De stroppendragers


Boeken Clio

Krachten in de geschiedenis

Gent, Keizer Karel en politieke machtsverhoudingen

in sociaal, economisch en cultureel opzicht

Dr. Johan Dambruyne, Corporatieve Middengroepen. Aspiraties, relaties en transformaties in de 16de eeuwse Gentse ambachtswereld Academia Press Wetenschappelijke uitgeverij. 35 €. PP: 884

Even terug in de tijd

Het boek verscheen in 2002 en heb ik toen gelezen. Eerlijk is eerlijk, in eerste instantie is het niet de omvang of zijn het niet de tabellen of vormelijke aspecten die me wat verrasten, maar betekende het lezen van dit werk vooral een oefening in scherpe concentratie. De onderscheiding die Johan Dambruyne mocht ontvangen, de Etienne Sabbeprijs, had ik meegemaakt en vooral, ik heb de auteur als medestudent kunnen volgen. Het onderzoek dat hij in dit boek verwerkte boeide ons zeer en toch kwam het er niet van er iets over te schrijven. Maar, om de een of andere reden krijgt men meer aandacht als men over straatgeweld in de zestiende eeuw schrijft of over geslachtsziekten bij kunstenaars in de 19de eeuw, dan als men een gedegen studie presenteert.

Elk jaar, als de Gentse feesten worden in gang geschoten met optocht en veel bier, haalt men ook de klassieke verhalen over Karel V en de vernietiging van de Gentse stedelijke macht boven. In wezen klopt dit niet, liggen de zaken genuanceerder en zijn de machtsverhoudingen binnen Gent en tussen Gent en het zich organiserende centrale gezag complexer. Vanuit dat inzicht keek ik ook naar het werk van de historicus, maar erover schrijven zonder publicatieplatform lag niet voor de hand. Voor mezelf heb ik toen wel enkele kanttekeningen gemaakt. Ik denk dat het nuttig is er alsnog aandacht aan te besteden.

Men zou dit boek wijdlopig kunnen noemen, maar het is en blijft een doctorale studie, waarbij een diepgaande analyse gepresenteerd wordt. Dat is helemaal iets anders een synthese brengen, zoals Tom Holland dat doet of een biografie over een persoon, een genre dat vandaag zeer in is. Dit is in wezen een uitgebreide zoektocht naar de krachten die het wel en wee van de stad Gent in de zestiende eeuw stuurden. Zoals de inleiding al onmiddellijk aangeeft, vergt dit van de auteur een kritisch onderzoek van de geschiedschrijving zelf, omdat men de middengroepen doorgaans niet zo belangrijk acht in de historische dynamiek. Uit dit werk blijkt evenwel dat men in de geschiedschrijving ook wel eens op aannames botst die niet verder onderzocht worden. Maar geschiedschrijving is een zaak van doorgedreven analyse en van goede presentatie. Pas dan komt er op enig moment ruimte voor synthese. Niet voor niets staan historici gekend als mieren- of kommaneukers, maar zoals R.C. van Caeneghem het al beschreef, er is een verschil tussen mensen die archieven uitpluizen en met die enorme databank een eigen schaduwarchief vormen en er zijn historici die vanuit een zeer doordachte vraagstelling de bronnen (opnieuw) bekijken en laten spreken. Uit de gesprekken die ik indertijd met Johan Dambruyne mocht hebben en die bijzonder leerzaam waren, is me bijgebleven dat deze juist op dat punt zeer aandachtig was. Die reflectie op geschiedschrijving zelf en er dan nog eens keertje iets mee aanvangen, vond ik toen, als student zelf het boeidendste aspect en het meest intense van de activiteit van de historicus, het omspringen met het alaam van het metier, de historische kritiek.

Een complexe samenleving of toch maar besluiten tot dualiteit

De Gentse historische school, sinds Pirenne stond bekend omwille van de aandacht voor de economische geschiedenis, maar zelfs dat is een onduidelijke uitspraak, omdat het economische gebeuren verloopt binnen een samenleving. Evenzeer was het er Pirenne en anderen om te doen de bronnen te ontsluiten en er informatie uit op te diepen, met het oog op een adequaat beeld van een fenomeen of evolutie in het verleden. De liberaal Pirenne, in economische zin zeer zeker, kreeg navolging, maar ook terechte kritiek vanuit andere invalshoeken en men kan stellen dat dit debat het historisch onderzoek en het adstrueren ervan aan de studenten wellicht het sterkst heeft gekleurd. In de jaren tachtig stonden er sociaal historici, maar ook geografisch historici en cultuurhistorici naast elkaar, maar ook en vooral in debat met elkaar, voor de student een uitgelezen kans om zich met de verschillende aspecten vertrouwd te maken en te begrijpen dat geschiedschrijving aan vele vorm- en andere vereisten dient te voldoen.

Johan Dambruyne presenteerde met zijn doctoraat een proeve van kritische geschiedschrijving. Kritisch in die zin dat het beeldbepalende aannames onder de loep nam in een concreet dossier. De vraag, zo lijkt het er eenvoudig op, was en is hoe en of Karel V Gent heeft behandeld in 1540. Zoals het met een muzikale compositie van enige omvang het geval is, lijkt de expositie eenvoudig, maar komt men algauw in een zeer wijd vertakt stramien van inzichten, analyses en uitwerking terecht. Hoe waren de verhoudingen in Gent voor 1540? Wie besloot ertoe de bede van de Keizer af te wijzen en hoe pakte de repressie van Karel V uit? Maar algauw komen er vele andere vragen aan de orde, die vaak al elders en door anderen zijn behandeld. Het discursieve aspect van het historische metier kan men maar moeilijk ontwijken. Elke bron is intussen al door tallozen gelezen en bekeken, soms oppervlakkig, soms zeer diepgaand. Net omdat de gebeurtenissen rond 1540, de opstand van Gent, of liever de weigering in te gaan op de bede van de keizer om via de fiscaliteit de keizer van fondsen te voorzien, tot de verbeelding spraken en omdat - evenzeer - de idee algemeen ingang heeft gekregen dat Gent door de keizer onderworpen was, lijkt zo een onderzoek een fluitje van een cent, maar de werkelijkheid is dat precies de aannames, de hypotheses van andere historici onderzocht dienen te worden.

Een van die aannames was en is - bij het brede publiek maar ook bij historici - dat de Gentse samenleving een kwestie was een eeuwig conflict tussen een smalle elite en het gemeen, de ongedifferentieerde massa, ook wel het gemene volk genoemd. Ook leefde sterk de aanname dat Keizer Karel Gent fundamenteel gestraft heeft. In feite was het, zoals Dambruyne vaststelt een subtiel spel van beheersing van het stadsbestuur en zat er ook een economische finaliteit in de aanpak.

Feit is dat dit boek vooral laat zien dat de Gentse samenleving zeer complex en gelaagd was en dat de middengroepen via de stedelijke bestuursinstellingen een groot aandeel in het bestuur hadden. De middengroepen, dat zijn dan de meesters van de ambachten. Maar ook het bestel van de ambachten. Ook in deze is ons beeld, propter imbecilitatem nostram hopeloos schraal. Want de oude almacht van de superambachten was in de zestiende eeuw afgebrokkeld en in de plaats was een meer gedifferentieerde economie ontstaan met meerdere middelgrote ambachten, maar die wel vasthielden aan de oude machtsverdelingen van de drie leden.

Een duale samenleving was Gent in de zestiende eeuw geenszins, betoogt de historicus, met bronnen ter staving, maar vooral waren de verhoudingen binnen de groepen zeer zeker genuanceerder dan we geneigd zijn op basis van wat de publieke opinie aanneemt te denken. Het is van belang menen we in te zien dat de ingreep van Karel V, met de Consessio Carolina het oude bestel van de drie leden heeft ontmanteld maar tegelijk de middengroepen (onbedoeld?) een nieuwe dynamiek heeft gegeven. Poorters, het patriciaat en de kooplieden, de ambachtsmeesters en de gezellen en leerlingen vormden niet een paisibel geheel in de beste corporatistische traditie, maar tegelijk was er wel sprake van een stedelijk zelfbewustzijn, enig republicanisme en via een stabiel politiek bestel wenste men de economische dynamiek te bevorderen. Misschien lopen we hier iets te snel en springen we te snel naar conclusies die het onderzoek wel toelaten, maar het is duidelijk dat deze inzichten niet in de mainstream doorleven.

Geschiedenis is niet hip

Men beweert graag dat geschiedenis hip is en dat mensen hongeren en dorsten naar inzicht, maar de werkelijkheid, zo blijkt in gesprekken telkens weer, brengt me ertoe vast te stellen dat dit onderzoek en veel ander diepgravend onderzoek te weinig aandacht krijgt in de media. Wijlen Professor Dr. Chris Vandenbroecke meende dat nieuwe historische inzichten doorgaans twintig jaar nodig hebben om de publieke opinie te bereiken. Vandaag menen we dat omwille van de ideologische inslag die artikelen en documentaires in de brede media kenmerken die doorstroming steeds moeilijker wordt. Waar vroeger dag- en weekbladen al eens gingen neuzen in de handelingen van de Koninklijke maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde Gent of andere publicaties, daar blijkt dat vandaag veelal achterwege te blijven. Ook merken we dat geschiedschrijving over de Dertigjarige oorlog (1914 - 1945) al zoveel ruimte in beslag neemt, dat aandacht voor geschiedschrijving over oudere periodes veelal achterwege blijft. Opvallend is dan nog dat bijvoorbeeld de geschiedschrijving in Vlaanderen en België bepaalde thema’s genadeloos achterwege laat, althans de doorstroming via de brede media naar een geïnteresseerd publiek. In Nederland lijkt de balans meer in evenwicht maar dat heeft met de omstandigheid te maken dat Nederland na 1585 en zeker na 1598 een autonome en soevereine republiek was geworden, die in 1648 als zodanig door de mogendheden erkend werd. Ondanks de kritiek op de idee dat er tussen 1500 en 1830 niets noemenswaardig gebeurd zou zijn - terwijl men maar moeilijk kan aannemen dat in een naar verhouding dicht bevolkt land niets zou zijn voorgevallen zijn, economisch, politiek, laat staan cultureel of intellectueel – blijft men die periode verwaarlozen. De eeuw van Rubens? Ach, dat was de Tuymans van zijn tijd, mijnheer.

De geschiedschrijving en zeker de geldende beelden evenwel laten net een gestolde samenleving zien, waarbij de conflicten en de transformaties doorgaans slechts boeiend lijken als ze de hele boel onderuit halen. Dit boek, dat de transformaties in Gent beschrijft binnen de tijdspanne van een eeuw, laat zien dat het best mogelijk is die dynamiek ook onder de aandacht te brengen.

Ideologische en andere remmingen

De verklaring hiervoor ligt in een fundamentele aanname over het verloop van de geschiedenis, waarin er voor de kleine veranderingen, het politieke debat en cultuurpsychologische variaties optreden. De ideologische aanname die ondanks de val het de muur en de ondergang van het reëel bestaande socialisme twintig jaar later nog velen lijken te hanteren, berust op de gedachte dat geschiedenis een strijd is, een permanente strijd van een kleine elite en een brede massa’s. In de academische geschiedschrijving lijkt die benadering terzijde te worden geschoven, maar in het publieke debat blijft deze beeldvorming de benaderingen kleuren. “Het klauwen van de Leeuw” van Marc Reynebeau bracht dit ook letterlijk aan, want de middenklasse vormde volgens hem geen sturende of actief participerende groep in de samenleving. Sindsdien, moeten we zeggen, hebben we weinig aanzetten gezien tot een correctie van het beeld. Reynebeau heeft het natuurlijk over het Vlaanderen na 1830, maar dat verandert er weinig aan. Aan de andere kant zien we bij Joey de Keyzer,”Vreemde ogen”, waarin hij op basis van reisverslagen van bezoekers aan de Nederlanden, Brugge en Antwerpen, aan de ene kant hoe in die steden scholing niet voorbehouden is voor de elite en toch, ergens blijft de oude gedachte leven, namelijk dat er een scherp onderscheid zou zijn geweest tussen de bezittende en bestuurlijke elite enerzijds en de anderen. Armoede was er ongetwijfeld, maar het werkte allemaal wel op elkaar in waarbij we denken aan de vormen van ondersteuning en dat impliceerde niet enkel uitbuiting of zelfs weldadigheid. De structuren waren er te stevig voor. En bovendien was er het besef, zo blijkt toch dat men de gevolgen van ongeluk diende te beperken. Ideologisch strookt dit niet met de idee van een hardvochtige elite, maar, tja, is dat niet meer dan een aanname die men weigert te onderzoeken.

Geschiedenis en historische kennis heeft uiteraard geen praktisch nut, maar van oudsher hebben mensen verhalen verzonnen en meer nog lijsten aangelegd van gebeurtenissen, zoals annalen en andere summiere geheugensteuntjes. Uiteraard waren die ook bedoeld om religieuze of maatschappelijke vormen vast te houden en toch kan men zich verbazen dat na meer dan een eeuw gedegen historisch onderzoek die ideologisch inwerking in de algemene historische inzichten zo sterk is gebleven. Ann Morelli en anderen hebben zich, gestimuleerd door het denken van Derrida en anderen gewaagd aan deconstructivistische geschiedschrijving, terwijl de methode die door historici als Pirenne, Jan Romein en anderen op punt werd gezet vanzelfsprekend afstand nam van de mythes. Maar toch pakt men breed uit met publicaties waarin op vrij summiere wijze historische figuren en feiten, plaatsen en sporen te kijk worden gezet.

De Gentse feesten zijn een lieue de mémoire, maar de koppige Gentenaar die node het hoofd buigt voor de keizer, in nachthemd en met een strop om de hals, dat vertelt niet het hele verhaal. Wellicht, voor zover we de inzichten van Philippe Nora begrijpen, laat zo een benadering toe te onderzoeken wat een aantal fenomenen betekenen, op het ogenblik zelf en in het (collectieve) geheugen. Zelf bewees hij hoe oeverloos de benadering kon zijn en hoe moeilijk het tevens is een begrijpende benadering te ontwikkelen.

Het prinsenhof

Uiteraard hebben we met deze reflectie slechts zeer oppervlakkig het werk van Johan Dambruyne nog eens onder de aandacht willen brengen. Het mag niet volstaan maar we kunnen natuurlijk niet het hele boek overnemen of bladzijden lang de zaak herkauwen. Aan de andere kant beseffen we wel dat een verdere lectuur wel degelijk niet enkel nuttig is, maar vooral leerzaam en toelaat evoluties beter te begrijpen maakt. Maar is het aan de recensent hierover de lezer te leiden? Eerder te verleiden, lijkt mij aangewezen. Interesse voor het verleden opwekken heeft op zich niet zo heel veel om het lijf, maar in deze nadagen van een bijzonder complexe eeuw, de XX ste kan men niet anders dan de vele mogelijkheden die de geschiedenis laat zien en vooral hoe mensen op vaak veel ingenieuzer wijze dan we vandaag aannemen complexe kwesties wisten te benaderen.

Als ik langs het Prinsenhof passeer in Gent, te voet of over het water dan hebben we vaak het gevoel, de beleving dat we een lokale demon ontmoeten, maar dat we het verhaal van het prinsenhof heel langzaam tot ons moeten laten doordringen. De herinnering aan de feiten steeds breder laten uitwaaieren, het lijkt tegen de geest van de tijd, maar het is pas dan zo, alsof we in de galerij van het toenmalige prinsenhof naar de tapijten kijken, ontworpen of geïnspireerd door Erasmus: de oudheid herscheppend en toch spelend in de stedelijke landschappen van de vijftiende, zestiende eeuw. En elk van hen draagt weer meer bij tot begrijpen en toch, terugkijkend naar het vorige krijgt het alles weer een nieuwe betekenis.

De menselijke geschiedenis, van collectieve en individuele aard is complex en kent vele lagen, maar toch, ideologische remmingen en een geestelijke luiheid brengen ons in verleiding liever de korte versie te kennen dan de wijdlopige.


Bart Haers

dinsdag 23 augustus 2011



Reacties

Populaire posts