Politiek bedrijf op drift




Dezer Dagen




Cijfers en parlementair debat:
Grenzen aan politieke bemoeienissen?




Adolphe Quetelet (Gent 1796 -
Brussel 1874) was als wetenschapper
ook betrokken bij het beleid, al was het
maar door zijn statistisch onderzoek. 
De psychologie van het politieke leven, het blijft lastig om het allemaal te doorzien en begrijpen. Bovendien kan men de politici niet alleen voor de verantwoordelijkheid stellen, ook journalisten, experten in samenleven en fiscaliteit, die dicht bij politici staan, dansen mee in dezelfde bubbel en dat maakt het wel eens lastig voor ons, burgers, die geen toeschouwers zijn. Meten is weten, maar wat kunnen we echt in cijfers vatten en hoe vatten we die werkelijkheid dan. Maar vooral, als we de debatten volgen, dan merken we dat het vaak om een manipuleren gaat van toehoorders, in de eerste plaats van de eigen achterban en vervolgens de burgers, de kiezers, die menen te weten wat goed is voor hen. Het probleem was en is na de verkiezingen van 26 mei dat burgers niet meer weten waarover het gaat, wat goed is en waar overheden in de fout gaan. Kan een politicus werkelijk namens het ganse volk spreken?

Politiek, het weze herhaald, draait om macht, om de illusie van macht, dat gebeurt ook, maar waarover men macht heeft en hoe het uitpakt, heeft voor een democratische samenleving een andere uitkomst dan voor autoritaire samenlevingen, zoals de Chinese, waar de overheid zegt, zoals eens de keizer dat ze een mandaat van de hemel/van de ideologie hebben gekregen en dat ze vanzelfsprekend het goede doen voor de onderdanen. Economisch gaat het wel goed, natuurlijk, in China en een er wordt ook veel marktmacht opgebouwd, waarbij de ideologie van minder belang is – tenzij men de Partij gaat uitdagen. Bijdragen aan het systeem is de beste garantie voor succes als persoon en op het eerste zicht lijkt het niet zo gek ver te staan van wat bij ons, in Europa de geplogenheid is, want ook hier wordt volgzaamheid wel gewaardeerd, ondanks het gekoesterde zelfbeeld van kritische betrokkenheid.

Het punt is dat men met Churchill vaak meent te mogen bedenken dat de democratie het slechtste systeem zou zijn na alle andere. Het kan in een aantal opzichten kloppen, vooral voor wie dingen gedaan wil krijgen, voor wie de bestuurskracht ten volle wil aanwenden, zonder zich ook maar iets aan te trekken van tegenkrachten en vooral tegenargumenten. In een rechtsstaat kan men die bestuurskracht dan ook niet opeisen, omdat er een distributie is van rechtsaanspraken, zodat de bestuurder altijd moet nagaan of die niet over het hoofd gezien worden en anders zullen burgers of organisaties hun bezwaren wel aan de grote klok hangen. Hoe burgers participeren aan een bestuur, op lokaal niveau of hogerop, hangt ook af van hun kijk op gezag en autoriteit en dan kan men er moeilijk omheen dat sinds 1947 toen de oorlogspremier zijn uitspraak deed, de houding van burgers zelfbewuster is geworden. Met andere woorden, men kan democratie beter verder onderzoeken, want hoe we de macht organiseren en distribueren en er vervolgens voor zorgen dat een en ander ook gebeurt van wat besloten werd, maakt het voor ons mogelijk goed te leven.

Wil men een wereld zonder grenzen en een bestuur zonder grenzen, dan zal men algauw merken dat de macht van groepen en vooral bedrijven helemaal niet meer aan het licht komt. Bovendien geeft kleinschaligheid of beter een beperkte schaalgrootte een land de mogelijkheid een zekere eensgezindheid over het te voeren beleid te ontwikkelen. Het valt mij moeilijk in te beelden hoe je een oeverloze samenleving zou organiseren en individuen hun plaats geven, tenzij die ze zelf opeisen, op grond van goede scholing. Krijgen die grenzen dus vooral een beschermende, defensieve betekenis, voor handel en het reizen van ideeën zijn ze natuurlijk niet ondoordringbaar, al kan een taal daar wel een extra kracht aan geven. Een open samenleving lijkt voor aanhangers van uiterst rechts eerder een dystopie, want men kan gemakkelijk de indruk wekken dat men als individu alle greep op het gebeuren heeft verloren. Toch kan men tot op zekere hoogte vaststellen dat die greep net toegenomen is, maar ook moet dan gezegd dat er zoveel gaande is waar we nauwelijks iets van begrijpen. Open grenzen en een open samenleving kunnen er wel toe bijdragen dat mensen zich zelfbewust een eigen weg banen, met anderen ook willen samenleven, want dat laatste wordt in wezen zelden onderzocht, omdat men niet zien wil dat niet iedereen opgezet is met een open samenleving, meer nog, dat hoeft niet per se tot open grenzen te leiden.

Erger nog, in het teken van een gezond leven moeten we toch maar minder/meer vlees eten of vezels en wordt de individuele keuze ondergeschikt aan een groter belang, aan collectieve bevelen, die vooralsnog niet altijd goed uitgevoerd worden, tot frustratie van overheden en activisten. Als het eenvoudig was, zou het niet zoveel gedoe met zich  brengen, maar men lijkt het vooral erg te vinden dat mensen de “ernst van de situatie” niet willen inzien, erger nog, zich als idioten gedragen. Daar schuilt een valstrik, vooral voor de overheid, want men heeft geen goede redenen om iedereen in eenzelfde mal te duwen.

Werken, dat is natuurlijk belangrijk, maar men maakt er zo een fetisj van, dat men vergeet dat werk ook meerwaarde moet opleveren, voor wie werkt, voor de bazen en voor de samenleving. Meerwaarde is blijkbaar taboe geworden, ondanks de evidentie dat een bedrijf dat geen winst maakt, finaal ten onder gaat; het betaalt er ook geen belasting over, terwijl er natuurlijk wel allerlei belastingen te betalen vallen, ook indirecte belastingen. Het punt is dat men, zoals Tomas Sedlecek betoogt in “De economie van goed en kwaad” al te zeer op modellen vertrouwt, waarvoor men niet altijd alle data heeft of altijd betrouwbare data ter beschikking heeft. Prognoses over economische groei sporen doorgaans wel met de situatie op korte termijn, als de overheid daarop beleidsopties formuleert, merkt men niet dat men ineens mee de modellen gaat beïnvloeden, waarbij men dan de eigen plannen verantwoordt met de kosten die niets zouden opleveren, want die rekent  lineair door. De economische werkelijkheid is weerbarstiger, omdat beleidsplannen al eens de plannen van burgers en ondernemingen kunnen wijzigen, afhankelijk van het vertrouwen dat die bieden, direct, maar ook op langere termijn. Het kan dus niet anders dan dat de afschaffing van de woonbonus gevolgen zal hebben in het huisvestingsgebeuren. Maar heeft de woonbonus mee de beurs van bouwpromotoren en notarissen gespekt, van eigenaren die verkopen ook, zodat de woonbonus de prijs zeer beïnvloedde, dan was er ook nog de lage rente en de onzekerheid op de aandelenmarkten als gevolg van handelsoorlogen en ander onvoorspelbaar gedrag. Kortom, die ene beslissing over de woonbonus kan wel goed bedoeld blijken, in werkelijkheid is het (voorlopig) een slag in het water.

Even opmerkelijk is het dat een aantal maatregelen niet waren besproken in de campagne, want noch de actuele meerderheid noch de oppositie hadden er aandacht voor dat de begroting toch een keertje onder de loep genomen moest worden, willen ze al hun beloften ook kunnen waarmaken. Meer nog, men sprak over een beleid, zonder rekening te houden met wat Europees kan en moet gebeuren en wat federaal dan wel Vlaams te bedisselen en uit te voeren valt. Als men dan ook al eens straffeloos beweert dat een resolutie in het regeerakkoord kracht van wet/decreet heeft, dan wordt het helemaal onwezenlijk en haken ernstige burgers af. Dat journalisten hierbij niet hun rol opnemen de politici tot de orde te roepen, over bevoegdheden en andere zaken, neemt men hen niet altijd kwalijk en dat valt te betreuren, want als het journalisten aan beroepsernst ontbreekt, dan kan de burger nooit afdoende op de hoogte zijn van wat speelt, wat dan weer de besluitvorming van burgers in het gedrang brengt.

Wij burgers, inclusief politici en CEO’s, sporters en artiesten, boeren en buitenlui, onderwijzers en schrijvers, wij vormen samen het volk, ook al willen we vooral geloven dat de anderen het volk zijn of dat vooral mensen die bicky-burgers eten het volk zijn. Het volk is een mythisch begrip, waar we ambigu tegenover staan, want we geloven wel dat we deel uitmaken van die groep van 6,5 miljoen Vlamingen, maar ik zal me niet met iedereen identificeren, omdat ik hen niet ken en u zal dat ook niet doen. Toch doen politici, sociologen en journalisten in hun summiere uitlatingen graag alsof ze zich tot het volk richten of namens het volk spreken, hoe tegengesteld de belangen ook zijn binnen die groep, die paar miljoen mensen blijken uit te pakken. De taal verbindt ons, heet het en dat klopt in zekere zin, maar als de een streektaal hanteert en daar belang aan hecht en anderen spreken dan weer een soort Brugs, dan zien we er geen probleem in, behalve dan dat wie het Brugs niet in de mond neemt, een beetje vreemd moet zijn. Ik kende het Brugs van mijn grootvader, die nog bij de Frères heeft gevoetbald, van mijn grootmoeder die in de kostschool van de Maricollen, in de Oude Zak nog vooral Frans moest spreken, maar uiteindelijk toch thuis het dialect hoorde en sprak. Toch was haar vader, geboren in 1870 een boerenzoon uit Klemskerke, wat dan weer een andere inslag gaf aan de huistaal. Overigens, mijn vader was afkomstig van Sint-Margriete en daar sprak men eerder het dialect van de Vier Ambachten, Assenede en zo, wat hij na zijn collegejaren en de studie aan de universiteit achterwege liet, behalve als hij met zijn broers en zusters sprak, zij het op een eerder gekuiste manier. Hij was dan ook niet voor niets betrokken geweest bij acties voor een beschaafd Nederlands, lang voor Wilfried Martens zich voor de ABN-weken liet gelden. De taal mag gans het volk zijn, zelfs al zou iedereen de standaardtaal als een cultuurtaal opvatten en hanteren, dan nog zou er een behoorlijk zitten in het taalgebruik en in het begrijpen van kwesties. Het concept “volk” zoals het in de negentiende eeuw ontstond was afhankelijk van de sprekers en die behoorden niet tot de massa van arme arbeiders, die nauwelijks toekomen met wat ze verdienen, terwijl de leiders van de prille arbeidersbewegingen vooral de groeikracht zagen van diezelfde mensen en hen hielpen met allerlei spaarkassen en mutualiteiten de zware tegenslagen van ziekte en werkeloosheid te overbruggen. Maar geleidelijk vond het nationale concept van het volk als de dragers van de natie ingang, waarbij geleidelijk het verschil, de verschillen werden weg gevlakt, want het volk was een en ondeelbaar, maar wie verschillen wilde zien, mocht die eenheid niet in het gedrang brengen.

Wie dus stelt dat het “volk” een constructie zou zijn, heeft gelijk, want neem een willekeurig land in Europa, rond 1900 en men zal vaststellen dat er interne migratie heeft plaats gevonden en dat er ook immigratie heeft plaatsgevonden, terwijl men ook niet blind kan zijn voor de emigratie, naar de VS, Canada, Argentinië, terwijl er ook binnen Europa nogal wat landverhuizers aan te wijzen vallen, zoals de Vlamingen naar Wallonië en Frankrijk, lang niet alleen als arbeiders en ongeschoolden. Frankrijk had in de negentiende eeuw een demografisch deficit opgebouwd en dat liet zich voelen, economisch en ook geografisch, landschappelijk. Maar migratie zorgt toch voor problemen, want men kan niet om het antropologische gebeuren heen dat mensen zich niet altijd op hun gemak voelen in te grote gemeenschappen. Men kan racisme niet aanvaarden, maar het is wel net zo goed nodig dat mensen die onwetend hun ongemak niet onderdrukken. Echter, racisme wordt vaak wetens en willens geuit en onvrede aangewakkerd door mensen die er hun voordeel willen doen. Toch is die constructie, de notie van een volk nodig, omdat men als natie, zonder enige transcenderende grondslag weinig overeenstemming kan vinden als men niet een gedeeld belang onderkent.

Merkwaardig hoe we graag ergens in een eenzaam, stil dal in de Pyreneeën gaan pleisteren, maar tegelijk menen dat bewoners van die gebieden – dus niet enkel de Pyreneeën – wel charmant en pittoresk kunnen lijken, maar tegelijk zou het hen ontbreken aan diepere inzichten in de eisen van de tijd. Het platteland, zegt men dan, blijft achter en loopt altijd achter, de stad is waar het gebeuren zal. Stadslucht, zo heet het, maakt niet enkel vrij, maar ook wijs en slim en ondernemend. Het valt te bezien, want het zijn mensen die handelend optreden, of ze nu op het platteland leven of in de stad. Overigens, Wat Vlaanderen betreft, kan je niet echt meer spreken van platteland want we leven nu eenmaal in een (kleine) megalopolis. Die geografie ontgaat vele politici en experten, die hun uitspraken over mens en wereld vaak doen vanuit wat het volgens zou moeten wezen, niet over wat is, want dat kan alleen maar verontwaardiging opwekken, vanwege onrecht en armoede – terwijl men zelden armen ontmoet. Aan de andere kant slaagt men er niet meer in om het openbaar vervoer zo te organiseren, zodat het platteland dat er toch nog is, bereikbaar wordt. De strijd van de gele hesjes was net het resultaat van die ontgoocheling van het platteland, dat in Frankrijk nu net wel betekenis heeft, want je kan gewoon niet zonder auto, voor een hoop praktische zaken. Ook het feit dat dorpen geen bankautomaat meer hebben of geen groentewinkel, geen bakker of slagerij, moet onze aandacht trekken.

Het gaat natuurlijk om economische leefbaarheid, zegt men, want een bakker voor 500 mensen, dat kan niet werken. Maar als de meest nabije grootgrutter 20 km verder te zoeken is, dan ga je niet met de bus daarheen. Soms zie je wel eens een bus of vrachtwagen met een toonbank voorbij rijden in een dorp, om de mensen toch te voorzien van broodnodige goederen, wasmiddelen en zeep, groenten en fruit, maar in zo een dorp hebben mensen ook wel een moestuin…. Wat economisch rationeel is, kan een samenleving ontwrichten, maar de druk wordt wel groot op lokale ondernemers, tenzij die zich in de nieuwe economie bewegen. Een eenduidig antwoord, daar kunnen we niet veel mee aanvangen, al klinkt dat natuurlijk zoveel krachtiger.

Met dat alles komen we – ten overvloede – tot de vaststelling dat mensen elk hun besognes hebben en men kan dat kleinburgerlijk vinden, het betekent wel dat politici nooit kunnen stellen dat ze alles wat mensen aanbelangt kunnen overzien en dat de spanning die daaruit voortvloeien moet, niet vanzelfsprekend opgeheven kan worden. Politici dienen wel, zeggen zijzelf, het algemeen belang vorm te geven, uitdrukking eraan te geven en dat valt soms moeilijk, zeker als men vanuit het paradigma vertrekt dat men alle onrecht de wereld uit moet helpen. Kan men zeggen wat onrecht is? Voor velen betekent dat sommige mensen puissant rijk zijn en andere geen nagel hebben om hun gat te krabben. Kijken we naar onze samenleving, in België, Vlaanderen, want veel bekreunen we ons niet meer om Charleroi of Ans, dan merkt men dat de algemene welvaart op een hoog peil te situeren valt en dat tegelijk tal van voorzieningen opgebouwd zijn, die tot tevredenheid functioneren. Streven naar perfectie zou wel eens de bodem onder het systeem kunnen weg slaan, waardoor het goede dat er is ook verdwijnt.

Tijdens de campagne en tijdens het investituurdebat merkte ik dat meerderheid en oppositie vooral bang waren niets te zullen doen, terwijl een politicus niet per se door dadendrang gedreven hoeft te zijn, want onderzoekt men niet terdege wat werkt en waar er verbeteringen mogelijk zijn, dan dreigt men als overheid over het hoofd te zien dat men niet met getallen en algoritmes bezig is, wel met mensen, die niet verwachten dat een systeem op stel en sprong afgeschaft zal worden. Cruciaal is dat overheden en vooral politici al eens graag uitpakken met leuke dingen voor de mensen, maar niet iedereen kan daar evenzeer van genieten, omdat men in een levensfase is of leeft in omstandigheden, waar men aan deze of gene gift niets heeft. In die zin zou men wensen dat de overheid meer terughoudend was, anderzijds merkt men dat een aantal voorzieningen niet meer zo onvoorwaardelijk aangereikt ziet, als vroeger het geval is geweest en waarvoor ook gestreden is geworden, (positieve) rechten in plaats van gunsten, in plaats van weldadigheid. Natuurlijk de schatkist is leeg en men vindt niet zo gauw nieuwe inkomstenbronnen, want zelfs linkse politici menen dat de belastingen op arbeid te hoog oplopen, terwijl men weet dat belastingen op interesten, inkomens uit kapitaal niet zo gauw   gerealiseerd kunnen worden. Toch kan men er zich niet over verwonderen, omdat kapitaal, effecten nu eenmaal vlugger overgedragen worden dan men dat met loonstrookjes kan.

Het kan zijn dat we graag belastingen ontwijken, zoals menig expert weet te vertellen, het gebeurt dat succesvolle ondernemers stellen dat politici niet goed met het belastinggeld weten om te gaan, ten gronde moet men dan wel de vraag stellen of en in welke mate politici en ambtenaren in de samenleving kunnen optreden. De opbouw van de sociale zekerheid laat zien wat men vermocht. Kon men rond 1900 nog spreken van een Nachtwakersstaat in ons land, de aanzetten tot de opbouw van een welvaartstaat, vaak op initiatief van werknemers, onder de vorm van spaarkassen en mutualiteiten, die na 1945 kon uitgebouwd worden tot een volwaardige welvaartstaat, waarbij meer onbekenden inbouwde, dan men naderhand niet had voorzien, omdat men niet alle consequenties kon overschouwen. Het succes van dat model kan nauwelijks overschat worden, zoals Geert van Istendael in zijn nieuwe boek betoogt, waarbij er naast de materiële lotsverbetering ook sprake mag zijn van een cultuuromslag, want het laat/liet mensen toe hun lot meer zelf in handen te nemen. Of dat een duur, kostelijk verhaal is gebleken, weten we al zeker dertig jaar, maar de voordelen wegen op tegen onder meer de kost, maar in het actuele debat, waarbij men het pensioenspook ziet opdoemen – hoewel het er al lang is – terwijl de vergrijzing niet enkel voor oplopende kosten, c.q. uit te betalen pensioenen zorgt, maar ook de middelen voor geneeskunde op de proef stelt – ziet men liever dat mensen opdraaien voor hun eigen bestaan terwijl men er dan weer alles aan doet om ons langer te laten leven, het liefste gezond. .

De ontwikkelingen in de samenleving, onder meer de hogere scholingsgraad wordt zelden te berde gebracht, terwijl die genoten scholing net mee bijdraagt tot een beter leven voor velen. Ook de vraag hoe we omgaan met regelgeving enerzijds en wat we normaal dan wel acceptabel vinden, kreeg de afgelopen decennia een andere inhoud, waarbij opgemerkt kan worden dat mensen, zoals Rutger Bregman vaststelt en betoogt, deugen, iets wat men uit eenvoudige observaties kan vaststellen. Intussen maakt men ook bij ons de wetten zonder verpozen repressiever, omdat men net van het tegendeel blijkt uit te gaan. Het valt immers op dat men in de media kan vernemen dat bij een grote actie rond verkeersveiligheid 2,5 % bestuurders aan heeft getroffen die boven de limiet van 0,5 promille zaten dan wel te snel hebben gereden. Dan wordt het wel lastig om te beweren dat de gemiddelde Vlaming te snel rijdt of te vaak met een glaasje op zou rijden. De idee dat men alle ongevallen kan wegwerken, kan men ook niet zonder meer hanteren om het verkeersreglement voortdurend aan te scherpen, want dan verliest men het vertrouwen van de burgers. Mediamensen pakken tegelijk wel eens uit met “ongewenst” gedrag, al moeten we bedenken dat die zogenaamde iconen steeds meer als brave hendriken en zeemzoete miekes worden gepresenteerd. Waar Thomas Mann nog dacht dat de jeugd uiteraard wil experimenteren, zal men dat nu een vervaarlijke gedachte vinden. Echter, een samenleving van deugdzame mensen alleen, dat lijkt op de hemel, is oersaai en bedreigt ook de welvaart. Van “Kom op tegen Kanker” tot VIAS, overal wordt gezegd dat mensen zich moeten gedragen, zonder dat er nog sprake is van een straffende god, wel van een straffende overheidsinstantie en dat spreekt niet iedereen aan.

Die burgers houdt men in de wandelgangen van de besluitvorming voor idioten, voor ongeschoolde, primair reagerende mensen, die vooral goed onder de knoet gehouden moeten worden. Het investituurdebat in het Vlaams parlement kon er geen worden, maar nadien werd wel gediscussieerd over het centenboekje, over de financiële implicaties, waarbij bleek dat meerderheid en oppositie net op dat punt niet van mening verschillen, namelijk dat “de mensen” niet weten wat goed is voor hen. Paternalisme. In een hooggeschoolde samenleving klinkt het wat hoogmoedig vanwege politici dat ze medeburgers, expressis verbis, geen onderdanen, zo neerbuigend bejegenen. Ook de wetgeving blijkt steeds meer gericht op het veranderen van gedrag, maar vaak ook op het toewijzen van verantwoordelijkheid voor ongeluk bij de betrokkene, ook al kan die er niets aan doen.

Derhalve moet men zich afvragen hoe men kan pleiten voor de waarden van de Verlichting als men tegelijk burgers een minimale autonomie ontzegt. Uiteraard moeten er verkeersregels zijn, moeten die gehandhaafd worden, want het verkeer is behoorlijk complex, maar tegelijk merkt men dat de wijze waarop die handhaving gerealiseerd wordt en preventief heet te zijn, de autonomie van bestuurders en hun oordeelsvermogen terzijde schuift, terwijl het aantal ongevallen sinds 20 jaar in hoge mate is gedaald. Tegelijk merkt men dat de overheid vaak niet meer weet hoe ze projecten van algemeen belang kan realiseren of burgers de kans geven een grootschalige investering te realiseren omdat er altijd partijen naar voor komen die zich in hun rechten tekort gedaan achten. Uiteraard is het een vooruitgang dat burgers naar de rechter stappen om hun rechten te doen gelden, maar tegelijk blijkt het vaak voor rechtsonzekerheid te zorgen. Wellicht zou men bij een belangenconflict moeten nagaan of er geen bemiddeling mogelijk is, waarbij de belangen tegen elkaar worden afgewogen en gezocht wordt naar een deal, waarbij geen van de partijen zich bekocht moet menen. Intussen merken we dat scholen ook slag om slinger voor de rechtbank gedaagd worden omdat ouders of jongeren menen dat ze te weinig punten hebben gekregen, alsof iemand recht heeft op een voldoende, want soms helpt remediëren niet meer, als er van studie-ijver geen sprake is geweest. Gelijke kansen? Zeer zeker, maar de leerling is geen willoos vat dat de leraar moet vullen, maar participeert actief aan het klasgebeuren en door studie.

De vrees voor steeds hernieuwd succes van extreemrechts – radicaal-links zou minder problematisch zijn – en voor populisme klinkt, alles overwegende, nogal hypocriet, want men speelt net populisten in de kaart door voortdurend te wijzen op wat men zelf allemaal niet voor de brave burgers zegt te doen. Het kan ook moeilijk ontkend dat mediamensen graag de stem van het populisme laten klinken als het over de algemene gang van zaken gaat. Klagen over toenemende armoede werd geleidelijk een klacht dat de armoede niet omlaag zou gaan. Ook klaagt men voortdurend over het disfunctioneren van de overheidsdiensten, maar men vergeet dat er weliswaar schrijnende omstandigheden kunnen ontstaan, omdat mensen met niets in orde zijn, waarna het wel even puzzelen wordt om verblijfspapieren en andere documenten in orde te maken, maar doorgaans lukt dat wel, omdat er goed opgeleid personeel werkt in de gemeenten die stap voor stap de oplossing naderbij brengen. De problemen met de federale overheidsdienst die de tegemoetkomingen van personen met een handicap moet men dan ook met bekwame spoed oplossen, omdat het om bij wet toegekende rechten gaat. Blijkbaar lag dat moeilijk voor de betrokken topmanager van de Fod Sociale zaken. Maar tegelijk kan men toch wel vaststellen dat het grote merendeel der burgers een goed en zelfs onbezorgd leven kunnen leiden, al lukt dat laatste niet altijd even goed, vanwege de aard van persoonlijke wensen. Het is correct dat journalisten misstanden aan de kaak stellen, het zou ook correct zijn mochten diezelfde journalisten regelmatig uitleggen dat het leven in onze contreien, vooralsnog behoorlijk geregeld is en wel zo dat u en ik ons leven ook naar believen kunnen inrichten. Daarom zou men inderdaad bijvoorbeeld best eens kijken hoe het onderwijs nu net niet meer doet wat men ervan mag verwachten, jonge mensen de samenleving insturen die voldoende kennis hebben om zelf tot inzichten te komen en daarnaar te handelen. In bijkomende orde kan men ook stellen dat mensen ook wel weten hoe het kan zijn als mensen goed samenleven, al laat dat onverlet dat mensen elkaar treffen voor de vrederechter in conflicten rond goede nabuurschap. Sluit het ene dan het andere dan niet uit? Ik denk dat het ene waar blijft, dat mensen goed weten samen te leven enerzijds en dat er anderzijds omstandigheden zich voordoen waar dat niet mogelijk is.

Politiek bedrijft men niet in het luchtledige, wel in een complexe samenleving waar alle actoren een stem hebben en hun onvrede of tevredenheid kunnen uitdrukken, al valt het ons wel moeilijker die tevredenheid uit te drukken. Bovendien moeten we toch eens tot het besluit komen dat het bestel niet van de politici is, maar dat we er allen deel aan hebben en dan is het nodig te bedenken dat we er ook het onze toe kunnen bijdragen. In die zin kon ik wel sympathie opbrengen voor de G1000, als een methode om de algemene betrokkenheid uit te drukken en vorm te geven. Daarom kan men niet zomaar stellen dat het middenveld geen functie meer zou hebben. Los van de vraag naar de subsidies voor organisaties in het middenveld, een diep gravend spoor naar de vroegere verzuiling van de samenleving en de machtsstrijd, de strijd om invloed die daaraan ten grondslag heeft gelegen, kan men er moeilijk aan voorbij dat burgers best wel fora vinden om met elkaar te overleggen over de hangende kwesties. Internet kan daarbij helpen, mits inachtneming van enige afgewogenheid  in de oordeelsvorming en de discussies daarover. Niemand zegt dat men brutaal moet zijn op internetfora, maar het klinkt zoveel heldhaftiger en soms, zegde Nietzsche, mag men zich aan boosheid overgeven. Dat men dan nog altijd wel duidelijk kan zijn over enig ongenoegen, belet niet enige formele wellevendheid aan of voor te wenden, want het gaat toch over de ideeën en inzichten. Dezer dagen laten we ons verleiden tot scherpe uitspraken en beledigingen van de tegenstander. Men kan moeilijk de overheid verwijten dat zij burgers voor idioten houdt en zelf anderen op dezelfde manier bejegenen. Intussen zijn er smeulende conflicthaarden, over de maar traag stijgende inkomens van loontrekkenden, terwijl bedrijven hun aandeelhouders mooie dividenden toekennen. Ook over wat de een triomfalistisch de hyperdiverse samenleving noemt die anderen dan weer afdoen als een bedreiging voor onze waarden, de Waarden van de Verlichting kan men de discussie maar moeilijk voeren zonder de ander als een vijand te beschouwen. Over hoe we onze samenleving zien evolueren en hoe we omgaan met technische en demografische veranderingen, kan men het debat niet tegenhouden, maar het antwoord zal wellicht eerder grijs uitpakken. Respect voor migranten van de derde generatie? Niet meer en ook niet minder dan respect voor… tja, autochtonen, omdat medeburgers nu eenmaal medeburgers zijn en we niet zonder meer kunnen uitgaan van de gedachte dat die allemaal in dezelfde mal gevormd zouden zijn. Toch kan men nu net dit niet denken zonder de traditie die in de tijd van de vroege Verlichting en nadien vorm heeft gekregen. Voor de overheid betekent dat dus ook dat zij zich dienstbaar moet opstellen tegen de samenleving en elke burger, maar de wet handhaven waar die onmiskenbaar overtreden wordt. Natuurlijk is dat zo, maar het blijkt niet altijd in de werkelijkheid aan bod te komen. Daarom mogen we de publieke zaak niet aan de politici alleen overlaten.

Burgers, tot slot, hebben de neiging zich verre van de politieke scène te houden, maar vergeten dat men ook op allerlei manieren kan bijdragen. Alleen zal men dan ook erkennen dat een probleem zelden op zichzelf op te lossen valt, maar een hoop andere zaken in beeld brengt, die ook om een oplossing vragen. De Brexit zou de Britten, maar ook ons duidelijk kunnen maken dat het wel gemakkelijk is te zeggen “we stappen eruit”, maar de idee van Boris Johnson con suis dat de sociale bescherming zal afgebouwd worden, dat productnormen opzij geschoven kunnen worden en dat de afwikkeling van betwistingen niet meer volgens EU-normen zou verlopen. Ik vraag me af in welke mate dit Singapore over het kanaal wel op Singapore zal lijken, maar eerder echt een conflict gedreven samenleving zou kunnen worden. Oh ja, there is no such thing as society. Zou het? De menselijke soort is er een die altijd in groepen heeft geleefd, maar niet altijd goed weet om te gaan met hypercomplexe massasamenlevingen. Ook de politiek, het publieke debat weet er niet altijd raad mee.

Bart Haers    


Reacties

Populaire posts