pleidooi voor het politieke




Recensie



Politiek, omdat het nodig is
Wat als er intussen mensen omkomen?




Alicja Gescinska, Intussen komen mensen om. Over politieke betrokkenheid. De bezige Bij 2019. 160 pp. 19,99 €



Alicja Gescinska, die als filosoof bekendheid verwierf door haar werk over de verovering van de vrijheid en een roman over de liefde, over mensen als Kolakowski en Scheler, stond in mei 2019 op de Europese lijst van de VLD en moest aan het eind de zetel aan zich voorbij zien gaan. Toch nam niet iedereen haar kandidatuur voor lief en waren veel reacties ook nog eens gespeend van enige zin voor nuance en beschaafd taalgebruik. In het boek vraagt ze zich af hoe het zo ver is kunnen komen. Waarom klinkt het zo wonderlijk wanneer iemand pleit voor het politieke bedrijf als een waardige, nuttige en noodzakelijke activiteit?

Politiek actief zijn is voor velen een bezigheid die aanleunt bij het oudste beroep op aarde, maar dat gaat dan wellicht vooral om de tijd dat politici in campagnemodus gaan. Alicja Gescinska ging zelf aan verkiezingen deelnemen, op de Europese lijst voor Open VLD, wat haar bij vriend en vijand op banbliksems kwam te staan. Een filosoof immers hoeft zich niet met zoiets weinig verheffends als politiek in te laten. Zou ze niet verleren te denken? Of bewees ze niet, denk ik dan retrospectief, dat je net bijzonder moet kunnen denken, om in de politieke arena te stappen, alsof politiek iets met tauromachie te maken heeft. Ze kreeg negatieve reacties bij de vleet die haar verwonderden, maar ook dwongen, eens de campagne afgelopen, niet zozeer zichzelf te verantwoorden, als een aantal onvermijdelijke overwegingen te brengen waarom het haar de inspanningen en het spitsroeden lopen waard was geweest, omdat de politiek onze inzet verdient en omdat, zo leid ik uit haar essay af, het van belang is dat mensen zich in de politieke besluitvorming willen mengen, omdat er genoeg op het spel staat. Want wat als er intussen mensen om zouden komen?

Alicja Gescinska vangt het boek aan met een gedicht van Wislawa Szymborska, kinderen van onze tijd. Alles zou politiek zijn en in een totalitair regime is dat ook zo. Alles is ook persoonlijk, zoals in onze tijd veel zeer persoonlijk wordt, is geworden.  Onderhandelen over leven en dood, aan een cirkante tafel? Intussen komen mensen om, in Syrië en Nigeria, in Brazilië en elders. Kan politiek minder ingrijpend zijn? Of is de vraag eerder: kan politiek zo functioneren dat mensen er wel bij varen en hun welbevinden opgekrikt weten, zodat we niet moeten denken: en intussen komen mensen om.

Wat er op het spel staat is meer dan alleen de parlementaire democratie, hoe belangrijk die ook is, want daar gaat het om het vormen van een meerderheid die vervolgens geacht wordt de regeringsvoorstellen blindelings aan te nemen, wat lang niet altijd het geval is, al valt het bij complexe voorstellen, zoals de potpourri-wetten inzake justitie moeilijk daar veel veranderingen in aan te brengen. Maar dan is er de Raad van State en het Grondwettelijk hof, om wetten bij te stellen, zoals gebleken is in verband met de uitfasering van het assisen-procedure. Het organiseren van justitie is voor de democratische rechtsstaat en blijft een cruciaal facet van het liberale samenlevingsmodel en gebleken is dat in sommige landen de zorg om macht hoger op de rangorde staat, want in een illiberale democratie hebben we te maken met de idee dat de regering en dan vooral de regeringsleider het beste weet hoe het moet: paternalisme van de bovenste plank. Het valt op dat politieke discussies vaak slechts enkele issues aansnijden die aan de orde zijn, terwijl er in de parlementaire commissies op het oog courante aangelegenheden behandeld worden, met grote impact voor de burgers. De organisatie van marktmacht, lees: monopolies komen dan weer niet zo vaak op de agenda, terwijl monopolievorming in de farmaceutische sector aanmerkelijk vaak voortkomt. Pleiten voor een betaalbare geneeskunde en dito medicijnen, het klinkt fraai, maar als men de ogen sluit voor bizarre stokbreuken in het aanbod, dan kan men maar beter zwijgen over grote principes, want men moet dat waarmaken in de politieke besluitvorming. Pleiten voor betaalbare weesgeneesmiddelen kan iedereen onderschrijven, maar wat met medicijnen die 20 % van de burgers helpen in hun psychisch welbevinden. Equityfunds zien er geen graten in de patiënten op te lichten, zeker niet als men sommige middelen zomaar uit de korf van de terugbetaalbare middelen lichten laat, omdat de producent geen nieuwe aanvraag daartoe heeft aangevraagd. Het strijden voor principes is mooi, de praktische handhaving ervan vergt grote aandacht voor de wereld buiten het parlement.

Het is wellicht het moeilijkst om begrijpelijk te maken, dat politici die zich geroepen voelen om de wereld te veranderen, uitgaan van een waanbeeld over hoe het zou moeten zijn. Kolakowski die in de Poolse Communistische partij goed had gefunctioneerd, bleek geleidelijk de barsten in het bestel te zien en schreef later dat men er zich voor moet hoeden het eigen engagement boven kritiek verheven te achten. Geen enkel engagement, geen enkel toekomstbeeld is zo boven twijfel verheven, dat men er niet een en ander op kan aanmerken, dat het tekort blijkt te schieten. De mens in zo benadering is geen autonoom wezen, is ook niet meer dan een zak selfish genes, terwijl men kan vaststellen dat er wel degelijk mensen rondlopen, die oplettend naar anderen kijken zonder te betuttelen, die veilig rijden en geen brokken maken op de weg, die zorgzaam in het leven staan. Het feit dat mensen niet per se deugen, maar doorgaans wel begrijpen dat de overheid redelijke verplichtingen oplegt, in het verkeer, het onderwijs, de gezondheidszorg of al die andere domeinen waar de overheid bij betrokken is, zou de neiging tot het uitvaardigen van bestraffende oekazes moeten temperen, wat echter botst met de noodzaak te laten zien dat men handelt. Het valt op dat de overheid vaak als een vreemd lichaam wordt beschouwd, waar we weinig uitstaans mee hebben, terwijl er in feite niemand is die niet kan zeggen, dat het publieke domein in ruime zin ook van ons is. Wij zijn het volk, riep men in Leipzig, op de beruchte 29 oktober en zeker ook de 9de november 1989. Dat het volk niet altijd hetzelfde roepen wil, mag niet verhelen, dat er wel degelijk enige samenhorigheid bestaat over wat men niet wil. Anderzijds zijn er tal van actiegroepen en adviescomités, die ook van alles roepen en veel gemakkelijker het oor van het parlement en de regering hebben.

De klacht van Alicja Gescinska is wel terecht, maar toch weet ze ook uit te leggen dat het feit dat mensen zich onbehouwen over politici uitlaten, hen voor aandachthoeren houden en zakkenvullers vinden, natuurlijk, vanzelfsprekend, zakkenvullers, niet uit de lucht komt vallen, want we weten toch al langer dat die mannetjes het niet voor de hemelse dauw doen, terwijl men kan stellen dat een politicus geen beschermd beroep heeft en bovendien ook integer moet wezen. Dat laatste is des te belangrijker omdat politici vaak betrokken zijn bij complexe regelgeving, waarvan ze, ondanks alle goede bedoelingen, niet altijd de gevolgen en vooral de onverwachte neveneffecten overzien kunnen. Bovendien ziet men niet altijd hoe andere partijen zullen reageren. Nieuwe fiscale regels, bedoeld om de grootverdieners beter te kunnen dwingen tot het afdragen van belastingen, meer fair belastingen doen afdragen dus, blijken algauw omzeild te worden of zelfs gebruikt om er op een ander terrein voordeel mee te doen, want men kan iets niet tweemaal belasten, heet het dan. Het punt is dan ook dat we moeten nagaan waarom supergrootverdieners in de VS, vaak zeer conservatief, zeer ook geneigd tot patriottisme, heel erg, naar eigen zeggen, begaan met het algemeen welzijn, maar wel niet beschaamd dat zij minder belastingen betalen dan de eigen secretaresse. Voor kleinere bedrijven betekent dat vaak dat ze niet op kunnen tegen grote spelers en dus een concurrentieel nadeel ondervinden, omdat de fiscale verplichtingen niet voor iedereen even zwaar wegen. Voor sommige ondernemers kan dat leiden tot een faling, wat hen ook niet vriendelijker zal stemmen. Toch ligt het probleem vaak in de wijze waarop wetten geredigeerd worden en aan het feit dat sommige wettenmakers achteraf hun inzichten slijten bij accountants en andere consulenten. Daar zit een grond voor ressentiment dat men wel kan begrijpen omdat de spelregels niet voor iedereen gelijk blijken. Politici zelf menen dat ze net wel onpartijdig zouden handelen, maar net dat is een contradictio in terminis, omdat een politicus altijd en vanzelfsprekend een welbepaalde visie verdedigt, waar niet iedereen achter kan staan. Toch geven politici en woordvoerders graag de indruk dat hun visie de enige mogelijke, redelijke en wetenschappelijk verantwoorde benadering is, waarbij dat moeilijk hard te maken valt, waardoor vaak een open gesprek met het publiek onmogelijk blijkt. Het punt is namelijk dat men niet de idee hoeft te onderschrijven omtrent de wijsheid van de massa’s, om te onderkennen dat er in het publiek veel kennis van zaken aanwezig is, die wel eens die van politici en journalisten overstijgt. Het blijkt echter moeilijk om die kennis aan te boren en te betrekken bij het gebeuren dat de publieke zaak heet. Peter Leyman, die bij Volvo Cars in Gent als personeelsverantwoordelijke en later als afgevaardigd-beheerder een reputatie had opgebouwd, werd aangetrokken door CD&V. Hij raakte verkozen in 2007 maar in 2008 legde hij zijn mandaat neer wegens de onmogelijkheid om iets te betekenen in een politiek bestel waar nieuwkomers tijd moeten nemen om een rol te kunnen vervullen. Ik begreep ’s mans onvrede wel, maar betreurde ook dat men het politieke debat hermetisch wenst te houden. Er zitten heel wat juristen in het parlement en dat heeft naast voordelen ook wel het nadeel dat er een monocultuur heerst van mensen met een gelijkaardige opleiding, die dan weer verstoken is van andere inzichten, afkomstig uit andere disciplines.

Als mensen cynisch naar de politiek kijken, zoals Alicja Gescinska vaststelt, dan ligt het er wellicht aan dat de beeldvorming tot stand komt in een theater, de Kamer, het Vlaams Parlement, het Europees parlement waar machtsverhoudingen bepalen wie mag spreken en hoe. Maar men merkt dan hopelijk toch op dat er nogal wat op poten werd gezet, zeker na WO II, waar we nu geen afstand meer van willen doen. Het cynische verwijt dat politici goed voor zichzelf zorgen kan men bijvoorbeeld al ter discussie stellen met de vaststelling dat politieke loopbanen in de Kamer lang niet meer zo lang duren en nog weinig politici, een enkele Herman De Croo niet te na gesproken, veertig jaar parlementair mandaat kunnen vieren, of was het vijftig? De vraag wat politici moeten doen om hun boterham met beleg te verdienen, want men krijgt de indruk, zeker als men de rapporten van parlementairen ziet die de krant De Standaard uitbrengt aan het einde van een mandaatperiode, dat politici voortdurend op alle slakken zout moeten leggen en dat ze elk woord moeten verantwoorden, soms bovenmenselijk. Bovendien moet een politicus onkreukbaar zijn, alleen betekent dat blijkbaar dat ze bijvoorbeeld geen overspel mogen plegen of een heimelijke homoseksuele relatie mogen hebben, terwijl dat toch particuliere zaken zijn. Oh ja, onkreukbaarheid is verdienstelijk, alleen moeten we dan nog zien hoe dat ingevuld wordt. Vatbaar zijn voor druk van buitenaf om de wetgeving in een gunstige richting te sturen, geeft geen blijk van onkreukbaarheid, maar welke invloeden van buitenaf moet men dan afwijzen en welke mag men oogluikend gedogen? Het principe klinkt simpel, de werkelijkheid daarentegen, roept vragen op. Een NGO met goede en nobele bedoelingen ontvangen, kan evengoed een vorm van ontvankelijkheid lijken voor welwillende steun van buitenaf als een gesprek met lobbyisten van Monsanto. Bovendien, hoe kan een politicus m/v zich informeren, als men voortdurend achterdocht ontwaart bij de publieke opinie en vooral de opiniemakers?

De filosofe Gescinska kan moeilijk om de gedachte heen fietsen dat politici met hun laarzen in de modder van het dagelijkse leven staan, terwijl filosofen er uiteraard ver verheven overheen zweven en hoogstens wat spatten modder op hun tunica moeten dulden. Zij gaf al aan in haar boek “De verovering van de vrijheid” dat een filosoof ook best eens kijkt naar wat het leven, zo contingent als het is, te bieden heeft, voor men uitspraken doet over hoe het zou moeten zijn, zoals Martin Heidegger het stelde. Ook politici, valt aan te dragen, gedragen zich wel eens als die filosofen die boven het geploeter zweven, waarbij het risico dat dit tot beleid zou leiden, niet denkbeeldig is gebleken. Onder meer Paul Frissen schreef essays over hoe politici die streven naar perfectie in de perfecte samenleving, zoals het essay “de tragische staat”, waarin hij uitlegt dat te veel veiligheidsmaatregelen de democratie kan verdrinken in repressief beleid.

Het is dus van belang dat politici en burgers met elkaar afspreken wat de overheid kan en mag doen. Er is inderdaad het Grondwettelijk hof en er is de Raad van State, die beide, onder meer met de grondwet als basis wel eens over die bevoegdheidskwesties arresten vellen, maar het gaat dan vaak om politico-juridische disputen, die op gang komen door betwistingen tussen particuliere partijen of groepen en de overheid, doorgaans de regering. Zelden komt men tot gesprekken hierover tussen politici en burgers, want dan zal de politicus de eigen positie verdedigen en soms het publiek opjutten, als lid van de oppositie. Een politicus met een mandaat (van de kiezer) heeft er alle belang bij met burgers van gedachten te wisselen, maar doorgaans kiest die dan gelijkgezinden. In die zin kan men vaststellen dat politici wel eens in een bubbel leven, maar geldt dat ook niet voor burgers? In die zin is het hoofdstuk over cynisme best belangwekkend, want de auteur zegt zonder meer dat niet enkel de burgers cynisch zijn, of alleen de politici maar dat de samenleving zelf behept is met afvalligheid van de democratie als gevolg van een gecultiveerd cynisme. Sloterdijk schreef er al in 1983 over en ik denk dat hij een punt van belang aanraakt als hij stelt dat het cynisme van de machthebber grotere gevolgen heeft dan weer de machteloze zich honds, cynisch gedraagt. Het is overigens wel vreemd dat we dezer dagen met die verschillende vormen van cynisme te maken hebben, nu de communicatiemogelijkheden zo zijn te genomen; men zal mij zeggen dat het juist daaraan moet liggen, aan sociale media en zo. Aan de toog uitgesproken wanklanken hoort men niet, uitgetikt op twitter zal een nobody ook niet veel commotie veroorzaken.

Staat het volk tegen de Elite met getrokken messen? Donald Trump en Boris Johnson, beide leden van de elite stellen zich op als vertegenwoordigers van het verdrukte volk, dat zich door de elite verdrukt acht. Alicja Gescinska geeft terecht te denken waar zij het beeld van het antagonisme tussen elite en volk onderuithaalt. De arbeiders uit de Rust Belt waren in betere tijden trotse werknemers die hun bedrijf deden groeien en bloeien om het vervolgens ten onder zien gaan, waarbij men niet begreep hoe dat kwam, behalve dan dat de bankiers in New York er zo over hadden beslist. Dat gaf hen een schrijnend gevoel van machteloosheid, waar niemand de grond van kan ontkennen. Maar de huidige president kan niet beweren over de middelen te beschikken om de klok terug te draaien. Wel zou hij kunnen pleiten voor beter onderwijs. In Frankrijk waren de Gele Hesjes terecht verbolgen over de verhoging van de dieselprijzen, zeker in afgelegen landstreken, die door Parijs, de politiek, maar ook de directiekamers van banken en andere ondernemingen waren vergeten. Want dorpen waar geen Casino – warenhuis – noch zelfstandige bakkerijen, groenteboeren of slagerijen te vinden zijn, onder meer omdat de politieke besluitvorming gedurende jaren de winstgevendheid van die zaken had ondergraven door steeds meer goedbedoelde verplichtingen inzake hygiëne en duurzaamheid op te leggen, sterven uit, al dertig, veertig jaar. Ook het verdwijnen van het dorpscafé geeft een signaal: hier leeft men niet meer. Of de relschoppers in Parijs, op de Champs Elyséés de zaak vooruitgeholpen hebben, valt te betwijfelen. Of de dorpsvergaderingen en het opstellen van de Cahiers de Doléances, zoals al eens in 1788-1789 opgezet, waarbij ook nu de bewoners van de afgelegen gebieden hun grieven mochten uiten, echt geholpen zijn, valt te bezien. Die vele gesprekken hebben een lijst van te nemen maatregelen om de levenskwaliteit in de dorpen te verbeteren, opgeleverd, maar hoe die binnen de marges van de landsbegroting

Als het nastreven van een politiek mandaat een eerbare onderneming moet heten, dan geldt ook dat de filosoof, de intellectueel op eerbare wijze de politieke ‘mallemolen’ van kritiek mag dienen, wanneer hij of zij daar de nood toe voelt, wat in het verleden vaak als een soort plicht werd gezien, zoals de auteur in een mooi hoofdstuk onderzoekt, ‘Democratische demonen”. Nu zou men kunnen denken aan Plato, maar die had net geen democratische staatsordening voor ogen staan, wat een traditie heeft voortgebracht in de filosofie van denkers die de wanorde dezer wereld verafschuwden. Het streven naar orde en duidelijkheid, naar onweerlegbare standpunten is nu net iets wat bijvoorbeeld Hannah Arendt niet op de agenda had staan en daarom de reden waarom ze zich geen filosoof liet noemen. Het is van belang te begrijpen dat een samenleving noch stabiel noch eeuwigdurende rust kan kennen. In die zin kan men de opdracht van de politiek vergeefs noemen, maar net in een democratie lijkt me dat de kern van de zaak, want een samenleving kent fataal veranderingen en wij, mensen van vlees en bloed veranderen ook, doorheen de leeftijdsfasen, maar ook met het toenemen van kennis en inzicht, ook in onmeetbare aangelegenheden. Wie dus aan politiek wil doen, wie zich met de publieke zaak wil inlaten, komt vanzelf op een glad wegdek terecht, want het ligt niet voor de hand altijd gewis en zeker te weten wat moet of wat kan verricht worden. Toch zal men de politici niet te eten willen geven die overtuigd zijn van hun gelijk, want anders worden ze als twijfelaars weggezet.

Uit het boek van Alicja Gescinska meen ik te mogen concluderen dat zij evenzeer beseft dat politici niet zomaar met pasklare antwoorden kunnen komen, dat men niet boven kritiek is als verkozene des volks maar evenzeer hoopt zij dat een politiek mandaat ertoe kan leiden dat men bijdraagt tot een behoorlijke besluitvorming in een complexe samenleving. Zijzelf, Ignaas Devisch, Patrick Loobuyck en Tinneke Beeckman, naast anderen, laten niet na als filosofen zowel met grote vragen van mens en samenleving bezig te zijn, maar evengoed soms zeer gericht concrete vragen te onderzoeken. Ignaas Devisch buigt zich professioneel over vragen van medische ethiek en weet daarbij verschillende invalshoeken te presenteren en te komen tot een afgewogen uitkomst, wel wetende dat niet iedereen het daarmee eens zal zijn. Alicja Gescinska heeft zich ter beschikking gesteld van een partij om mee te dingen naar een zetel in het Europees parlement en daar is niets mis mee. Welke dossiers zij op haar bureau zou vinden, was wellicht nog niet helder, te meer omdat het Europees parlement geen direct initiatiefrecht heeft, maar tegelijk kan men via eigen onderzoek wel kwesties op tafel leggen via resoluties. Dat vergt veel inzet en krijgt alvast mijn bewondering.

Nu blijft het altijd nog de vraag waarom men een politiek mandaat nastreeft en mevrouw Gescinska geeft daar een uitgebreid en veelkantig antwoord op. Maar de critici, of moeten we zeggen de cynici hebben er geen goed oog in, want een parlementair kan toch niet veel uitrichten. Het kan inderdaad frustrerend lijken, dat men geen steentje kan verleggen, maar men zit dan ook niet alleen in het parlement, wel men zit in een fractie en zoekt voor voorstellen steun bij andere partijen, om samen tot een resolutie te komen. Maar haalt dat dan iets uit, als het vooral experten in de Commissie zijn en ministers in de vakministerraden die de steentjes optillen en verleggen? Als men ziet wat Europa gerealiseerd heeft sinds in 1953/1954 de EGKS opgericht werd en van start ging, overschouwt men het werk van de EEG sinds 1957 en vervolgens hoe tot vandaag de instellingen hun werkzaamheden hebben verricht, ten bate van een steeds complexer wordende samenleving, dan kan deelnemen aan de werkzaamheden van het parlement wel degelijk zinvol zijn, ook in moeilijke tijden, waar de bankencrisis nog steeds aandacht vergt, de Brexit nog niet afgewikkeld is, de migratiecrisis oude demonen heeft opgewekt  en de kwesties die burgers in de landen die na 2004 lid werden oplossingen vergen, voor vragen waar wij geen of weinig weet van hebben, dan kan zo een mandaat ook voor een filosofe een zinvol project zijn.

Het belang van politici in een democratie bestaat er inderdaad in dat zij verantwoordelijkheid opnemen voor de samenleving, maar ook dat zij hun antwoorden op al dan niet luid gestelde vragen zelf ook kritisch bejegenen. Het politieke leven lijkt soms bezigheidstherapie, waarbij allerlei formele regels bepalen hoe men kan tussenkomen en wanneer men bijvoorbeeld leden van de Commissie kan ondervragen. Er werd immers al een commissie naar huis gestuurd. Het belang van besluitvorming is niet zozeer de besluitvorming, maar waartoe men heeft besloten, nadat men de mogelijkheden onder ogen heeft genomen. De bescherming die de Seveso-richtlijn biedt kan men moeilijk ontkennen en het belang van de habitat- en vogelrichtlijn ligt erin dat de biodiversiteit hoe dank ook in stand wordt gehouden. Die richtlijnen botsen wel eens op weerstand en afwijzing van bijvoorbeeld havenbazen, maar het stelt toch gerust dat we weten dat er ondanks de dichte bewoning en het hoge gebruik van ruimte voor industrie toch nog gevrijwaarde plaatsen zijn waar de natuur enigszins kan overleven.

Welke de vragen zullen zijn die dit parlement te behandelen heeft, ligt dan misschien al enigszins vast, zoals de faire concurrentie in het transport, de bescherming van werknemers ook, maar zal het parlement doorslaggevende besluitvorming afleveren? Dat valt moeilijker vooraf te bepalen, wel is duidelijk dat dit geen actie van een enkele persoon zal zijn en dat vaak pas naderhand de betekenis ervan duidelijk zal worden. Want finaal zijn u en ik, wij het die de samenleving vormgeven, al dan niet door ons redelijke handelen. Moeten politici de wereld willen veranderen? Ik denk het niet, want dan loopt het volk weg, zoals tot dertig jaar geleden bij het verdwijnen van de DDR is gebleken. Dat de burgers van de nieuwe Länder nog altijd de idee hebben dat ze niet dezelfde zegeningen ervaren als de burgers in het Westen, wordt politiek uitgebuit, al zal er reden zijn tot ressentiment. Voor politici zijn die ressentimenten aardige moestuinbedden, waar ze hun kruiden kunnen zaaien. Iemand als Gescinska zal dat wellicht aantrekkelijk vinden, wat voor het EU-parlement een zegen ware gebleken.



Bart Haers  


  

Reacties

Populaire posts