sprake.
Toch kan men Thorbecke nageven dat hij tijdens zijn dienstreizen van Limburg
tot Drenthe en Groningen de belangen van de onderscheiden gewesten beter aan
bod wilde laten komen van de bestuurders in den Haag. Het zorgde ook voor ruzie
met goede vrienden, die als gouverneur of meer nog als lokale adel de boel naar
hun hand wilden zetten.
Voor Wim Blockmans staat vast dat de tijdens
vroegmoderne tijd en het Ancien Régime de vorsten doorgaans niet bezig waren
met het algemeen belang, wel met de uitbreiding van het territorium en de
dynastieke belangen. Gegeven het feit dat oorlogsvoering duurder werd naarmate
de vereisten aan logistiek en (zware) bewapening voor een leger meer aan belang
won en dat kleinere entiteiten niet meer tegen die militaire en administratieve
overmacht heen konden, viel het voor dat landen plots de rol dienden te lossen,
zoals Spanje tijdens de zeventiende eeuw en de Republiek tijdens de achttiende.
Moet men vaststellen dat Lodewijk XIV als groot vorst erkend werd, dan negeert
men zonder veel onderzoek dat zijn opvolgers steeds weer de putten hadden te
dempen. Lodewijk XV gooide de allianties overigens om en wist zo de eeuwige
oorlogen met Habsburg tot een einde te brengen. Hij poogde ook het belastingstelsel
grondig te hervormen, maar Lodewijs XVI, die de ernst van de situatie niet zag,
schroefde alles terug. Zwakke vorsten of vorsten die niet inzagen wat er op het
spel stond liepen tegen de muur aan. Maar ook een verlicht vorst als Jozef II,
opvolger van Maria-Theresia verloor veel krediet door zijn hervormingsijver, maar
stierf vooraleer Napoleon bewees dat een militair leider met gezag over de
troepen en de administratie heel wat meer kon bereiken dan een vorst van het
Ancien Régime.
De macht als twistappel en als motor van de
geschiedenis, het blijft een taboe, terwijl net die strijd om almacht altijd
weer zorgde voor argumentaties over en weer, waarbij zowel religieuze concepten
als antecedenten en concepten over (konings-)macht en de macht van onderuit hun
weg vonden en die discussies blijven belangwekkend genoeg. Te overdenken blijft
dat de strijd om macht en om medezeggenschap altijd weer een wapenwedloop werd,
maar dat geleidelijk de vorsten over de sterkste troeven beschikten, met name
geschoold personeel.
Vandaag geloven we dat we een niveau van
medezeggenschap hebben bereikt, enig in de geschiedenis. Dat kan kloppen, meent
ook Wim Blockmans, maar niemand kan garanderen dat die medezeggenschap
verworven is. Macht functioneert niet rechtlijnig en de geschiedenis laat zien
dat medezeggenschap terug kan worden geschroefd, wanneer allianties
verschuiven. Tijdens de vroegmoderne tijd en het Ancien régime was het van
belang dat bijvoorbeeld groepen mensen die nieuwe welvaart hadden verworven, zo
snel mogelijk ingelijfd werd in de gezeten kringen, al werd daar in de
Republiek minder aandacht aan besteed. Soms werden nouveaux riches ook
uitgesloten of herijkte men de mate van adel van een familie door het aantal
doorluchtige voorouders dat vereist was te verhogen, van vier overgrootouders
tot 16 of 32 in de voorgaande generaties. Dat adellijke families uitsterven
door gebrek aan geboortes, zelf vaak te wijten aan inteelt, wist men wel, maar
was taboe. Hoe in Polen de Sejm nagenoeg uitsluitend een adellijke troep werd
die niettemin niet meer bekwaam was de juiste beslissingen te nemen, zeker toen
derden de macht over Polen onder elkaar gingen verdelen, maar lastig was ook
dat nagenoeg alleen de adel zich Pools voelde en het volk zich niet verbonden
voelde. Opmerkelijk is wel dat rond 1830, ten tijde van een opstand het volk
wel meeging in het groeiende Poolse zelfbewustzijn. Overigens, op enig moment
verloor ook de Republiek der Verenigde Provinciën de band met de middenklasse
en het volk, nadat de grote zegeningen van de Gouden eeuw verloren bleken te
gaan.
Het
belang van dit boek, van dit onderzoek naar het organiseren van medezeggenschap
ligt precies in de abstractie van historisch gekende gebeurtenissen. Het gaat
dus verder dan het verhalen van een dynastieke (tragie)komedie, dan de
geschiedenis van een land in retrospect. Wim Blockmans geeft mee hoe van
Portugal tot Polen en Rusland, van Schotland tot Napels overal, op
verschillende ogenblikken dezelfde mechanismen aan het werk waren, Toegevingen
vanwege vorsten aan belastingbetalers om later die toezeggingen weer teniet te
doen, met nieuwe conflicten tot gevolg. Het is een andere benadering van het
verleden, die ons wel toelaat te zien hoe die Europese geschiedenis toch wel
een opvallende samenhang vertoonde en vertoont. De legitimering van de macht
putte uit de gemeenschappelijke zuilen christendom en Romeinse oudheid, maar
met nieuwe elementen. Ook de legitimering van de eis om medezeggenschap beriep men
zich op noties uit het klassieke arsenaal en dwingt vorsten nu eens wel en dan
weer niet tot toegevingen. De Tachtigjarige Oorlog begint met een Eedverbond
der Edelen en eindigt met de erkenning als soevereine staat in de verdragen van
Westfalen. De eis om inspraak van de edelen in de Nederlanden wordt door Filips
II afgewezen op religieuze zonden, maar Filips zal niet zonder hoge uitgaven
aanvankelijk de Zuidelijke Nederlanden houden, maar alle politieke en vooral
economische dynamiek verhuist naar het Noorden.
Na het lezen van deze synthese komen nieuwe
vragen opdoemen, omdat de auteur ons eraan herinnert dat we ons niet te
zelfgenoegzaam mogen beroepen op wat aan democratische politieke instituties
werd gerealiseerd, want dat kan altijd verbrokkelen, bij gebrek aan aandacht.
De strijd om macht blijft altijd een cruciaal element in de samenleving en de
arrogantie van de macht zal men evenwel niet lichtvaardig aanvallen, want men kan
zich zelfs niet een keer vergissen. Doch ook de machthebbers kunnen zich niet
meer dan een keer vergissen, want eens de macht op straat ligt, zal ze wel gauw
opgepikt worden door wie er plannen mee heeft. De aandacht voor macht lijkt zo
evident, dat men er ook dezer dagen geen thema van maakt, maar de kritiek op de
neoliberale samenleving is niets anders dan een kritiek op de (onzichtbare)
machthebbers vanwege mensen die geen macht in handen hebben. De verdeling van
macht is ook in een democratie niet altijd gegeven en sommige landen hebben met
samenzweringen en staatsgrepen te maken gehad, doorgaans om de oude orde te
herstellen, wat echt ook een verarming meebrengt.
Want de crux van dit boek kan wel luiden dat
als de machtsaanspraken in de balans liggen en de vorst met diens natuurlijke
bondgenoten, adel en kerk niet meer voldoende financiële middelen kon
verzamelen voor het te voeren beleid, lees oorlog en de belangen van de
dynastie dienen, wel beroep moesten doen op andere groepen in de samenleving en
vanaf de twaalfde eeuw begonnen in delen van Europa de steden op te komen, die
dan weer vrij snel eigenmachtig konden optreden, dat ook deden, zelfs met
ambassades en stedenbonden, zoals de Hanzeverbanden. Uiteindelijk zouden
vorsten dat elan breken, naarmate ze over (nieuwe) eigen middelen en leningen
konden beschikken. De derde macht werd in de vroegmoderne tijden, waar het even
kon, weer terzijde geschoven en waar mogelijk werden machthebbers in steden de
trouwe dienaren van de troon, wat dan weer de bestuurskracht van de koning
versterkte. Toch zal die derde stand – van fysionomie wisselend – altijd weer de
kracht vinden om de machtsaanspraken van vorst en adel, de kerk ook, aan te
vechten. Maar aan het einde van de achttiende eeuw zal in Frankrijk het
failliet van het systeem aan het licht komen, ondanks pogingen om die gebreken
op te ruimen. Wim Blockmans dwingt ons door zijn benadering na te denken over
de wijze waarop we de geschiedenis nationaal bekijken, want er zijn grote
lijnen die samenvallen evoluties elders en waar er grote verschillen zijn,
zoals bijvoorbeeld het wedervaren van de Poolse adelsrepubliek, dat door gebrek
aan werkelijke concurrentie van een derde stand die de adel kon doen inbinden,
terwijl in het Britse koninkrijk de macht van de adel wel degelijk gecounterd
werd door andere groepen. Maar ook daar geldt dat men dan weer oog moet hebben
voor de wijze waarop steden vertegenwoordigd werden door edellieden, die de
belangen van de vorst dienen.
Een boek lezen, zeker een studie of synthese als
dit werk van Wim Blockmans, biedt een ander perspectief op een geschiedenis die
men meent te kennen en waarvan men legio details voor ogen hebt staan. Wat het
beeld bijstuurt is dat dit geen willekeurige gebeurtenissen zijn, wel fases in
een maatschappelijke evolutie waarbij nu en dan onverwachte afwijkingen van een
herkenbaar patroon aan het licht komen. Of die visie dan weer aanleiding geeft
voor een andere kijk op het concrete handelen van vorsten en opposanten, ligt
voor de hand. De bronnen zijn beschikbaar, de reflecties, een traditie van
secundaire literatuur is voor handen, dus we kunnen, steunend op inzichten
verder aan de slag. Kortom, ‘Medezeggenschap” levert stof tot nadenken en nieuw
onderzoek.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten