Een organist blijft doorgaan: Kamiel D'hooghe in concert





Kleinbeeld




Orgelmuziek van toen en nu
Kamiel D’hooghe en de voortgang der dingen





Koor van de Abdijkerk van Grimbergen
(eigen foto) 
Op verkiezingsdag 2019 gaf Kamiel D’hooghe een orgelconcert, zoals hij dat elk jaar aan het begin van de zomer pleegt te doen, met genoegen voorbereid, met grote inzet volvoerd. Het mag niet afhangen van de leeftijd, maar een organist van 89 die nog zoveel energie kan en wil stoppen in een concert, verdient bewondering en als dan blijft, gaandeweg het concert hoe je als toehoorder meegaat met het gebeuren, dan besef je dat de kracht van muziek wel groot moet zijn.

Het programma was bovendien moderner dan bij vorige gelegenheden, met werken van Vic Nees, Flor Peeters, de leermeester van de organist, André Laporte en Jan Van Landeghem, leerling, naast Jaak Nicolaas  Lemmens en uiteraard Johann Sebastian Bach, waaronder de Passacaglia et Thema Fugatum in c BWV 582 waarin de klankrijkdom ten volle naar boven komt, maar veel vergt van de organist. Hoe bespeel je een orgel? Het is vingerwerk natuurlijk, maar ook de voeten moeten hun deel van het werk doen en daarnaast zijn er nog de registers, opdat de trompeten schallen, dan wel de fluit opklinkt. Jaren geleden maakte ik het mee hoe een discussie gevoerd werd over het kerkorgel in Waarschoot, dat dringend aan restauratie toe was. Mijn vader, als voorzitter van de Kerkfabriek en iemand van de gemeente waren daarbij betrokken, alsmede Kamiel D’hooghe als expert. De pastoor was niet echt geneigd er veel energie in te steken en het was de volgende pastoor dat die de klus op eigen houtje liet klaren. Helaas brandde de kerk een paar jaar later in de nieuwjaarsnacht 2000 helemaal uit, waarmee het orgel ook naar de verdoemenis ging. Het orgel dat onze jeugdige kerkgang had opgeluisterd was niet meer, de koster was ook al even wijlen. Het kan zijn dat er dezer dagen nog weinig aandacht is voor de orgelmuziek, maar na een concert weet je hoezeer men zich vergist.

Kamiel D’hooghe blijft altijd ook de leraar, die graag uitlegt waar het om te doen is, maar laten we eerlijk zijn, die introducties zijn wel leerrijk, voor zover we niet (meer) verbonden zijn met de traditie noch met de praktijk van orgelrepertorium. Bach horen blijft altijd wel een mooi moment, omdat de verwerking van thema’s en de uitwerking ons de zuiverheid van muziek bijbrengt, een muziek die op zich kan bestaan, al werd ze ook gecomponeerd – vaak na improvisaties – omdat de vondsten zo ver staan van het simpele deuntje, dat dan toch weer een weg vindt naar het zogenaamde grote repertorium. Heeft het lang geduurd voor we met die orgelmuziek voeling kregen, dan lag het er vaak aan, denk ik, dat we te weinig luisterden en buiten de kerkgang weinig hoorden. Op Radio3 was er enige tijd een vaste rubriek, waar men de orgelmuziek presenteerde, niet enkel van Bach, maar ook Fauré als ik het wel heb en ook wel eens Lemmens of Flor Peeters. De uitleg was doorgaans summier, de muziek kreeg alle aandacht.

Nu ik dat stuk van Jan van Landeghem hoorde, wiens naam ik al eens hoor vallen op Klara, begrijp ik dat het mogelijk blijft vandaag muziek voor orgel te componeren en er de reikwijdte van te ondergaan. Na het concert vernam ik dat de componist zich dezer dagen op nieuwe paden begeeft en ook in de Indische en Indonesische muziek inspiratie vindt. Dat zou ik dan wel eens willen horen. Het punt is namelijk dat daar ritmes een andere functie hebben dan in de Europese traditie, waar in de beperking het meesterschap tot ontwikkeling kwam. Het overkomt me wel eens dat ik mij afvraag hoe in Europa maatvoering leidde tot zelfbeperking, terwijl in andere muziekculturen net de veelvuldigheid aan mogelijkheden tot soms zeer eigenaardig klinkende resultaten leiden kan, maar dat de Westerse muziek op een bepaald niveau ook weer overweldigend veelvuldig blijkt. In de orgelmuziek, van Bach, maar ook van André Laporte zien we hoe sinds 1715 een aantal basisregels niet veranderden, zoals bijvoorbeeld de cijfer- of notensymboliek van namen. Toch klinkt de muziek anders en vergt het even schakelen, om er in mee te kunnen gaan.

Bij Van Landeghem klonk dan weer de klankrijkdom die na decennia van zoeken naar vernieuwing geherwaardeerd werd. Maar was het ook niet nodig dat mensen als Laporte, net als Phil Glass of Wim Mertens, die de minimale muziek als mogelijkheid onderzochten, het aleatoire pad niet terzijde lieten en ook de mogelijkheden van nieuwe geluiden werden onderzocht. Waren er al Oriëntaalse invloeden, de ging het vaak om het afgezwakte vorm. Eens kijken wat een componist doen kan als die de mogelijkheden van andere muziektradities en -praktijken helemaal gaat onderzoeken. In een grotere wereld werden de afstanden korter. Vergeleken met J.S. Bach die er niet voor terugschrok dagenlang onderweg te zijn naar Lübeck, vanuit Arnstadt, zowat 380 km, is ons gevoel voor afstand afgestompt, maar tegelijk ook onze vertrouwdheid met muziek, barok, klassiek of modern. Luister je naar de muziek van Flor Peeters, dan komt de vraag waarom we nog zelden iets van dat repertorium horen. Het is dan niet alleen van belang het goed te vinden, het kan ook een interessante ervaring wezen. Moeten we niet soms een inspanning doen om nieuwe muziek te leren kennen, ook als we menen dat “Erbarme Dich” het mooiste zou zijn dat er te vinden is, terwijl er zoveel is dat nog wacht op onze aandacht.

Het blijft opmerkelijk dat we graag uitpakken met grote namen, maar ons verlaten op wat critici schrijven en zeggen, terwijl we dan nog niet altijd afdoende voldoende vergelijkingspunten hebben en dezer dagen is dat nog moeilijker, omdat de wereld van de (klassieke) muziek nagenoeg wereldomspannend blijkt en dat men dan niet altijd weet wat aan de Westkust van de VS gebeurt, in Japan of Korea. Maar er is nog iets anders, namelijk dat we bepaalde genres wel vaak horen en niet altijd met het brede scala aan mogelijkheden in aanraking komen. Orgelmuziek was lang een zaak van kerken en kerkdiensten en de kerk zette dan ook in op een betere vorming van organisten, die dan te lande naast het bespelen van het kerkorgel en het organiseren van een koor of meerdere, om onder meer het gregoriaans te onderhouden of de kennis en de oefening ervan te optimaliseren. Toen de kerk in 1834 opnieuw georganiseerd kon worden in België op grond van de vrijheid van de godsdienst, werd ook een herkerstening op stapel gezet, zeker in het bisdom Gent. Toch merkt men de muziekcultuur altijd weer aan de disciplinerende werking van kerkelijke overheden wist te ontsnappen; bracht die opleiding tot kosters of onderwijzers en organisten een grote kennis bij aan een breed scala van mensen die er verder mee aan de slag gingen. Van Nicolaas Lemmens over Flor Peeters en Kamiel D’hooghe tot Jan van Landeghem, die al in een totaal andere constellatie kon werken, zien we dat de greep van de kerk dan wel sterk was, uiteindelijk gaan mensen dan toch wel hun eigen wegen bewandelen.

Overigens, men kan het dan niet erg vinden dat kerken ontwijd worden, dan nog is er het patrimonium, houtsnijwerk, glasramen, beelden en schilderijen, maar ook wel orgels, die toch wel een boeiend patrimonium vormen, waarbij dan weer namen als Van Peteghem, Forceville-Goynaut en in onze tijd Potvlieghe vallen, waarbij het voor leken allemaal wel niet zal uitmaken. Maar toch is het van belang te begrijpen dat orgels deel zijn van onze cultuur en de literatuur die ervoor geschreven is, wel degelijk onze aandacht waard blijft. Maar het opmerkelijke is dat orgels zich ook uitstekend lenen tot improviseren, of beter, het lijkt erop dat organisten meer dan andere instrumentisten aangemoedigd worden om het improviseren te cultiveren. Soms duurt een dienst, een eucharistie iets langer  en moet er toch wel iets gespeeld worden, waarbij men min of meer moet zien wanneer bijvoorbeeld de offerande achter de rug is. Oefening baart kunst, maar ik herinner mij uit de vroege jeugdjaren, toen het kerkorgel in Waarschoot bespeeld werd en dat de koster bij het uitgaan van de kerk soms een fuga van Bach begon te spelen en dan er zelf op ging variëren. Vol op het orgel kreeg toen wel betekenis.

Kerken zullen verder leeglopen, meent men, al ziet men soms wel jongere mensen de weg terug vinden naar de goede moederkerk. Men is daarbij ook wel eens strenger in de leer dan de voorzaten, die een gepaste rekkelijkheid verkozen boven scrupuleuze beleving van de leer. Die leer was uiteindelijk niet meer inpasbaar in de nieuwe opvattingen over humaniteit en het goede leven die gaandeweg tot ontwikkeling kwamen en breder verspreid raakten. Tegelijk heeft diezelfde kerk een cultureel patrimonium gevoed, waar we moeilijk afstand van kunnen nemen, al past het inhoudelijk niet altijd in onze opvattingen en dat maakt het allemaal wel spannend. De cultuur waarin Händel, Bach, Vivaldi of Orlandus Lassus functioneerden, ligt ver achter ons, de herleving van Bach, met dank aan Felix Mendelsohn en anderen evenzeer, maar ook de discussies van de historische uitvoeringspraktijk, met Gustav Leonard e.a. hebben de interesse alleen maar aangewakkerd bij een voor het overige relatief klein publiek, al is dat wel wereldomspannend.  Mijn idee was het lange tijd dat de kunst wel zal overleven, maar toch merkt men dat aandacht voor klassieke muziek en cultuur vaak te lijden heeft onder clichés over versleten chic en stijfheid. De beleving zou van geen tel wezen? Ik dacht net dat wie naar een concert gaat, in Grimbergen of een strijkkwartet gaat horen in de kamermuziekzaal van het Concertgebouw in Brugge, net wel gaat voor de beleving. Maandag hoorde ik nog een concert in de Karel Miryzaal van het Conservatorium Gent, waar Florian Heyerick een festival opzet, elk jaar opnieuw rond barok en rond bepaalde instrumenten, zoals trompeten en pauken. Ook dat was een feest voor de zinnen. Je gaat mee van begin af aan en algauw ben je verloren. Aan het eind weet je wel wat je hoorde, niet echter de naakte naam, wel de muziek, al is die al vervlogen, maar toch blijft de herinnering. Wat een vaardigheid van de organist, van orkesten en koren om ons op sleeptouw te nemen.



Bart Haers

Reacties

Populaire posts