pleidooi voor het politieke
Recensie
Politiek,
omdat het nodig is
Wat als
er intussen mensen omkomen?
Alicja Gescinska, Intussen komen
mensen om. Over politieke betrokkenheid. De bezige Bij 2019. 160 pp.
19,99 €
Alicja Gescinska, die als
filosoof bekendheid verwierf door haar werk over de verovering van de vrijheid
en een roman over de liefde, over mensen als Kolakowski en Scheler, stond in
mei 2019 op de Europese lijst van de VLD en moest aan het eind de zetel aan
zich voorbij zien gaan. Toch nam niet iedereen haar kandidatuur voor lief en
waren veel reacties ook nog eens gespeend van enige zin voor nuance en beschaafd
taalgebruik. In het boek vraagt ze zich af hoe het zo ver is kunnen komen. Waarom
klinkt het zo wonderlijk wanneer iemand pleit voor het politieke bedrijf als
een waardige, nuttige en noodzakelijke activiteit?
Politiek actief zijn is voor
velen een bezigheid die aanleunt bij het oudste beroep op aarde, maar dat gaat
dan wellicht vooral om de tijd dat politici in campagnemodus gaan. Alicja
Gescinska ging zelf aan verkiezingen deelnemen, op de Europese lijst voor Open
VLD, wat haar bij vriend en vijand op banbliksems kwam te staan. Een filosoof
immers hoeft zich niet met zoiets weinig verheffends als politiek in te laten. Zou
ze niet verleren te denken? Of bewees ze niet, denk ik dan retrospectief, dat
je net bijzonder moet kunnen denken, om in de politieke arena te stappen, alsof
politiek iets met tauromachie te maken heeft. Ze kreeg negatieve reacties bij
de vleet die haar verwonderden, maar ook dwongen, eens de campagne afgelopen,
niet zozeer zichzelf te verantwoorden, als een aantal onvermijdelijke
overwegingen te brengen waarom het haar de inspanningen en het spitsroeden
lopen waard was geweest, omdat de politiek onze inzet verdient en omdat, zo
leid ik uit haar essay af, het van belang is dat mensen zich in de politieke
besluitvorming willen mengen, omdat er genoeg op het spel staat. Want wat als
er intussen mensen om zouden komen?
Alicja Gescinska vangt het boek
aan met een gedicht van Wislawa Szymborska, kinderen van onze tijd. Alles zou
politiek zijn en in een totalitair regime is dat ook zo. Alles is ook
persoonlijk, zoals in onze tijd veel zeer persoonlijk wordt, is geworden. Onderhandelen over leven en dood, aan een
cirkante tafel? Intussen komen mensen om, in Syrië en Nigeria, in Brazilië en
elders. Kan politiek minder ingrijpend zijn? Of is de vraag eerder: kan
politiek zo functioneren dat mensen er wel bij varen en hun welbevinden opgekrikt
weten, zodat we niet moeten denken: en intussen komen mensen om.
Wat er op het spel staat is meer
dan alleen de parlementaire democratie, hoe belangrijk die ook is, want daar gaat
het om het vormen van een meerderheid die vervolgens geacht wordt de regeringsvoorstellen
blindelings aan te nemen, wat lang niet altijd het geval is, al valt het bij complexe
voorstellen, zoals de potpourri-wetten inzake justitie moeilijk daar veel
veranderingen in aan te brengen. Maar dan is er de Raad van State en het
Grondwettelijk hof, om wetten bij te stellen, zoals gebleken is in verband met
de uitfasering van het assisen-procedure. Het organiseren van justitie is voor
de democratische rechtsstaat en blijft een cruciaal facet van het liberale
samenlevingsmodel en gebleken is dat in sommige landen de zorg om macht hoger
op de rangorde staat, want in een illiberale democratie hebben we te maken met
de idee dat de regering en dan vooral de regeringsleider het beste weet hoe het
moet: paternalisme van de bovenste plank. Het valt op dat politieke discussies
vaak slechts enkele issues aansnijden die aan de orde zijn, terwijl er in de
parlementaire commissies op het oog courante aangelegenheden behandeld worden,
met grote impact voor de burgers. De organisatie van marktmacht, lees:
monopolies komen dan weer niet zo vaak op de agenda, terwijl monopolievorming
in de farmaceutische sector aanmerkelijk vaak voortkomt. Pleiten voor een
betaalbare geneeskunde en dito medicijnen, het klinkt fraai, maar als men de
ogen sluit voor bizarre stokbreuken in het aanbod, dan kan men maar beter
zwijgen over grote principes, want men moet dat waarmaken in de politieke
besluitvorming. Pleiten voor betaalbare weesgeneesmiddelen kan iedereen
onderschrijven, maar wat met medicijnen die 20 % van de burgers helpen in hun
psychisch welbevinden. Equityfunds zien er geen graten in de patiënten op te
lichten, zeker niet als men sommige middelen zomaar uit de korf van de
terugbetaalbare middelen lichten laat, omdat de producent geen nieuwe aanvraag
daartoe heeft aangevraagd. Het strijden voor principes is mooi, de praktische
handhaving ervan vergt grote aandacht voor de wereld buiten het parlement.
Het is wellicht het moeilijkst
om begrijpelijk te maken, dat politici die zich geroepen voelen om de wereld te
veranderen, uitgaan van een waanbeeld over hoe het zou moeten zijn. Kolakowski
die in de Poolse Communistische partij goed had gefunctioneerd, bleek
geleidelijk de barsten in het bestel te zien en schreef later dat men er zich
voor moet hoeden het eigen engagement boven kritiek verheven te achten. Geen
enkel engagement, geen enkel toekomstbeeld is zo boven twijfel verheven, dat
men er niet een en ander op kan aanmerken, dat het tekort blijkt te schieten.
De mens in zo benadering is geen autonoom wezen, is ook niet meer dan een zak
selfish genes, terwijl men kan vaststellen dat er wel degelijk mensen
rondlopen, die oplettend naar anderen kijken zonder te betuttelen, die veilig
rijden en geen brokken maken op de weg, die zorgzaam in het leven staan. Het
feit dat mensen niet per se deugen, maar doorgaans wel begrijpen dat de
overheid redelijke verplichtingen oplegt, in het verkeer, het onderwijs, de
gezondheidszorg of al die andere domeinen waar de overheid bij betrokken is,
zou de neiging tot het uitvaardigen van bestraffende oekazes moeten temperen,
wat echter botst met de noodzaak te laten zien dat men handelt. Het valt op dat
de overheid vaak als een vreemd lichaam wordt beschouwd, waar we weinig uitstaans
mee hebben, terwijl er in feite niemand is die niet kan zeggen, dat het
publieke domein in ruime zin ook van ons is. Wij zijn het volk, riep men in
Leipzig, op de beruchte 29 oktober en zeker ook de 9de november 1989.
Dat het volk niet altijd hetzelfde roepen wil, mag niet verhelen, dat er wel
degelijk enige samenhorigheid bestaat over wat men niet wil. Anderzijds zijn er
tal van actiegroepen en adviescomités, die ook van alles roepen en veel
gemakkelijker het oor van het parlement en de regering hebben.
De klacht van Alicja Gescinska
is wel terecht, maar toch weet ze ook uit te leggen dat het feit dat mensen
zich onbehouwen over politici uitlaten, hen voor aandachthoeren houden en
zakkenvullers vinden, natuurlijk, vanzelfsprekend, zakkenvullers, niet uit de
lucht komt vallen, want we weten toch al langer dat die mannetjes het niet voor
de hemelse dauw doen, terwijl men kan stellen dat een politicus geen beschermd beroep
heeft en bovendien ook integer moet wezen. Dat laatste is des te belangrijker
omdat politici vaak betrokken zijn bij complexe regelgeving, waarvan ze,
ondanks alle goede bedoelingen, niet altijd de gevolgen en vooral de onverwachte
neveneffecten overzien kunnen. Bovendien ziet men niet altijd hoe andere
partijen zullen reageren. Nieuwe fiscale regels, bedoeld om de grootverdieners
beter te kunnen dwingen tot het afdragen van belastingen, meer fair belastingen
doen afdragen dus, blijken algauw omzeild te worden of zelfs gebruikt om er op
een ander terrein voordeel mee te doen, want men kan iets niet tweemaal
belasten, heet het dan. Het punt is dan ook dat we moeten nagaan waarom
supergrootverdieners in de VS, vaak zeer conservatief, zeer ook geneigd tot patriottisme,
heel erg, naar eigen zeggen, begaan met het algemeen welzijn, maar wel niet
beschaamd dat zij minder belastingen betalen dan de eigen secretaresse. Voor
kleinere bedrijven betekent dat vaak dat ze niet op kunnen tegen grote spelers
en dus een concurrentieel nadeel ondervinden, omdat de fiscale verplichtingen
niet voor iedereen even zwaar wegen. Voor sommige ondernemers kan dat leiden
tot een faling, wat hen ook niet vriendelijker zal stemmen. Toch ligt het probleem
vaak in de wijze waarop wetten geredigeerd worden en aan het feit dat sommige wettenmakers
achteraf hun inzichten slijten bij accountants en andere consulenten. Daar zit
een grond voor ressentiment dat men wel kan begrijpen omdat de spelregels niet
voor iedereen gelijk blijken. Politici zelf menen dat ze net wel onpartijdig
zouden handelen, maar net dat is een contradictio in terminis, omdat een
politicus altijd en vanzelfsprekend een welbepaalde visie verdedigt, waar niet
iedereen achter kan staan. Toch geven politici en woordvoerders graag de indruk
dat hun visie de enige mogelijke, redelijke en wetenschappelijk verantwoorde
benadering is, waarbij dat moeilijk hard te maken valt, waardoor vaak een open
gesprek met het publiek onmogelijk blijkt. Het punt is namelijk dat men niet de
idee hoeft te onderschrijven omtrent de wijsheid van de massa’s, om te
onderkennen dat er in het publiek veel kennis van zaken aanwezig is, die wel
eens die van politici en journalisten overstijgt. Het blijkt echter moeilijk om
die kennis aan te boren en te betrekken bij het gebeuren dat de publieke zaak
heet. Peter Leyman, die bij Volvo Cars in Gent als personeelsverantwoordelijke
en later als afgevaardigd-beheerder een reputatie had opgebouwd, werd aangetrokken
door CD&V. Hij raakte verkozen in 2007 maar in 2008 legde hij zijn mandaat
neer wegens de onmogelijkheid om iets te betekenen in een politiek bestel waar
nieuwkomers tijd moeten nemen om een rol te kunnen vervullen. Ik begreep ’s
mans onvrede wel, maar betreurde ook dat men het politieke debat hermetisch
wenst te houden. Er zitten heel wat juristen in het parlement en dat heeft
naast voordelen ook wel het nadeel dat er een monocultuur heerst van mensen met
een gelijkaardige opleiding, die dan weer verstoken is van andere inzichten,
afkomstig uit andere disciplines.
Als mensen cynisch naar de
politiek kijken, zoals Alicja Gescinska vaststelt, dan ligt het er wellicht aan
dat de beeldvorming tot stand komt in een theater, de Kamer, het Vlaams Parlement,
het Europees parlement waar machtsverhoudingen bepalen wie mag spreken en hoe.
Maar men merkt dan hopelijk toch op dat er nogal wat op poten werd gezet, zeker
na WO II, waar we nu geen afstand meer van willen doen. Het cynische verwijt
dat politici goed voor zichzelf zorgen kan men bijvoorbeeld al ter discussie
stellen met de vaststelling dat politieke loopbanen in de Kamer lang niet meer
zo lang duren en nog weinig politici, een enkele Herman De Croo niet te na gesproken,
veertig jaar parlementair mandaat kunnen vieren, of was het vijftig? De vraag
wat politici moeten doen om hun boterham met beleg te verdienen, want men krijgt
de indruk, zeker als men de rapporten van parlementairen ziet die de krant De
Standaard uitbrengt aan het einde van een mandaatperiode, dat politici
voortdurend op alle slakken zout moeten leggen en dat ze elk woord moeten
verantwoorden, soms bovenmenselijk. Bovendien moet een politicus onkreukbaar
zijn, alleen betekent dat blijkbaar dat ze bijvoorbeeld geen overspel mogen
plegen of een heimelijke homoseksuele relatie mogen hebben, terwijl dat toch particuliere
zaken zijn. Oh ja, onkreukbaarheid is verdienstelijk, alleen moeten we dan nog
zien hoe dat ingevuld wordt. Vatbaar zijn voor druk van buitenaf om de wetgeving
in een gunstige richting te sturen, geeft geen blijk van onkreukbaarheid, maar
welke invloeden van buitenaf moet men dan afwijzen en welke mag men oogluikend
gedogen? Het principe klinkt simpel, de werkelijkheid daarentegen, roept vragen
op. Een NGO met goede en nobele bedoelingen ontvangen, kan evengoed een vorm
van ontvankelijkheid lijken voor welwillende steun van buitenaf als een gesprek
met lobbyisten van Monsanto. Bovendien, hoe kan een politicus m/v zich
informeren, als men voortdurend achterdocht ontwaart bij de publieke opinie en
vooral de opiniemakers?
De filosofe Gescinska kan
moeilijk om de gedachte heen fietsen dat politici met hun laarzen in de modder
van het dagelijkse leven staan, terwijl filosofen er uiteraard ver verheven overheen
zweven en hoogstens wat spatten modder op hun tunica moeten dulden. Zij gaf al
aan in haar boek “De verovering van de vrijheid” dat een filosoof ook best eens
kijkt naar wat het leven, zo contingent als het is, te bieden heeft, voor men
uitspraken doet over hoe het zou moeten zijn, zoals Martin Heidegger het
stelde. Ook politici, valt aan te dragen, gedragen zich wel eens als die
filosofen die boven het geploeter zweven, waarbij het risico dat dit tot beleid
zou leiden, niet denkbeeldig is gebleken. Onder meer Paul Frissen schreef
essays over hoe politici die streven naar perfectie in de perfecte samenleving,
zoals het essay “de tragische staat”, waarin hij uitlegt dat te veel
veiligheidsmaatregelen de democratie kan verdrinken in repressief beleid.
Het is dus van belang dat
politici en burgers met elkaar afspreken wat de overheid kan en mag doen. Er is
inderdaad het Grondwettelijk hof en er is de Raad van State, die beide, onder
meer met de grondwet als basis wel eens over die bevoegdheidskwesties arresten
vellen, maar het gaat dan vaak om politico-juridische disputen, die op gang
komen door betwistingen tussen particuliere partijen of groepen en de overheid,
doorgaans de regering. Zelden komt men tot gesprekken hierover tussen politici
en burgers, want dan zal de politicus de eigen positie verdedigen en soms het publiek
opjutten, als lid van de oppositie. Een politicus met een mandaat (van de
kiezer) heeft er alle belang bij met burgers van gedachten te wisselen, maar
doorgaans kiest die dan gelijkgezinden. In die zin kan men vaststellen dat
politici wel eens in een bubbel leven, maar geldt dat ook niet voor burgers? In
die zin is het hoofdstuk over cynisme best belangwekkend, want de auteur zegt
zonder meer dat niet enkel de burgers cynisch zijn, of alleen de politici maar
dat de samenleving zelf behept is met afvalligheid van de democratie als gevolg
van een gecultiveerd cynisme. Sloterdijk schreef er al in 1983 over en ik denk
dat hij een punt van belang aanraakt als hij stelt dat het cynisme van de
machthebber grotere gevolgen heeft dan weer de machteloze zich honds, cynisch
gedraagt. Het is overigens wel vreemd dat we dezer dagen met die verschillende
vormen van cynisme te maken hebben, nu de communicatiemogelijkheden zo zijn te
genomen; men zal mij zeggen dat het juist daaraan moet liggen, aan sociale media
en zo. Aan de toog uitgesproken wanklanken hoort men niet, uitgetikt op twitter
zal een nobody ook niet veel commotie veroorzaken.
Staat het volk tegen de Elite
met getrokken messen? Donald Trump en Boris Johnson, beide leden van de elite
stellen zich op als vertegenwoordigers van het verdrukte volk, dat zich door de
elite verdrukt acht. Alicja Gescinska geeft terecht te denken waar zij het
beeld van het antagonisme tussen elite en volk onderuithaalt. De arbeiders uit
de Rust Belt waren in betere tijden trotse werknemers die hun bedrijf deden
groeien en bloeien om het vervolgens ten onder zien gaan, waarbij men niet
begreep hoe dat kwam, behalve dan dat de bankiers in New York er zo over hadden
beslist. Dat gaf hen een schrijnend gevoel van machteloosheid, waar niemand de
grond van kan ontkennen. Maar de huidige president kan niet beweren over de
middelen te beschikken om de klok terug te draaien. Wel zou hij kunnen pleiten voor
beter onderwijs. In Frankrijk waren de Gele Hesjes terecht verbolgen over de
verhoging van de dieselprijzen, zeker in afgelegen landstreken, die door Parijs,
de politiek, maar ook de directiekamers van banken en andere ondernemingen
waren vergeten. Want dorpen waar geen Casino – warenhuis – noch zelfstandige
bakkerijen, groenteboeren of slagerijen te vinden zijn, onder meer omdat de
politieke besluitvorming gedurende jaren de winstgevendheid van die zaken had
ondergraven door steeds meer goedbedoelde verplichtingen inzake hygiëne en
duurzaamheid op te leggen, sterven uit, al dertig, veertig jaar. Ook het
verdwijnen van het dorpscafé geeft een signaal: hier leeft men niet meer. Of de
relschoppers in Parijs, op de Champs Elyséés de zaak vooruitgeholpen hebben,
valt te betwijfelen. Of de dorpsvergaderingen en het opstellen van de Cahiers
de Doléances, zoals al eens in 1788-1789 opgezet, waarbij ook nu de bewoners
van de afgelegen gebieden hun grieven mochten uiten, echt geholpen zijn, valt
te bezien. Die vele gesprekken hebben een lijst van te nemen maatregelen om de
levenskwaliteit in de dorpen te verbeteren, opgeleverd, maar hoe die binnen de
marges van de landsbegroting
Als het nastreven van een
politiek mandaat een eerbare onderneming moet heten, dan geldt ook dat de
filosoof, de intellectueel op eerbare wijze de politieke ‘mallemolen’ van
kritiek mag dienen, wanneer hij of zij daar de nood toe voelt, wat in het
verleden vaak als een soort plicht werd gezien, zoals de auteur in een mooi
hoofdstuk onderzoekt, ‘Democratische demonen”. Nu zou men kunnen denken aan
Plato, maar die had net geen democratische staatsordening voor ogen staan, wat
een traditie heeft voortgebracht in de filosofie van denkers die de wanorde
dezer wereld verafschuwden. Het streven naar orde en duidelijkheid, naar onweerlegbare
standpunten is nu net iets wat bijvoorbeeld Hannah Arendt niet op de agenda had
staan en daarom de reden waarom ze zich geen filosoof liet noemen. Het is van
belang te begrijpen dat een samenleving noch stabiel noch eeuwigdurende rust kan
kennen. In die zin kan men de opdracht van de politiek vergeefs noemen, maar
net in een democratie lijkt me dat de kern van de zaak, want een samenleving
kent fataal veranderingen en wij, mensen van vlees en bloed veranderen ook,
doorheen de leeftijdsfasen, maar ook met het toenemen van kennis en inzicht,
ook in onmeetbare aangelegenheden. Wie dus aan politiek wil doen, wie zich met
de publieke zaak wil inlaten, komt vanzelf op een glad wegdek terecht, want het
ligt niet voor de hand altijd gewis en zeker te weten wat moet of wat kan
verricht worden. Toch zal men de politici niet te eten willen geven die overtuigd
zijn van hun gelijk, want anders worden ze als twijfelaars weggezet.
Uit het boek van Alicja
Gescinska meen ik te mogen concluderen dat zij evenzeer beseft dat politici
niet zomaar met pasklare antwoorden kunnen komen, dat men niet boven kritiek is
als verkozene des volks maar evenzeer hoopt zij dat een politiek mandaat ertoe
kan leiden dat men bijdraagt tot een behoorlijke besluitvorming in een complexe
samenleving. Zijzelf, Ignaas Devisch, Patrick Loobuyck en Tinneke Beeckman,
naast anderen, laten niet na als filosofen zowel met grote vragen van mens en
samenleving bezig te zijn, maar evengoed soms zeer gericht concrete vragen te
onderzoeken. Ignaas Devisch buigt zich professioneel over vragen van medische
ethiek en weet daarbij verschillende invalshoeken te presenteren en te komen
tot een afgewogen uitkomst, wel wetende dat niet iedereen het daarmee eens zal
zijn. Alicja Gescinska heeft zich ter beschikking gesteld van een partij om mee
te dingen naar een zetel in het Europees parlement en daar is niets mis mee.
Welke dossiers zij op haar bureau zou vinden, was wellicht nog niet helder, te
meer omdat het Europees parlement geen direct initiatiefrecht heeft, maar
tegelijk kan men via eigen onderzoek wel kwesties op tafel leggen via resoluties.
Dat vergt veel inzet en krijgt alvast mijn bewondering.
Nu blijft het altijd nog de
vraag waarom men een politiek mandaat nastreeft en mevrouw Gescinska geeft daar
een uitgebreid en veelkantig antwoord op. Maar de critici, of moeten we zeggen
de cynici hebben er geen goed oog in, want een parlementair kan toch niet veel
uitrichten. Het kan inderdaad frustrerend lijken, dat men geen steentje kan
verleggen, maar men zit dan ook niet alleen in het parlement, wel men zit in
een fractie en zoekt voor voorstellen steun bij andere partijen, om samen tot
een resolutie te komen. Maar haalt dat dan iets uit, als het vooral experten in
de Commissie zijn en ministers in de vakministerraden die de steentjes optillen
en verleggen? Als men ziet wat Europa gerealiseerd heeft sinds in 1953/1954 de
EGKS opgericht werd en van start ging, overschouwt men het werk van de EEG
sinds 1957 en vervolgens hoe tot vandaag de instellingen hun werkzaamheden
hebben verricht, ten bate van een steeds complexer wordende samenleving, dan
kan deelnemen aan de werkzaamheden van het parlement wel degelijk zinvol zijn,
ook in moeilijke tijden, waar de bankencrisis nog steeds aandacht vergt, de
Brexit nog niet afgewikkeld is, de migratiecrisis oude demonen heeft opgewekt en de kwesties die burgers in de landen die na
2004 lid werden oplossingen vergen, voor vragen waar wij geen of weinig weet
van hebben, dan kan zo een mandaat ook voor een filosofe een zinvol project
zijn.
Het belang van politici in een
democratie bestaat er inderdaad in dat zij verantwoordelijkheid opnemen voor de
samenleving, maar ook dat zij hun antwoorden op al dan niet luid gestelde
vragen zelf ook kritisch bejegenen. Het politieke leven lijkt soms
bezigheidstherapie, waarbij allerlei formele regels bepalen hoe men kan
tussenkomen en wanneer men bijvoorbeeld leden van de Commissie kan ondervragen.
Er werd immers al een commissie naar huis gestuurd. Het belang van
besluitvorming is niet zozeer de besluitvorming, maar waartoe men heeft
besloten, nadat men de mogelijkheden onder ogen heeft genomen. De bescherming
die de Seveso-richtlijn biedt kan men moeilijk ontkennen en het belang van de habitat-
en vogelrichtlijn ligt erin dat de biodiversiteit hoe dank ook in stand wordt
gehouden. Die richtlijnen botsen wel eens op weerstand en afwijzing van
bijvoorbeeld havenbazen, maar het stelt toch gerust dat we weten dat er ondanks
de dichte bewoning en het hoge gebruik van ruimte voor industrie toch nog
gevrijwaarde plaatsen zijn waar de natuur enigszins kan overleven.
Welke de vragen zullen zijn die
dit parlement te behandelen heeft, ligt dan misschien al enigszins vast, zoals
de faire concurrentie in het transport, de bescherming van werknemers ook, maar
zal het parlement doorslaggevende besluitvorming afleveren? Dat valt moeilijker
vooraf te bepalen, wel is duidelijk dat dit geen actie van een enkele persoon
zal zijn en dat vaak pas naderhand de betekenis ervan duidelijk zal worden.
Want finaal zijn u en ik, wij het die de samenleving vormgeven, al dan niet door
ons redelijke handelen. Moeten politici de wereld willen veranderen? Ik denk
het niet, want dan loopt het volk weg, zoals tot dertig jaar geleden bij het
verdwijnen van de DDR is gebleken. Dat de burgers van de nieuwe Länder nog
altijd de idee hebben dat ze niet dezelfde zegeningen ervaren als de burgers in
het Westen, wordt politiek uitgebuit, al zal er reden zijn tot ressentiment.
Voor politici zijn die ressentimenten aardige moestuinbedden, waar ze hun
kruiden kunnen zaaien. Iemand als Gescinska zal dat wellicht aantrekkelijk
vinden, wat voor het EU-parlement een zegen ware gebleken.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten