Hoe zeggenschap medezeggenschap afwimpelde




Recensie



Medezeggenschap
Groei en hinderpalen



Wim Blockmans., Medezeggenschap. Politieke participatie in Europa voor 1800. Uitgeverij Prometheus 2020. 480 pp. 44,99 €

Geschiedschrijving gaat voor in het ontdekken van hoe de dingen waren, maar men kan daar bij de kleinste details grondig gaan bestuderen en dat is ook nodig, maar op zeker moment kan men met opgebouwde kennis een groter kader scheppen, maar je vat geen synthese aan als je pas begint met bronnenstudie, al is het schrijven van een werkstuk natuurlijk ook een oefening in het maken van een synthese. Vanuit de vraagstelling en het onderzoek van de bronnen, het aandachtig bijeenbrengen van de secondaire literatuur over het vraagstuk om dan na het samenbrengen van alle elementen een overzichtelijk kader te geven, waarin een dynamiek begrijpelijk wordt. Wim Blockmans schreef een zeer boeiende oefening, met name over de ontwikkeling van het medezeggenschap in onze cultuur, de Europese dus. Het gaat om zeggenschap: wie komt dat toe?

 Wim Blockmans geeft ons een beeld van ontwikkelingen in Europa vanaf de nadagen van de Frankische keizers tot en met de omslag van de revoluties. Hij wil aangeven hoe doorheen de tijden de macht in politieke omschrijvingen iets was waar men stevig om bikkelde en wie macht – tegen alle voortekenen in – verwierf, kon wel eens even hard optreden tegen tegenstanders als de voorgangers, even goed aannemend dat de macht hen van nature of van god gegeven was.

Het is mij altijd een raadsel geweest dat na de periode van chaos onder de Merovingische vorsten in Europa, na de relatieve ordening onder Karel de Goede en Lodewijk de Vrome allerlei figuren de macht opnieuw gingen zien als een patrimoniaal gegeven, terwijl tijdens de tiende eeuw, toen zowat alle beperkingen op het wapengeweld wegvielen en slimme schurken gebruik maakten van de afwezigheid van een geweldmonopolie zichzelf gingen zien als het opperste gezag. De graven die Karel en Lodewijk hadden geïnstalleerd proefden van de macht en profiteerden van de afgang van het systeem van de Karolingen om hun eigen positie te versterken. Maar, men mag dan niet vergeten dat deze machthebbers niet alleen duces, hertogen waren, maar ook eigenaar van het land dat ze claimden. De positie van vrije lieden kwam zo in het gedrang, maar ook de idee dat de macht niet van de keizer of de koning was, maar van de burgers als geheel. Als men de middeleeuwen wil typeren, dan kan men best verwijzen naar het patrimonialiseren van de macht en van ambten, een probleem dat gedurende eeuwen de Europese politiek zou beheersen: afstamming en huwelijken beslisten over het lot van territoria, grote en kleinere, tot die gebieden vol mensen bleken te zitten die niet zomaar de heer en meester wilden dienen. De patrimonialisering is een deel van het probleem, waar het gaat om zeggenschap gaat over mensen en landen, maar tegelijk was het cruciaal voor de ontwikkeling van machtsuitoefening omdat naarmate de bevolking groeide en via de steden de rijkdom, werd het voor vorsten lastiger om het allemaal te overzien. De macht werd via de curia en later de groei van een ambtenarenapparaat complexer, minder vatbaar en toch weer persoonlijker, gelinkt, betrokken op de vorst zelf.

Wim Blockmans leidt ons doorheen verschillende geschiedenissen van Europese landen, waarbij hij telkens weer aangeeft hoe machthebbers mogelijke concurrentie van zich af willen houden, maar tegelijk blijkt er een relatie te bestaan tussen medezeggenschap en bestuurlijke slagkracht. Die relatie is niet lineair, maar afhankelijk van de diversiteit van de instanties en groepen die medezeggenschap weten te verwerven, maar vaak genoeg slaagt de (voormalige) elite erin de nieuwe groepen weer uit het systeem van macht en controle los te wrikken. Het gaat om dat wat Niccolo Machiavelli beschreef, niet als spiegel voor de ideale vorst, maar als spiegel van praktijken die zowel in steden als Firenze als in hoofde van condottiere, die hun troepen verhuurden aan de meestbiedende. Steden en vorsten stonden tegenover elkaar, waarna uiteindelijk Lodewijk XII met een aardig stuk van Lombardije ging lopen en dat Frans I dan weer verloor aan Karel V. En toch, hoe indrukwekkend die gebeurtenissen ook waren, op een of andere manier vernemen we daarbij relatief weinig over hoe landen en mensen bestuurd werden, terwijl we evenmin aan de weet komen wat de oogmerken waren van vorsten en omgeving.

Wim Blockmans brengt hier een analyse van de machtsconflicten, vanuit een breder perspectief, waarbij niet elke slag of beweging van deze of gene het verhaal voortstuwt, belangrijk is hier hoe, nadat de samenleving vanaf de 11de eeuw grondige veranderingen onderging, nieuwe groepen de macht van de soeverein gingen aantasten. In de 12de eeuw werd dat proces versterkt en onder meer in het graafschap Vlaanderen kregen de steden grote invloed op de eigen omgeving, wat tot in Bourgondische tijd voor grote spanningen zou zorgen. Maar ook in de steden zelf kwamen er conflicten over macht en suprematie en over medezeggenschap. Blockmans laat zien dat de dynamiek van die conflicten misschien niet altijd identiek waren, maar wel volgens patronen verliepen die men net aan de aard van de samenleving kon toeschrijven. In verstedelijkte gebieden, zoals Vlaanderen, het Rijnland en Lombardije, Toscane ook, ontwikkelden steden zich tot te duchten machtsfactoren, maar kleinere steden onder de rook van de protagonisten werden er dan ook weer onder gehouden.

Medezeggenschap organiseren en dus het eigen zeggenschap intomen, kan voor een samenleving profijtelijk zijn, maar het blijft in de praktijk veel moeilijker om andere machten goedschiks te aanvaarden, want wie zeggenschap bezit, meent te veel te verliezen te hebben. Het lot van Niccolo Machiavelli en diens vader is immers gelinkt aan een langdurig en diepgravend machtsconflict, waarbij de patriciërs in Firenze, onder wie de clan de Medici de macht die hen uit handen was geglipt terug hebben gegrepen en daarbij mensen met belastingschulden tegenover de stad de toegang tot publieke ambten hebben ontzegd, zodat die niet meer konden meespelen in de instituties van de stad. De Grote Raad, waar ook het volk mee mocht discussiëren over het beleid, werd door de patriciërs terzijde geschoven en kwam niet meer samen. Machiavelli erfde van zijn vader een bescheiden landgoed buiten de stad, kon na de val van de Medici-clan in 1494 wel een interessante positie verwerven in de administratie en ontmoette als secretaris, niet echt als afgezant onder meer Cesare Borgia en Lodewijk XII. Altijd weer zal men herhalen dat Machiavelli de wrede Borgia een ideaal vorst noemde: “Er is geen beter voorbeeld voor een vorst dan Cesare Borgia. Ik zou niet weten wat ik op hem zou moeten aanmerken. Pijnlijk is dat men vergeet te lezen wat Machiavelli verder te vertellen heeft over die Borgia, hij heeft net veel aan te merken, zou ik denken.

Ironie in oudere teksten, het blijft altijd een probleem, want de auteur van “Il Principe” houdt er wel andere inzichten op na, die net te maken hebben met perverse vormen van zeggenschap, die voor Italië bij momenten rampspoedig uitpakte, zeker in de zestiende eeuw, met oorlogen tussen de grootmachten, Frankrijk en Habsburg. De verdeeldheid onder de steden en de vorsten van het schiereiland maakte hen tot speelbal ten koste van de eigen bevolking.

Wim Blockmans blijft niet bij de bekende geschiedenis staan en al helemaal niet bij anekdotiek, maar hij gaat specifieke verhalen niet uit de weg, zoals de moord op Karel de Goede, op 2 maart 1127 waarna zich tussen de Franse koning en het graafschap Vlaanderen een heftig conflict ontwikkelt over de opvolging van de kinderloos gestorven graaf. De kandidaat van de Franse koning Lodewijk VI, Willem Clito die aasde op het hertogdom Normandië maar tussendoor gepaaid zou worden met Vlaanderen, wat hem weinig opbracht. Toch probeerde hij met een keure steden voor zich te winnen, wat later door de graven Diederik en Filips van den Elzas zou worden verdergezet. Het bestuurlijke systeem dat ontstond zou mee evolueren met de economische opgang van de steden, maar binnen de steden zou de strijd om medezeggenschap naarmate nieuwe groepen hun opwachting maakten, oplaaien en al eens de economische groei remmen. Dat gold overigens ook voor de conflicten van de graven van Vlaanderen met naburige vorsten en in het bijzonder de Franse koningen, die hun gebied wensten uit te breiden. Overigens konkelden, om het zo maar eens te stellen, de steden met de Franse kroon om hun graaf de duimschroeven aan te draaien. De strijd om medezeggenschap werd in de 14de en 15de eeuw op het scherpst van de snee gevoerd, maar tegelijk, als we Wim Blockmans volgen in zijn relaas, moet men vooral oog voor hebben de nieuwe krachten in de samenleving die hun belangen behartigd willen zien, terwijl de vorsten en de hogere adel er in slagen meer zeggenschap naar zich toe te trekken. De bestuurlijke organisatie van de koninklijke instellingen zal uiteindelijk een groot overwicht verkrijgen op de steden en de zogenaamde derde stand, soms de vierde, als de adel opgesplitst is.

Dit werk roept een aantal vragen op, zeker over wat men het Ancien Régime noemt, ruwweg de 17de en de 18de eeuw, waarbij in vele landen de vorsten erin slagen de standenvergaderingen buiten spel te zetten, onder meer door de derde stand, de steden onder bestuur te stellen van afgevaardigden van het hof of om de feitelijke macht te concentreren in een beperkt aantal families en groepen, die gemakkelijk lokale bestuurders naar hun hand kunnen zetten. De adel, die in oorsprong haar aanzien, prestige en macht te danken had aan militaire activiteiten, was in de loop van de eeuwen steeds meer afhankelijk geworden van de gunsten van de vorst, om carrière te maken, in het leger of de administratie. De derde stand, die, voor zover er grondbezit was, vooral via de taille, die op het grondbezit rust geraakt werd, in Vlaanderen bestond er onder meer een haardenbelasting, waarbij de opbrengst naar de heer ging, later naar de vorst. De zoutbelasting en de accijnzen, maar ook de twintigste penning, de tiende en uiteindelijk de vijfde penning, zoals Alva die hief, tegen alle afspraken in, moesten de schatkisten van vorsten spijzen, onder meer om oorlog te kunnen voeren.

Welk doel die oorlogen dienden, blijft altijd nog te bezien maar net omdat de vorsten van de grootmachten door centralisatie meer machtsmiddelen hadden konden ze ook beter uitgeruste legers onderhouden en via belastingen de nodige middelen binnenhalen, maar bijna in alle gevallen werd in de loop van de zestiende eeuw de weg ingeslagen naar meer macht voor de adel, die de belastingen op grootgrondbezit wisten af te wenden, waardoor de derde stand altijd weer moest opdraaien voor de nodige middelen. Dat Lodewijk XV probeerde de staat te moderniseren, door universele wetgeving uit te vaardigen, werd hem niet in dank afgenomen, maar ook Wim Blockmans suggereert dat de politiek van adelsgroepen te conservatief was om op nieuwe evoluties in te spelen. Was Frankrijk onder Lodewijk XIV erin geslaagd in Europa een verbluffende suprematie op te bouwen, dan liet hij het land achter met een zware schuld, moeilijk op te brengen belastingen en ongelijke verhoudingen, waarbij men toch zou moeten nagaan of de (nieuwe) middenklasse, waaruit mensen als Denis Diderot voortkwamen, zoon van een messenmaker uit Langres, geschoold bij de jezuïeten en via d’Holbach bij de salons voorgesteld, niet een grotere slagkracht had, dan men gemelijk aanneemt. De tijd van Louis XV was die van de Verlichting, maar ook van een ongekende propagandaslag tegen de koning, die begon als le Bien aimé, maar eindigde als een verguisde slappeling, terwijl hij in werkelijkheid moderniseringen aanbracht in het Franse politieke stelstel, vooral op bestuurlijk vlak. Maar door te raken aan de privilegies van de lagere adel en de parlementen, die zich gingen opwerpen als de vertegenwoordigers van het volk, werd zijn politiek controversieel, al bleek de koning bij machte met zijn minister Maupeou, die de strijd aanging met de parlementen en Terray, die de staatsfinanciën saneerde door de belastingen te hervormen en een gedeeltelijk faillissement Frankrijk opnieuw bestuurskracht te geven. Nog eens, we spreken graag over de Verlichting, maar van de politieke conflicten tussen 1715 en 1774 weten we doorgaans weinig.  

Er was bij dat alles geen sprake van medezeggenschap en al helemaal niet vanwege de derde stand, aangezien de Staten-Generaal niet vergaderden. Dat de koning een paar drastische beslissingen nam, zoals de omkering der bondgenootschappen, Habsburg te vriend nam en Pruisen liet vallen, de hervormingen van de parlementen en dus van het justitieel systeem in Frankrijk, kan men niet negeren en het proces had wellicht de Franse Revolutie kunnen vermijden, want na de dood van de vijftiende Lodewijk werden alle hervormingen onmiddellijk teruggedraaid en ervoeren de burgers dat ze weinig voorstelden en niets in de pap te brokken hadden. Maar vooral kon de staat alsmaar moeilijker aan de verplichtingen voldoen, wat de koning dwong met Necker een nieuwe sanering aan te vatten en ook te denken over nieuwe belastingen, ook voor adel en kerk. Die merkte, denk ik het nakende prestigeverlies, wat hen bij Lodewijk XVI deed aankloppen en vooral ertoe bijdroeg dat men de privilegies, zoals beschermde functies bij het leger ging aanscherpen.

Het moet gezegd dat we over Polen of Bohemen ook wel mooie bladzijden hebben gelezen, naast bittere bladzijden, over hoe Polen een adelsrepubliek werd, die niet meer in staat bleek tot enige bestuurlijke slagkracht. Toen Pruisen, Habsburg en Rusland het land herverkavelden, vermochten de leden van de Sejm, de landdag, niet meer het land te verdedigen en de koning was een machteloze creatuur. Elke vorm van inbreng door het volk, door de middenklasse van handelaren en ambachtslui, van de steden werd volledig de grond ingeboord, terwijl er wel aanzetten toe geweest waren. Het failliet van de adelsrepubliek werd ook elders duidelijk, zoals in Venetië, waar de burgers geleidelijk uit het bestuurlijke systeem waren geweerd, maar hoewel Venetië op het oog bleef floreren, blijkt toch dat de almacht over de Middellandse Zee al lang en breed verloren was gegaan. De Serenissima had nog een fraaie façade, maar zonder een gedegen geheime dienst kon men het ongenoegen niet tegenhouden. Bestuurlijk gebeurde er ook nog weinig meer dan instandhoudingswerken, waarbij nieuwe investeringen achterwege bleven. Overigens, Blockmans stelt duidelijk dat het lot van de Midden-Italiaanse burgers niet beter was, want ook Florence zorgde ervoor dat burgers geen  deel meer zouden hebben aan het bestuur. Bovendien kregen de inwoners van kleinere steden helemaal geen plaats meer in het bestuur, want alles werd bedisseld in Firenze. De Medici werden nog ook eens geadeld en Groothertogen. Waar hadden ze dat aan verdiend en wat hield hun macht in?

 Het probleem is dus dat men niet zomaar zeggenschap wil afstaan, tenzij daar tegenover duidelijke voordelen staan, maar wie medezeggenschap wil, zal niet altijd voor vol aanzien worden. Een groter probleem bestaat erin dat de cultuur van zeggenschap, in verschillende fases van de geschiedenis, telkens weer leidde tot administratieve bestuurskracht. We denken aan Filips IV de Schone en Enguérand de Marigny, die de vorst diende als kanselier, met de rang van onderkoning. Het valt op dat in de algemene geschiedschrijving op enkele uitzonderingen na, deze figuren die de administratie leiding gaven, buiten beeld blijven. Ook in Vlaanderen deed zich zo een geval voor met de proost van Sint-Donaas, die dan weer behoorde tot een familie die volgens roddels geen vrije lieden waren. In 1127 zorgde dat voor een moordpartij en zoals hoger beschreven voor een opvolgingssoap, beschreven door een klerk, Galbert. De zaak is dat de vorsten, zoals Blockmans opmerkt geleidelijk overmacht verwierven door de precies de uitbouw van administratieve structuren, waarbij de nauwkeurige toepassing van regelgeving uiteraard ook een dwangmiddel is gebleken. Uitgebreid krijgen we evolutie in de vele politieke entiteiten in Europa voorgelegd, maar waar bijvoorbeeld de handelingen van de Serenissima Venetië in de feiten handelt zoals de meeste vorstendommen, ten aanzien van het achterland, de Terraferma, zien we dat het vooral de Republiek der Verenigde Provinciën en het Verenigd Koninkrijk waren, waar de medezeggenschap relatief uitgebreid werd, maar nog altijd tot een selecte club behouden bleef. In de Republiek waren het de regenten die via de lokale besturen, de Provinciale Staten en de Staten-Generaal die onder leiding van Holland en dus Amsterdam het bestuur in handen hadden. Hoe Johan van Oldenbarnevelt eerst en later, vanaf 1651 Johan de Witt – uit Dordrecht – met ferme hand wisten te besturen, verdient terecht aandacht. Hoewel het overwicht van Holland duidelijk was, waren de andere 6 Provinciën soeverein en kon Holland hen niet straffeloos in de hoek dwingen en concessies aftroggelen. In die zin was de eenheid van de Republiek groter dan men zou verwachten, maar tijdens de 18de eeuw verloor de Republiek haar unieke positie in het Europese concert, ondanks de beperkte oppervlakte en zeer kleine bevolking. Tijdens de achttiende eeuw raakte er ook zand in de bestuursmechanisme, zodat de Republiek niet meer kon handelen tegenover Frankrijk of Engeland. In 1713, bij het verdrag van Utrecht, zegde de Franse ambassadeur: “on traitera chez vous, de vous, sans vous”. De republiek was uitgespeeld maar zou later, rond 1780, 1781 een vierde oorlog tegen de Britten uitvechten; de Britten verklaarden de oorlog in 1780, de Republiek deed dat pas in 1781.

Oorlog was doorgaans een prerogatief van de vorst, maar de financiering kon de vorst afhankelijk maken van de standenvergaderingen, al zal dat vanaf de zestiende eeuw veranderen, omdat de vorst door de uitbouw van de administratie en het afdwingen van suprematie over steden en andere groepen die niet tot adelsgezelschappen en -clans behoren, minder afhankelijk leek van die belastingbetalers. In de Zwitserse confederatie, de Republiek en het Verenigd koninkrijk zal een parlementaire vertegenwoordiging en medezeggenschap mogelijk blijken, terwijl in andere politieke gemeenschappen zoals Frankrijk, waar de koninklijke administratie uitbreiding kende en de stadsbesturen, de vertegenwoordigers van gewesten, standen en landen in handen kwamen van getrouwen van de vorst, de vervreemding nog veel harder toesloeg. De Godsdienstoorlogen hebben de centralisatie in de hand gewerkt in Engeland en Frankrijk, in de Duitse landen daarentegen droeg het mee bij aan de verdere versplintering, die na de verdragen van Westfalen in 1648 nog verder toenam. De grootste uitdager van de Habsburgers zou de keurvorst van Brandenburg worden, die zich vanaf 1701 koning mocht noemen. Men weet zich niet zo gauw een weg te vinden in dat kluwen van erflanden en aangehechte landen, die tegen 1871 Pruisen heetten te zijn, want het ging om dynastieke politiek, maar ook om militaire politiek, waarbij figuren als Frederik II de Grote in het oog springen. Er was inbreng van de soldateska, beroepsmilitairen met een adellijke afkomst, maar toch kan dat niet afdoende de groei en stabiliteit van het koninkrijk verklaren. Wim Blockmans besteedt niet zo heel veel aandacht aan de ontwikkelingen in Brandenburg, Pruisen en ook de West-Pruisische gebieden, in het Rijnland die ook tot het complex gingen behoren. Feit is wel dat zeggenschap belangrijk was, medezeggenschap was niet de eerste prioriteit. De groei van de macht van de keurvorst van Brandenburg, het geslacht Hohenzollern is in die zin ook interessant om te zien hoe macht op verschillende manieren uitgebouwd kon worden. Christopher Clark beschreef dat in een mooie synthese.

De conclusies van dit boek gaan niet enkel over het Ancien Régime, maar ook over onze tijd, waarbij men inderdaad kan vaststellen dat inspraak ogenschijnlijk goed geregeld is, maar waar, met permissie ook van gezegd kan worden dat die inspraak zo gestructureerd is geraakt, dat mensen er zich niet meer in herkennen. De oude, verzuilde samenleving kon rond 1989 zelfbewust beweren dat men de verzuchtingen van de achterban tot op de regeringstafel kreeg, terwijl die achterban, vaak terecht, zich niet meer gehoord voelde. Vakbonden, mutualiteiten en andere instituties werden machtsorganen, die het beleid konden en kunnen sturen, genieten niet altijd meer het vertrouwen van hun achterban, worden gerekend tot het establishment. Inzake de migratievraagstukken en inburgeringsproblematiek hebben de vakbonden stelling ingenomen ten behoeve van migranten, vluchtelingen en inburgering, waarbij hun achterban dat niet zag zitten. Ook inzake klimaatkwesties zien we dat de kloof tussen besluitvormende gremia en de brede bevolking zich uitdiept. Beide fenomenen scheppen dan ook ruimte waar populistische volkstribunen zich graag in opwerpen als de representanten van het volk.

Het is maar dat de visie over medezeggenschap in de periode tussen 1200 en 1800 doorgaans gericht is op de vele opstanden in gebieden waar de macht om dynastieke redenen vaak werd uitgedaagd, over belastingen en andere lasten die vorsten op de bevolking laten rusten, waarbij de strijd om macht vaak toch impliciet irrelevant blijkt. Het tegendeel is van belang, vooral omdat de machtsmiddelen veranderen doorheen de vroegmoderne tijd en het Ancien Régime. Evengoed kan men toch bedenken dat er vorsten waren die begrepen dat ze belang hadden bij de steun van het grauw, van de middenklasse en derhalve beter gingen besturen. Werken aan de “ponts et chaussées” zoals Maria-Theresia en Louis XV deden, waren economisch verstandige benaderingen. In Nederland kende men wel de trekschuiten die beter dan wegverkeer de trajecten tussen de steden verzekerden, maar het was niet evident onder de regeringen van Willem I en Willem II aan wegenbouw te doen, nog afgezien van de geografie en de hydrografie van Nederland. Het was onder meer met mensen als Johann Thorbecke dat men besloot zowel aan de spoorwegen te gaan werken als de wegen te verbeteren, maar ook hier was er van werkelijke medezeggenschap geen sprake. Toch kan men Thorbecke nageven dat hij tijdens zijn dienstreizen van Limburg tot Drenthe en Groningen de belangen van de onderscheiden gewesten beter aan bod wilde laten komen van de bestuurders in den Haag. Het zorgde ook voor ruzie met goede vrienden, die als gouverneur of meer nog als lokale adel de boel naar hun hand wilden zetten.

Voor Wim Blockmans staat vast dat de tijdens vroegmoderne tijd en het Ancien Régime de vorsten doorgaans niet bezig waren met het algemeen belang, wel met de uitbreiding van het territorium en de dynastieke belangen. Gegeven het feit dat oorlogsvoering duurder werd naarmate de vereisten aan logistiek en (zware) bewapening voor een leger meer aan belang won en dat kleinere entiteiten niet meer tegen die militaire en administratieve overmacht heen konden, viel het voor dat landen plots de rol dienden te lossen, zoals Spanje tijdens de zeventiende eeuw en de Republiek tijdens de achttiende. Moet men vaststellen dat Lodewijk XIV als groot vorst erkend werd, dan negeert men zonder veel onderzoek dat zijn opvolgers steeds weer de putten hadden te dempen. Lodewijk XV gooide de allianties overigens om en wist zo de eeuwige oorlogen met Habsburg tot een einde te brengen. Hij poogde ook het belastingstelsel grondig te hervormen, maar Lodewijs XVI, die de ernst van de situatie niet zag, schroefde alles terug. Zwakke vorsten of vorsten die niet inzagen wat er op het spel stond liepen tegen de muur aan. Maar ook een verlicht vorst als Jozef II, opvolger van Maria-Theresia verloor veel krediet door zijn hervormingsijver, maar stierf vooraleer Napoleon bewees dat een militair leider met gezag over de troepen en de administratie heel wat meer kon bereiken dan een vorst van het Ancien Régime.

De macht als twistappel en als motor van de geschiedenis, het blijft een taboe, terwijl net die strijd om almacht altijd weer zorgde voor argumentaties over en weer, waarbij zowel religieuze concepten als antecedenten en concepten over (konings-)macht en de macht van onderuit hun weg vonden en die discussies blijven belangwekkend genoeg. Te overdenken blijft dat de strijd om macht en om medezeggenschap altijd weer een wapenwedloop werd, maar dat geleidelijk de vorsten over de sterkste troeven beschikten, met name geschoold personeel.

Vandaag geloven we dat we een niveau van medezeggenschap hebben bereikt, enig in de geschiedenis. Dat kan kloppen, meent ook Wim Blockmans, maar niemand kan garanderen dat die medezeggenschap verworven is. Macht functioneert niet rechtlijnig en de geschiedenis laat zien dat medezeggenschap terug kan worden geschroefd, wanneer allianties verschuiven. Tijdens de vroegmoderne tijd en het Ancien régime was het van belang dat bijvoorbeeld groepen mensen die nieuwe welvaart hadden verworven, zo snel mogelijk ingelijfd werd in de gezeten kringen, al werd daar in de Republiek minder aandacht aan besteed. Soms werden nouveaux riches ook uitgesloten of herijkte men de mate van adel van een familie door het aantal doorluchtige voorouders dat vereist was te verhogen, van vier overgrootouders tot 16 of 32 in de voorgaande generaties. Dat adellijke families uitsterven door gebrek aan geboortes, zelf vaak te wijten aan inteelt, wist men wel, maar was taboe. Hoe in Polen de Sejm nagenoeg uitsluitend een adellijke troep werd die niettemin niet meer bekwaam was de juiste beslissingen te nemen, zeker toen derden de macht over Polen onder elkaar gingen verdelen, maar lastig was ook dat nagenoeg alleen de adel zich Pools voelde en het volk zich niet verbonden voelde. Opmerkelijk is wel dat rond 1830, ten tijde van een opstand het volk wel meeging in het groeiende Poolse zelfbewustzijn. Overigens, op enig moment verloor ook de Republiek der Verenigde Provinciën de band met de middenklasse en het volk, nadat de grote zegeningen van de Gouden eeuw verloren bleken te gaan.

 Het belang van dit boek, van dit onderzoek naar het organiseren van medezeggenschap ligt precies in de abstractie van historisch gekende gebeurtenissen. Het gaat dus verder dan het verhalen van een dynastieke (tragie)komedie, dan de geschiedenis van een land in retrospect. Wim Blockmans geeft mee hoe van Portugal tot Polen en Rusland, van Schotland tot Napels overal, op verschillende ogenblikken dezelfde mechanismen aan het werk waren, Toegevingen vanwege vorsten aan belastingbetalers om later die toezeggingen weer teniet te doen, met nieuwe conflicten tot gevolg. Het is een andere benadering van het verleden, die ons wel toelaat te zien hoe die Europese geschiedenis toch wel een opvallende samenhang vertoonde en vertoont. De legitimering van de macht putte uit de gemeenschappelijke zuilen christendom en Romeinse oudheid, maar met nieuwe elementen. Ook de legitimering van de eis om medezeggenschap beriep men zich op noties uit het klassieke arsenaal en dwingt vorsten nu eens wel en dan weer niet tot toegevingen. De Tachtigjarige Oorlog begint met een Eedverbond der Edelen en eindigt met de erkenning als soevereine staat in de verdragen van Westfalen. De eis om inspraak van de edelen in de Nederlanden wordt door Filips II afgewezen op religieuze zonden, maar Filips zal niet zonder hoge uitgaven aanvankelijk de Zuidelijke Nederlanden houden, maar alle politieke en vooral economische dynamiek verhuist naar het Noorden.

Na het lezen van deze synthese komen nieuwe vragen opdoemen, omdat de auteur ons eraan herinnert dat we ons niet te zelfgenoegzaam mogen beroepen op wat aan democratische politieke instituties werd gerealiseerd, want dat kan altijd verbrokkelen, bij gebrek aan aandacht. De strijd om macht blijft altijd een cruciaal element in de samenleving en de arrogantie van de macht zal men evenwel niet lichtvaardig aanvallen, want men kan zich zelfs niet een keer vergissen. Doch ook de machthebbers kunnen zich niet meer dan een keer vergissen, want eens de macht op straat ligt, zal ze wel gauw opgepikt worden door wie er plannen mee heeft. De aandacht voor macht lijkt zo evident, dat men er ook dezer dagen geen thema van maakt, maar de kritiek op de neoliberale samenleving is niets anders dan een kritiek op de (onzichtbare) machthebbers vanwege mensen die geen macht in handen hebben. De verdeling van macht is ook in een democratie niet altijd gegeven en sommige landen hebben met samenzweringen en staatsgrepen te maken gehad, doorgaans om de oude orde te herstellen, wat echt ook een verarming meebrengt.

Want de crux van dit boek kan wel luiden dat als de machtsaanspraken in de balans liggen en de vorst met diens natuurlijke bondgenoten, adel en kerk niet meer voldoende financiële middelen kon verzamelen voor het te voeren beleid, lees oorlog en de belangen van de dynastie dienen, wel beroep moesten doen op andere groepen in de samenleving en vanaf de twaalfde eeuw begonnen in delen van Europa de steden op te komen, die dan weer vrij snel eigenmachtig konden optreden, dat ook deden, zelfs met ambassades en stedenbonden, zoals de Hanzeverbanden. Uiteindelijk zouden vorsten dat elan breken, naarmate ze over (nieuwe) eigen middelen en leningen konden beschikken. De derde macht werd in de vroegmoderne tijden, waar het even kon, weer terzijde geschoven en waar mogelijk werden machthebbers in steden de trouwe dienaren van de troon, wat dan weer de bestuurskracht van de koning versterkte. Toch zal die derde stand – van fysionomie wisselend – altijd weer de kracht vinden om de machtsaanspraken van vorst en adel, de kerk ook, aan te vechten. Maar aan het einde van de achttiende eeuw zal in Frankrijk het failliet van het systeem aan het licht komen, ondanks pogingen om die gebreken op te ruimen. Wim Blockmans dwingt ons door zijn benadering na te denken over de wijze waarop we de geschiedenis nationaal bekijken, want er zijn grote lijnen die samenvallen evoluties elders en waar er grote verschillen zijn, zoals bijvoorbeeld het wedervaren van de Poolse adelsrepubliek, dat door gebrek aan werkelijke concurrentie van een derde stand die de adel kon doen inbinden, terwijl in het Britse koninkrijk de macht van de adel wel degelijk gecounterd werd door andere groepen. Maar ook daar geldt dat men dan weer oog moet hebben voor de wijze waarop steden vertegenwoordigd werden door edellieden, die de belangen van de vorst dienen.

Een boek lezen, zeker een studie of synthese als dit werk van Wim Blockmans, biedt een ander perspectief op een geschiedenis die men meent te kennen en waarvan men legio details voor ogen hebt staan. Wat het beeld bijstuurt is dat dit geen willekeurige gebeurtenissen zijn, wel fases in een maatschappelijke evolutie waarbij nu en dan onverwachte afwijkingen van een herkenbaar patroon aan het licht komen. Of die visie dan weer aanleiding geeft voor een andere kijk op het concrete handelen van vorsten en opposanten, ligt voor de hand. De bronnen zijn beschikbaar, de reflecties, een traditie van secundaire literatuur is voor handen, dus we kunnen, steunend op inzichten verder aan de slag. Kortom, ‘Medezeggenschap” levert stof tot nadenken en nieuw onderzoek.    


  Bart Haers

Reacties

Populaire posts