heel erg oud worden, zegen of vloek?
Dezer Dagen
Na vele
levensdagen
![]() |
M.A.S.H. een televisieserie uit vroege jaren 1970, hier de cast van 1974, 20 jaar na het bestand in de Koreaanse oorlog |
Een afscheid in een dorp onder de rook van Luik, Dahlem, afscheid van een lang leven, zelfs zozeer dat we wie gaat na 92 jaar in het leven soms al te vroeg vinden gaan, alsof zo iemand niet het recht heeft na gedane arbeid te gaan rusten. Een oude dame in Gent vroeg en kreeg een genadige dood, nadat haar perspectieven om rustig thuis nog wat tijd te beleven waren weggedeemsterd, maar haar levenswil kon niet meer opwegen tegen de kwalen en pijnen van de oude dag.
Ze worden 90, 100 en sommige zijn nog heel kwiek en blij
te leven, tot dan het lijden aanvangt, omdat het lichaam strammer en stijver
wordt, wat op zich al kan leiden tot een tijdelijke bedruktheid, eerder
dan een depressie, maar toch. Hoe kijken
we naar hen, als zwakke tere plantjes of krasse knarren die niet van wijken
willen weten? Het is merkwaardig genoeg ook hier een kwestie van binaire blik,
of sterk en zelfredzaam, dan wel zwaar hulp behoevend en daar schort iets aan,
namelijk de blik op individuele personen. We zijn ook vaak onder de indruk van
die krasse mensen, die nog mee kunnen praten met de jongere generaties en het maakt hun leven ook fijner. Maar komen
de kleine en grotere kwaaltjes, dan wordt het een werk van lange adem om hen
nog iets van levensvreugde te geven, lijkt het wel. En wat de beste hulp is,
laat zich raden, of net niet.
Lange tijd hoopte ik niet met de vraag om euthanasie
door een dierbare geconfronteerd te worden, maar uiteindelijk gaat het om
waardig te kunnen leven en dan kan euthanasie verlossing brengen. Nu hebben
mensen van gezegende leeftijd wellicht al een en ander meegemaakt, zorgen, zelf
ziek geweest of een geliefde wat dan weer – ut supra – heel wat zorgen en
bijstand met zich bracht. Zieken verzorgen is een van de werken van
barmhartigheid en mensen doen dat meestal uit eigen beweging, al hoort men wel
eens de oude mensen nog weinig bezoek krijgen, weggestopt zitten. Het lijkt me
haast onvermijdelijk dat we niet hetzelfde ritme volgen, maar toch mag men die absolute
uitspraken over gebrek aan bezoek niet op de letter nemen, maar kan men de
stille veronachtzaming ook niet negeren. En toch, zo een oude dame die nog in
haar appartement leeft maar beseft dat het niet meer lukt, onafhankelijk te leven
maar na rijp beraad, ook van de huisarts de toezegging krijgt te mogen gaan,
dat wekt bewondering..
Die omstandigheden brengen misschien Taedium Vitae, levensmoeheid,
zoals Goethe dat beschreef en zelf ook ervaren had, waarbij de enige manier om
ermee om te gaan erin bestaat een instrument voor een lethale handeling, gif of
een dagger, oftewel een dolk, zoals in zijn roman Wilhelm Meisters Lehrjahre
bij de hand te hebben, op het nachtkastje bijvoorbeeld. Het is nagenoeg vergeten
dat mensen die nu bijna eeuwelingen mogen worden, een zeer lange weg door het
leven hebben gegaan. Hoezo vergeten? Als ik naar wijlen mijn vader kijk, dan
weet ik dat ik hem leerde kennen toen hij zowat 45 was, toen ik 5 was. Er was
veel gebeurd in zijn leven, waarvan we wel
een en ander wisten, maar niet alles. De historicus en de biograaf moeten naar
een ander heden, een andere wereld trekken. Dat geldt ook voor mijn moeder en
al die anderen, maar het laat zien dat we het streven het leven van anderen begrijpen toch wel heel
wat voeten in de aarde heeft, want het gaat om het grote leven en het kleine,
persoonlijke. Wie kan zeggen, zoals Alice, dat ze kans had gezien zich aan te
melden als verpleegkundige voor de oorlog in Korea, maar dat ging om medische
redenen niet door, want hoewel zij een groot hart had, was haar fysieke hart
eerder te klein. Ik zag haar, toen ze erover iets vertelde, in de setting van
M.A.S.H., een veldhospitaal achter het front in Zuid-Korea, waar de Amerikanen
legerden. Ze is er niet geraakt, maar vervolgens kwam ze in Soest terecht, waar
ze ook zou trouwen, maar waardoor zoals in die tijd te doen gebruikelijk haar
professionele leven enige tijd had op te bergen. Het verdere leven had dan weer
andere verrassingen en tegenslagen in petto, maar wie haar in de laatste jaren
leerde kennen, kreeg wel iets te horen, maar alvast geen bitterheid.
Jean aan de andere kant zette zich in, zeker na zijn
pensionering voor goede doelen, maar we hoorden niet altijd waar hij mee doende
was. Hij had een dochter verloren aan ziekte en een andere in een ongeval, maar
ook bij het overlijden van zijn schoonzoon, bleek hoe hij vriendelijk en
welgemoed bleef, een zekere zachtheid ten toon spreidde. Dat afscheid mogen
meevieren geeft denk ik betekenis aan wat humanisme kan bieden, niet het
stelsel van theoretische concepten, wel de levensadem die het menszijn, het
individuele en de grotere kring van bekenden, van naaste verwanten tot verre,
vage bekenden en soms zelfs de onbekenden die onze leven meebepalen door
mogelijkheden te bieden. Bij de wake bij zijn schoonzoon, tevens mijn broer,
stond hij er terecht op dat we hem het respect en erkenning zouden doen
toekomen, niet kleine souvenirs en anekdotes te berde brengen.
De ouden baden wel eens om een schone dood, een
geborgen dood in het eigen bed, niet getroffen door ziekte of noodweer maar gewoon
omdat het lichaam niet meer mee wil, maar als je 90 + en zelfs 80 + bereikt kan
men dat niet wijten aan een fout geleefd leven, door verzaken aan de plicht
gezond te leven. Hoe kan men dan nog spreken van zelfontplooiing en
zelfbeschikking? Jaren geleden vertelde oude man, zoon van een boerenkoppel dat
hij volgens de huidige normen zeer ongezond had gegeten, gedronken, misschien zelfs
gevreeën maar toch, voegde hij eraan toe, werd hij 100, met plezier, maar het
laatste jaar was geen geschenk, want toen begon de aftakeling.
Deze mensen die ik kende, die oud mocht worden – ik kende
er ook die stierven voor ze Abraham hadden gezien – waren niet doelgericht bezig
geweest met gezond leven, of toch niet doorgedreven. Wij hebben vaak geen zicht
op de tijdlijn van hun bestaan, kennen een aantal higlights zelden eventuele
dieptepunten, maar kennen vaak niet samenhang der dingen, het kruisen der wegen
van de grote geschiedenis en de eigen persoonlijke en familiale geschiedenis. De
oorlog meemaken als twaalfjarige communicante, het verhaal van Alice dus,
bracht een groot bewustzijn van de ellende, ook wel dienstbaarheid, zoals
Belgische of Franse krijgsgevangenen die langs hun hoeve aan de Durme voorbij
gingen op weg naar Duitsland. Er werd toen brood gedeeld, maar de ouders
mochten niet oud worden. Wij willen ons leven helemaal in de hand nemen en
alles controleren, maar vraag is of dat wel zo gezond is.
Denkend aan deze mensen dringt het besef door dat niemand
er iets aan te zeggen heeft wanneer en in welke wieg men geboren wordt, nog hoe
het leven zich zal ontrollen. Veel van die heel oude mensen bleken dan ook
dankbaar voor het goede leven dat ze hadden gehad, maar vrezen al eens dat het
einde niet zo glorieus zou zijn. Begrijpelijk, zou ik denken, maar als we onze
laatste adem uitgeblazen hebben, is het toch aan anderen om er nog iets van te
maken. Maar dankbaarheid tonen blijkt moeilijker dan ik had gedacht, want zo
leren zij, de ouden, dat als het niet oprecht is, die dankbaarheid, dan klinkt
het als schelle cymbalen. Omdat we de bron ervan niet kennen, zo merk ik, lijkt
het om de gauw gevulde hand te gaan, terwijl er net zoveel in die handen gelegd
was geworden, ook leedwezen, gaat het niet om afzonderlijke tastbare gaven, al
bleven, blijven die belangrijk, maar om de indruk dat het leven.
Sic transit gloria mundi of nog: « O quam cito transit
gloria mundi » aangezegd bij de pauskroning aan de nieuwe Petrus, maar
voor onze, voor de vorige generatie geldt dat minstens de heerlijkheid van deze
wereld voor velen lange tijd kan blijven duren, al beseffen we dat lang niet
altijd, omdat we ons blindstaren op wat niet bereikt wordt. Aan de andere kant
kan het met grootsigheid ook gauw genoeg gedaan zijn. Maar tot nader order
mogen we langer leven dan onze voorouders doorgaans konden verwachten.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten