Voorbij het kleumen van de Kleine IJstijd
Recensie
Klimaatveranderingen
Hoe het
milieu op het leven inwerkt
Philipp Blom. De opstand van de natuur. Een geschiedenis van de kleine IJstijd (1570-1700) en het ontstaan van het moderne Europa. De Bezige Bij 2017 (Vertaling W. Hansen). pp 314. € 30,99
Historici en geografen weten al
langer dat het klimaat in onze regionen na het einde van de laatste IJstijd
niet stabiel was, maar schommelde rond een denkbeeldig gemiddelde, waarbij het
moeilijk valt vast te stellen wat de dynamiek op gang houden kan. Hoe mensen
erbij betrokken zijn, was lange tijd buiten beeld, maar zelfs als er menselijke
inbreng is, kan men zonder voor klimaatscepticus door te gaan, aannemelijk
maken dat mensen sinds 10.000 BC met klimaatveranderingen te maken hadden, die sinds
de historische tijd aanving, de tijdgenoten zeer onder druk hebben gebracht; ook
hebben die atmosferische veranderingen een grotere culturele invloed
uitgeoefend dan men zich lang niet heeft gerealiseerd. Philipp Blom praat ons
geduldig bij, over de Kleine IJstijd.
De Romeinen kenden hun opgang
tijdens een periode van een klimaatmaximum, maar net de Romeinen lieten ook een
spoor na, een loodafzetting die bij archeologisch onderzoek overal wordt
gevonden, ook waar er geen zilvermijnen waren. Ook in ijslagen op Groenland
ligt de chronologie van de zilverontginning besloten en evenzeer peripetieën in
de Romeinse geschiedenis, al is dat laatste niet helemaal betrouwbaar.
Tijdens de middeleeuwen spreekt men van een
optimum vanaf ongeveer 1050 en die periode eindigt wanneer de Kleine IJstijd
zich begint te laten voelen. Sommigen zien een begin bij de hongersnoden van
1315, 1317 als aanvang maar anderen opteren voor 1430 als terminus post quem.
Aangezien de periodisering van langzame processen en niet altijd voelbare
klimaatveranderingen vanzelfsprekend niet in de bronnen opdoken, kan die nooit
helemaal precies zijn, hangt ook veel af van interpretatie. Philipp Blom legt
in een mooie studie uit hoe de grote stormvloeden, later de ijskoude winters
van november tot maart, april het leven bemoeilijkten en mensen tot
fundamentele vragen brachten, om uiteindelijk uit te komen bij het op gang
komen van de Verlichting. Of het klimaat en dus opvallende klimaatveranderingen
wel zo een invloed kunnen hebben, heeft de historicus Emmanuel Leroy Ladurie
met zijn studie “Histoire du climat depuis l’an Mil” in twee volumes al aan de
orde gesteld, want als oogsten mislukken – nu hoogstens een zaak van
beurspartijen – dan kon dat de voedselvoorziening in het gedrang brengen en tot
revoltes leiden. Opstanden vielen vaak samen met het probleem dat in de soudure-tijd,
het moment dat de vorige oogst opgesoupeerd is en de komende oogst nog niet
binnengehaald kan worden, er dus hongersnood dreigt. Aan de andere kant weten
we dat steden als Gent en later Amsterdam steeds zorgden voor voldoende
graanopslag, omdat het gevaar van volksopstanden vanwege hoge graanprijzen in
drukke steden desastreus konden uitpakken. De klimaatverandering midden van de
10de eeuw bleek er geen te zijn volgens sommige onderzoekers, omdat
ze zich niet mondiaal voordeden, maar vooral in Europa werden waargenomen – over
de Arabische wereld noch China horen we iets- , maar wij kunnen, gezien het
feit dat we zover van de natuur af zijn komen te staan, moeilijk vatten dat de
impact van lagere opbrengsten van graanoogsten zo desastreus kon uitpakken. Toch
speelt ook mee dat als de natuur een snelle toename van de bevolking toelaat, de
bevoorrading in het gedrang kan komen omdat er meer monden gevoed moet worden
met hetzelfde areaal... Dit is geen malthusiaans determinisme, want bij
momenten van snel toenemende bevolking nam men ook marginale gronden, zand en
heide in cultuur, zij het niet altijd met vrucht, want de gronden leverden niet
genoeg op. De gronden werden later weer verlaten en werden nog in de Middeleeuwen
wastinen genoemd. Er tekende zich in mijn gedachten een complexe verwevenheid
af tussen demografie, het klimaat en geografische gegevenheden, zoals de
vruchtbaarheid van de grond en dus ook de wijze waarop de landbouwers die in
stand wisten te houden. De mens, samenlevingen hadden grote invloed op hun leefomgeving
en vaak ziet men pas achteraf wat er mis kan zijn gegaan. Het klimaat evenwel
temmen, zou dat kunnen? .
Het verhaal van de hortus botanicus
te Leiden, waarvan Carolus Clusius de eerste directeur werd, hoewel al 67 jaar
oud, maar geroemd om zijn kennis van planten en wellicht ook te prijzen om zijn
open geest, zoals Blom schrijft, want Clusius kon ermee leven dat de gekende
planten, verbonden, verweven met de opvattingen over de schepping niet de enige
waren die zich in verre landen een bestaan gevonden hadden. Dat de kennis van
de natuur van de tijd van Copernicus en Vesalius tot onze dagen exponentieel
zou toenemen, kan men niet enkel aan de Kleine IJstijd toeschrijven, noch de
ontwikkelen in de politiek, zoals het werk van Jean Bodin, die de basis legde
voor de machtsaanspraken van Louix XIV, die twee eeuwen later kwam. De
gedachten evenwel die in de periode wortel hebben geschoten, hebben zich in een
periode gevormd waar de oude zekerheden, dus de gang der seizoenen en het ritme
van de oogsten kwamen te vervallen. Daar ligt volgens Philipp Blom dan ook het
belang van de nevenschikking, want men kan niet zonder moeite aannemelijk maken
dat de 12de eeuw, een eeuw van herleving van onder meer Aristoteles
en Plato niet mee de ontwikkelingen waarvan Thomas van Aquino en uiteindelijk
ook Picco della Mirandola belangrijke vertegenwoordigers zijn. De ontwikkelingen
in het financiële systeem namen ook al toe in die periode, maar zouden pas
opzienbarende vormen aannemen vanaf de vijftiende eeuw. De vraag is dus hoe het
klimaat en klimaatveranderingen invloed hebben op de vindingrijkheid van
gemeenschappen.
Uiteraard kan men begrijpen dat
Philipp Blom aandacht besteedt aan Giordano Bruno, de man die meende dat er
wellicht meer in het universum is dan die ene door God geschapen Aarde, een
geloofspunt en dat kwam hem duur te staan. Maar Bruno kwam ook uit de school
van Marcilio Ficino en werkte verder op de ideeën die stamden uit de gnostische
traditie, waarbij hij met de kerk eerder had kunnen botsen op het geloofspunt
van de rol van de Kerk als eerste en enige uitdrukking van de goddelijke wil,
want Bruno dacht aan een idee die wel eens rond durfde te waaien, dat Mozes een
voordien bestaande eenheid onder mensen had verloren zien gaan, de hermetische
traditie. Het is wel een feit dat de Renaissance en het Humanisme periodes
mogen genoemd waarin nieuwe ideeën geuit worden en het geloof in de Kerk en
zelfs God onder druk komen te staan, waarbij evengoed, zoals Blom ook aangeeft,
figuren als Rudolf II en alchemisten hun plaats hebben, iets wat niet altijd
lijkt te passen in ons beeld van het verleden, teleologisch uitlopend in de
rationele moderniteit. Het valt op dat Blom niet alleen Descartes en Spinoza de
revue laat passeren maar ook andere, minder illustere tijdgenoten, zoals Pierre
Gassendi, die zich met wiskunde en astronomie inliet, maar ook met de
herontdekking van Lucretius’ “De rerum natura”, die mee aanleiding gaf tot het
schragen van een nieuw mens- en wereldbeeld. Lucretius gaf een vertolking van
het epicuristische gedachtengoed. En na Gassendi komt dan Pierre Bayle, een
Fransman die in Nederland, Rotterdam een relatief veilige haven vindt, er een
encyclopedie uitgeeft, die echter bij de scherpslijpers van de protestantse
gemeenten voor ophef zorgt, wat hem niet zo interesseert, maar zijn “encyclopédie
historique et critique” zou de verlichting pas goed inleiden en werd vaak
gedrukt. Het systeem van Bayle bestond erin een lemma aan te snijden en
vervolgens in allerlei rand- en andere noten commentaar te bezorgen bij de
kennis van het onderwerp, waardoor meerdere visies tegenover elkaar worden geplaatst
zonder dat Bayle hoeft te zeggen wat nu juist is, maar dat meerdere benaderingen
mogelijk zijn. Vreemde opvatting, zou men kunnen zeggen in een tijd die we
kennen als weinig tolerant, maar net daar was het Bayle om te doen.
Philipp Blom brengt een mooi
beeld van een periode waarvan we doorgaans stukken en brokken kennen en die ons
altijd weer verweesd achterlaten als we er proberen grip op te krijgen. De
gedachte dat de verlichting te maken kon hebben met een drastische
klimaatverandering, met lange en zeer koude winters, zodat op de Theems stalletjes
opgebouwd worden voor drank en voedsel en souvenirs mag niet onbekend heten,
het blijft wel een opvallend feit, want was Engeland niet gekend voor natte
winters en smog? Dat die winters berekoud waren, kan men in cijfers uitdrukken,
zoveel dagen vorst, alle kanalen en rivieren bevroren, sneeuw en een
gevoelstemperatuur… ? Toch denk ik dat het bijzonder moeilijk is voor ons,
zeker in de lage landen, om de intensiteit van de koude nog te kennen, want het
gaat niet om een dagje schaatsen op het kanaal naar Damme, als dat nog zou
kunnen, het gaat om een permanente blootstelling aan de koude, ook binnenshuis,
waar men met hout stoken moet, of met houtskool, als men dat kan kopen.
In die zin is het verhaal van de
meent nog altijd relevant, omdat reeds Thomas More, hoewel behoorlijk
bemiddeld, merkte dat het voor kleine luiden een drama was wanneer die voorwerp
werden van naasting door grootgrondbezitters, die de oude gebruiken van gedeeld
gebruik van gronden die van de gemeenschap waren afwezen en negeerden. Wellicht
hanteerde men het begrip “nulla terra sine domino”, waarbij men met een romeins
concept de germaanse traditie van gemene gronden onderuit kon halen. Dat de
heer More in zijn jonge jaren die gedachten deelde met Pieter Gilis en Erasmus,
terwijl hij later aan het hof van Hendrik VIII net met die kwestie te maken zou
krijgen, mag ons niet ontgaan, maar of hij er veel aan kon veranderen als
kanselier, blijft maar de vraag. Het is niet zo eenvoudig daarachter te komen,
toch niet in detail, omdat Hendrik VIII vooral wenste dat zijn dynastieke wensen
werden ingelost.
We zien dat Philipp Blom in dit
essay zich zeer wel bewust is van de moeilijkheid om een directe relatie tussen
de klimaatevolutie en de maatschappelijke ontwikkelingen, niet in het minst de
culturele evolutie aan te tonen. Maar dat is ook zijn doel niet, wel wil hij
laten zien dat de moderniteit vorm kreeg in een tijd dat “oude” zekerheden aan
het wankelen gingen. Was het mercantilisme, waar de auteur veel aandacht aan
besteedt een gevolg van de idee dat de goud- en zilvervoorraden beperkt waren
en dus dat wie goud of zilver ontving via de handel de andere versloeg. Het beleid van Colbert gaf dat mercantilisme
handen en voeten en gaf ontwikkeling aan een aantal nog steeds bekende industrieën,
zoals de manufactures bleken te zijn, buiten het stelsel van stedelijke
ambachten. Adam Smith zou in zijn studie over de welvaart van naties aantonen
dat mercantilisme voor de eigen economie meer nadelen had dan voordelen omdat
de kost van het afschermen van de eigen markt de kostprijs van goederen opdreef
en zo ook weer de uitvoer van zilver en goud kon meebrengen. Opmerkelijk is
ook dat Adam Schmith kolonialisme geen
waarlijke bijdrage vond leveren aan de economie van de metropool, terwijl
handel zonder al die belemmeringen veel meer zou opbrengen. Het feit dat vele
landen het mercantilisme hanteerden als oorlog met andere middelen, mag
verbazen, want net de Republiek slaagde er door de vrijhandel hoog in het
vaandel te voeren in grote welvaart te brengen voor de eigen burgers. Precies
het feit dat de Republiek en dan vooral Holland, zo een enorme accumulatie van kapitaal
kon genereren, waarbij de moedernegotie, de handel op de Oostzee, waar graan,
hout, haring en pelzen werden gekocht en goederen uit het zuiden aangevoerd,
zorgde voor de basis voor het overwicht in de handel. Wat wel vreemd blijft is
dat die bloei er kwam tijdens de Dertigjarige oorlog in de Duitse landen en
waar Zweden ook zeer bij betrokken was. Wat zou de rol van de koude winters
geweest zijn, toen de Oostzee dicht bleek te vriezen. Het ging om verregende
zomers en oogsten die flagrant mislukten, wat in een overlevingseconomie
desastreuze gevolgen had. Philipp Blom legt ook het verband met de
heksenprocessen die in de loop van de jaren 1620 tot 1650 een grote vlucht
namen, omdat men niet meer begreep waarom alles wat men gewoon was, niet meer
naar gewoonte verliep. Een eerste fase van heksenprocessen had al rond
1580-1600 plaats in de Duitse landen. Komen we ook de astrologische
verklaringen voor natuurlijke hemelbewegingen tegen, dan kan Blom stellen dat
er zich in die periode een hysterie verspreidde onder de bevolking, terwijl hij
ook aangeeft hoe geleerden die hysterie te lijf probeerden te gaan, omdat ze
handelingen van heksen niet zo effectief achtten. Er heerste angst, maar die
had niet altijd iets te maken met de oorlogen die toch ook woedden, noch met de
natuurlijke omwentelingen waarbij we kunnen bedenken dat een geheel ecosysteem
op de grenzen van het aanpassingsvermogen botst. Niettemin, er waren
heksenprocessen en de daders waren niet alleen het volk, maar ook lokale
ambtsdragers, die de onrust dachten te temperen, maar integendeel droegen ze
ertoe bij dat er nieuwe beschuldigingen kwamen, zoals in Brugge, rond 1636 en
volgende jaren.
Klopt het dan dat, zoals Blom
stelt, dat de enige reactie op dat onheil en de hysterie die volgde het
rationalisme was? Of stelt hij het net genuanceerder voor? Het belangwekkende
van deze synthese zit wellicht in het feit dat hij de botsende gedachten en de
moeilijke levensomstandigheden als een basis ziet voor een nieuwe
levensbeschouwing waarin onder meer Epicurus een rol toegespeeld krijgt,
terwijl het manuscript van “De rerum natura” teruggevonden was en
klaarblijkelijk botsten de inzichten met de kerkelijke visie op mens en wereld.
Spinoza moet ook wel gezien worden als een filosoof die zich niet meer tevreden
kon stellen met de geijkte antwoorden en in die zin zag hij de tekortkomingen
van Descartes. Zijn visie overigens over het bestuur en over vrijheid in de Tractatus
Theologico-Politico laat dan nog weinig ruimte voor twijfel over, want hij
slaat alle grondslag voor een theocratie of een door god met zijn genade
beklede vorst in een tijd waarin Louis XIV erin slaagt de oude uitdagers van de
koninklijke macht, de adel aan zich te binden en persoonlijk het gezag op te
nemen, ook al is de administratie stilaan volume aan het krijgen. Het absolutisme kreeg gelijk opgaand meer kracht
naarmate de kritiek op de koninklijke almacht toenam. Dat rond 1780 in de
Nederlanden al enige reuring ontstond, kan men dan wel niet vergelijken met de
Franse Revolutie, terwijl in Brabant en Vlaanderen de Brabantse omwenteling
plaats vond (1787; die gebeurtenissen laten zien dat deomwentelingen niet alleen
een zaak waren van het land in kwestie maar net zo goed ook de andere landen
aan bleek te gaan, net omwille van het feit dat de monarchie werd afgeschaft en
de voorrechten van de adel definitief – wat heet – werden opgeruimd, want de
gelijkheid werd afgekondigd. Cruciaal was voor al die revolutionaire bewegingen
dat de macht van de zittende elite niet enkel ter discussie stond, ook de
grondslagen waarop die macht en het gezag gefundeerd waren, werden afgewezen,
op grond van nieuwe inzichten, zoals de soevereiniteit van de koning en zijn
van God gegeven gezag. De onderdaan werd burger en medebestuurder, al bleef dat
laatste doorheen de 19de eeuw eerder beperkt.
Betekende dat alles een
aanpassing aan de kleine IJstijd? Op dit vlak moet men toch enigszins
voorbehoud maken, want er was al voordien een en ander in beweging gekomen, in
regio’s waar de landbouw en de voedselvoorziening voorsprong namen,
verstedelijkte gebieden dus. De reizen rond de wereld en verovering van nieuwe
gebieden brachten nieuwe eetbare waren mee, chocolade, koffie, thee en de aardappel,
maïs en tulpen. Blom brengt een mooi en overtuigend verhaal, maar als gezegd,
blijf ik met reserves zitten. Het slot brengt een betoog over hoe we met de
huidige klimaatverandering moeten omgaan, een die universeel is en iedereen zal
raken. Ook kan men niet ontkennen dat er een stevige menselijke hand in zit,
gewoon omdat we nu zoveel fossiele brandstoffen hebben ingezet voor verwarming,
energie, mobiliteit, productie van gebruiksgoederen ook. De bevolking is
toegenomen van 1 miljard rond 1850 tot 7,4 miljard mensen nu en de groei lijkt
niet te stoppen, al is er een vertraging opgetreden, maar hoe kunnen we de
enorme bevolkingsgroei in Afrika dan waarderen, aangezien daar de groei nog
niet stil is gevallen. Die groei ligt niet enkel aan de hoge geboortecijfers,
maar vooral de alom toenemende levensverwachting zorgt dat het positieve saldo
van de bevolkingsgroei niet enkel bij de geboorten ligt. De vraag is of een
instantie als de VN en haar organisaties zoals de wereldgezondheidsorganisatie,
WHO, daar veel invloed op kan hebben, omdat in andere culturen de omgang met afnemende
kindersterfte nog geen aanleiding geeft tot het beperken van het aantal
kinderen. Eerder stelt men vast dat men teruggrijpt naar vroegere culturele
aannames, dan dat men vrouwen de kans zou geven de vruchtbaarheid te regelen,
lees: minder kinderen te baren.
Het punt is dan dat de gezondheid
bevorderen of de voedselzekerheid opkrikken ook invloed heeft op het klimaat en
dat in nieuw opkomende economieën mensen menen dat ze ook wel eens recht hebben
op een gemakkelijker leven, met een auto en een mooi huis. Wie zal hen dat
recht ontzeggen. Aan de andere kant zal men mensen in Europa of Noord-Amerika
ook niet gemakkelijk overtuigen hun verwachtingen over een goed leven met de nodige
voorzieningen in te tomen. Bovendien leven meer mensen dan ooit niet langer in
hun geboortedorp, geboorteprovincie, maar verhuizen mensen om professionele en
anderen redenen gemakkelijker naar andere oorden, maar reist men ook terug naar
het dorp, de stad van oorsprong. Ook is het gemakkelijker om mensen te leren
kennen buiten die traditionele kring van 10 km rond het eigen dorp, wat ook
weer andere bewegingen mogelijk of noodzakelijk maakt. Vaststellen dat de
industriële Revoluties die nu weer een vervolgt krijgt in de digitale
revolutie, nu toch al dertig jaar aan de gang, de levenswijze heeft beïnvloed.
Bovendien zorgden de toenemende
scholingsgraad en de emancipatie van het individu er de afgelopen honderd,
honderdvijftig jaar voor dat de maatschappelijke verhoudingen een autoritaire gezagsuitoefening
zou aanvaarden. Het is van belang te begrijpen dat het klimaat veranderde en na
1780, 1800 raakte de koude wat uit de lucht, maar de uitbreiding van de moderne
levensstijl veroorzaakt wel degelijk een nieuwe opwarming, alleen is het de vraag
of men er greep op zal krijgen, op het klimaat. Wel moeten we er alles aan doen
om de grondstoffen met zorg te hanteren en dus ook de uitstoot van CO² verminderen.
Dat lijkt mij goed rentmeesterschap, maar of daarmee de klimaatverandering
effectief kan tegengegaan worden, valt te bezien. Aanpassen? Zeer zeker, maar
hoe zal men mensen ongestraft hun welvaart ontnemen – want zo ervaren mensen de
klimaatmaatregelen -, ook al kan men wel hier en daar iets minderen, inleveren,
ten gronde zal men veel overtuigingskracht nodig hebben. Ik weet daarom niet of
het slotdiscours van Philipp Blom welwillende lezers zal overtuigen. Dat er
naast het probleem van het klimaat ook een probleem is met de democratie, geef
ik hem echter wel na, maar ook daar zal overtuigen van node zijn. Echter, de
vragen over de aard van een door gewilde wereld, waaraan Pierre Bayle en
Spinoza twijfelden, komaf mee wilden maken, leidde tot een democratische
staatsordening. Die omvat veel meer dan enkele principes, vergt ook vanwege
burgers de ingesteldheid dat het bestel ook van hen is, wat een onderdaan niet
kan beweren. Op dat terrein kan ik de auteur en filosoof Philipp zeker
bijtreden.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten