De ambiguïteit van Leopold II
Dezer Dagen
Oostende,
stad voor ’n koningin
Wandeling
van ’t station tot Petit Paris
Villa Maritza op de zeedijk te Oostende, onlangs gerestaureerd door een belangrijk bouwbedrijf (Versluys). die meteen een icoon van de Bel Epoque in Oostende hebben gered voor de sloop. |
VilZaterdag 28 december was een goede
dag om nog eens doorheen Oostende te wandelen en op zoek te gaan naar de ambiguïteit
van koning Leopold II, maar ook van zijn visie op het land waarover hij koning
was geworden in 1865. Voor sommigen zal de term ambiguïteit te vriendelijk
uitvallen, maar we kunnen niet de boeiende geschiedenis van ons land in de
tweede helft van de negentiende eeuw onderzoeken, zonder dat men de handelingen
van de koning, maar ook van de regering en van burgers in ogenschouw worden
genomen. Dan wordt begrijpelijk dat die man die op zijn driewieler over de
boulevard van Oostende reed, niet voor een gat te vangen valt.
De Europese kolonisatie van
Afrika in de negentiende eeuw nam andere vormen aan dan tot dan toe het geval
was geweest, omdat men begreep dat het met negorijen langs de kusten niets
gedaan was en omdat men tot een consensus gekomen was dat de slavenhandel en slavenhouderij
niet meer te verantwoorden viel. Men
gebruikt nu veilige termen als “tot slaaf gemaakten”, maar bijvoorbeeld wijzen
op het probleem van slavenhouderij, zoals de Amerikaanse president Thomas Jefferson,
verlichtingsfiguur bij uitstek, maar ook eigenaar van Monticello waar hij het
werk liet doen door mensen die zijn eigendom waren, maar hoeveel ervan in de
nieuwe wereld geboren waren, is niet duidelijk. Maar de acties tegen slavernij
en slavenhandel veranderde ook de kwestie hoe men met Afrika zou omspringen.
Maar Leopold was voorbestemd om
koning te worden en als kroonprins en senator van rechtswege hield hij al in
1858 een redevoering over de uitbouw van de havens, waarbij er reeds gedachten
opkwamen om aan de kust een nieuwe haven te bouwen. Wanneer hij in 1865 koning
wordt, heeft hij zich terdege voorbereid, maar weet hij maar al te best dat hij
de regering niet voor de voeten mocht lopen. Toch zag hij het als zijn
belangrijkste rol dat hij zou bijdragen aan de welvaart en welstand van het
land. Maar de elite en het gemene volk moesten niet te veel mengen, tenzij in
dienstverband. De koning voorzag daarom naast de uitbouw van Oostende en de Concessie
in den Haan, een pretpark in de buurt van Blankenberge, maar de notabelen zagen
dat niet zitten. Al zou het wel boeiend zijn om na te gaan hoe dat besluitvormingsproces
in het werk is gegaan. Het ging natuurlijk om landbouwgrond, maar dus inkomsten
van de boeren en vaak van andere eigenaren. Feit is dat een gedachte aan volkstoerisme
Leopold II niet vreemd was, al heb ik er geen idee van wie er in aanmerking zou
komen voor dat toerisme.
Bijkomende vraag is hoe België
er voorstond toen in 1865 Leopold koning werd en zijn inzichten uitvoering
begon te geven. Ook Leopold I was vaak ook voortvarend opgetreden als het om
infrastructuur ging, de spoorwegen dan in eerste instantie, maar er bestond een
consensus dat de industrie – in Wallonië vooral, maar ook in Gent en omgeving –
de vector zou worden van verdere economische bloei. In het Gentse begon reeds
toen de arbeidersbeweging vorm te krijgen, zoals Guy Vanschoenbeek beschreven heeft.
Verder kan men vaststellen dat de ondernemingszin in Vlaanderen ook verder van
de grond kwam, los van de Société Génerale, de vroegere Maatschappij tot nut
van ’t Algemeen. Leopold II werd koning in een land dat ook nog eens voorop liep
op de rest van Europa, zeker ook wel Duitsland en Nederland. Ook tegen 1910
liep het land nog aardig voorop in de industriële ontwikkelingen, maar
Nederland maakte aardige vooruitgang en vooral Duitsland bleek na 1860 een
ontwakende industriële reus. Het waren Duitsers die meehielpen om de Scheldetol
in 1864 weg te werken door die af te kopen, zodat de haven van Antwerpen van
dan af naar mogelijkheden, onder meer wat de tonnenmaat aangaat, kon groeien.
Merken we wel op dat de revolutie in de scheepvaart dan nog maar aan het begin
stond, want de ontwikkeling van zeewaardige stoomboten, kreeg toen vorm. Is het
overdreven dat Leopold II een tijd beleefde en deels mee vorm gaf, die meer dan
alleen rond burgerlijkheid en benepenheid? Want benepen was men niet, toen men
begon te denken aan het graven van het Suezkanaal of de aanleg van een nieuwe
haven in Heist? De technische vooruitgang, van spoorwegen tot automobielen en
stoomschepen zorgde voor nieuwe mogelijkheden en problemen, zoals het feit dat
rond 1880 als gevolg van de invoer van graan uit de VS, Canada en Argentinië,
Rusland ook, de landbouw in ons land, vooral in de polder een ernstige crisis
kende, maar voor de arbeiders betekende dat dan weer een toename van de
koopkracht, want het brood werd goedkoper. Ook bleek de nood aan rubber steeds
meer toe te nemen, zodat, eenmaal latex in de Congo gevonden, de procedés
gevonden om rubber te winnen uit latex de koning eindelijk echt rendement kreeg
van de kolonie. Dat was op het randje, want in 1895 flirtte hij met een persoonlijk
faillissement. Medelijden had noch heeft hij nodig, maar zeggen dat hij Congo
in de wacht sleepte in de wetenschap dat er latex te vinden zou zijn, spoort
niet met de werkelijkheid. Rubber was wel al langer bekend, de vulkanisatie
werd uitgevonden door James Goodyear en mogelijk ook Hancock. De vraag naar
Rubber zorgde ervoor dat rond Manaus in Brazilië een welvarende samenleving
ontstond op het zweet van de Seringueros die onder wurgcontracten onmogelijk
zwaar werk hadden te verrichten. Vanaf 1910 zou die industrie verloren gaan
omdat in Maleisië en Indonesië – als Nederlandse kolonie – plantages verschenen,
nadat een Brit, H.A. Wickam zaden uit de
Amazone van de rubberpalm Havea Brasiliensis het land had weten uit te
smokkelen. Toch zou het even duren voor men de zaden kon aanwenden voor een
plantagevariant van de boom.
Wie naar Oostende gaat weet dat
het kan gebeuren dat men Leopold II tegen zal komen en dat begint al in het
station, waar nog steeds de koninklijke wachtzaal bestaat, maar niet bezocht
kan worden. Dat Brussel en Oostende al snel via het spoor verbonden werden, mag
niet verbazen, omdat in Oostende de mailboat, postboot naar Dover aanmeerde en
vertrok. Niet alleen de koning genoot van die dienstverlening, ook burgers, die
vanaf ongeveer 1880 vakantie kwamen vieren aan zee, voor zover ik kan overzien
van eind juli tot eind september, zelfs nog de maand oktober. Vakantie vieren
deed je niet voor een midweek, maar je was wel enige tijd onderweg en dus bleef
men ook lang op het vakantieadres. Er werd overigens ook veel volk verwacht uit
het buitenland, zoals Louis Couperus dat gretig beschreef in “De boeken der
kleine Zielen”.
Wie het station achter zich laat
en rechttoe rechtan het kanaaltje tussen de dokken aan de Vindictivekaai en de havengeul
oversteekt, botst op de Sint-Pieters-en-Pauluskerk, gebouwd rond 1900, nadat de
oude kerk was afgebrand, volgens kwatongen toen zou de koning dat gewenst
hebben. Feit is dat hij de nieuwe kerk mee financierde, vooral indirect en
ervoor zorgde dat er achter de kerk een monumentje werd gebouwd voor koningin
Louise-Marie, des konings moeder en eerste koningin van het land. Louise-Marie,
dochter van Louis-Philippe, begonnen als beloftevolle vorst, met niet enkel
goede intenties, kende naast het intieme familieleven ook wel de raderen van de
macht, die traag maar zeker malen. Oostende was ook al voor haar een aangename
pleisterplaats, met een burgerwoning in de Langestraat, toen nog de toegang tot
de havengeul en de zeezijde, omdat Oostende tot 1860 ook een militaire functie
had. De idee van Oostende een badstad te maken, kwam niet enkel van Leopold,
maar zijn doorgedreven bemoeienissen, onder meer bij de minister van Oorlog –
toen noemde men de dingen nog bij hun naam – zorgde ervoor dat bouwbeperkingen
aan de zeezijde, dus buiten de wallen wegvielen en men een wandelboulevard kon
aanleggen.
Waar nu het Casino-Kursaal van
Léon Stynen staat, werd eerst een houten Casino gebouwd, dat vervolgens
vervangen werd door een nieuwe, weelderige feesttempel, Toch was het eerste Casino nog in de
binnenstad, aan het Wapenplein geplaatst, een nogal triestig plein, als gevolg
van de oorlog en de weinig geïnspireerde wederopbouw. Ook de Kapellestraat valt
niet echt als een mooie wandelstraat te bestempelen. De Franse architect die wel
vaker opdrachten kreeg van Leopold, Alban Chambon zou het Casino dat al vroeger
was opgetrokken renoveren en uitbreiden.
Men kan langs de visserijkaai
via het Heldenplein – neen, de wondere constructies van Arne Quinze zag ik
niet, deze keer, want ik weet nog altijd of het allemaal iets bijdraagt aan de
beleving van Oostende, van een promenade langs de zee – om dan bij het Casino
uit te komen, men kan ook via het Wapenplein en de Vlaanderenstraat, waar Ensor
geëerd wordt, naar de zeedijk en zo naar het Casino. Tot slot kan men langs de
Mercator langslopen en zo via de Leopoldlaan op het voorplein van het Casino
uitkomen. Men kan dus om Oostende heen lopen, maar dan mag men toch niet het
naar de koning genoemde park links laten liggen, al zorgde de kerstmarkt ervoor
dat de charme van het park niet ten volle tot uitdrukking kwam. Vroeger was er
een gedenksteen voor een zekere J. Malfeyt, vice-gouverneur-generaal in Congo.
Niet steigeren, geachte lezer, het is geschiedenis, net als het plaatsen van het
monumentje geschiedenis is. Als het dan toch om de wrede exploitatie van de
kolonie moet gaan, kan men toch niet om de vraag wie aldaar het bevel had en
hoe de Belgische aanwezigheid zich liet gelden. Men kan, moet de kolonisatie
afwijzen, maar het neemt niet weg dat het deel is van onze geschiedenis.
En dan is er natuurlijk de
algemeen geaccepteerde waarheid dat tussen 8 miljoen en 30 miljoen mensen als gevolg
van de exploitatie van de kolonie Congo Vrijstaat zouden gedood zijn door
opzichters en binnenlandse strijdkrachten, voor de ordehandhaving. Zo gaat dat
als men de beschaving wil brengen – al zal niet iedereen de ironie van deze
opmerking kunnen smaken – want hoe werd onze samenleving opgebouwd en kregen
politieke instellingen daarin een plaats? Noties als bezit, als erkenning van
het individu, vrijheid en gelijkheid, ze werden zeer gekoesterd aan het einde
van de negentiende eeuw als verworvenheden, maar vrouwen hadden nog geen stemrecht,
arbeiders streden voor sociale rechtvaardigheid, de achturendag en sociale
bescherming, iets wat pas na WO II ten volle vorm zou krijgen. Het was koning
Leopold II die de regering ertoe bracht het lotelingensysteem af te schaffen,
omdat hij meer geschoolde militairen wilde, want in het oude systemen kocht wie
kon zich vrij van legerdienst en gingen arme dompelaars. Na de oorlog van 1870
tussen Pruisen en Frankrijk begon men
ook met de versterking van de Belgische verdediging, vooral tegenover Pruisen,
maar ook aan de Franse grens – omwille van de neutraliteit. Generaal Henry
Brialmont werkte de vestingbouw uit, maar was niet altijd tevreden met de
uitwerking.
Niemand, zelfs geen vorst, zelfs
geen absolute vorst of dictator slaagt erin iets voor elkaar te brengen zonder
adviseurs, uitvoerders en een publiek dat erin mee wil gaan. Tijdens de
regering van Leopold II wordt dat scherper, net omdat de techniek zoveel
reuzensprongen maakt. Ook de wetenschappelijke bevindingen dragen ertoe bij dat
de samenleving er anders uit gaat zien en dat parameters voor het persoonlijke
en maatschappelijke leven grondig wijzigen. De aanleg van de Koninklijke baan,
tussen De Panne en Knokke en omgekeerd zou er pas later komen, maar het was onder
anderen Leopold die begrepen dat de kustplaatsen best goed verbonden zouden
worden om overbevolking in Oostende en Blankenberge te voorkomen. In Oostende
zag men algauw dat het toerisme het hotelwezen stevige impulsen gaf en daar kwamen
ook Duitse en andere hoteliers aan te pas. De komst van gekroonde hoofden,
zoals de sjah van Perzië in 1903, op zoek naar nieuw bloed voor zijn paarden,
maar ook andere geneugten naspeurde, droeg ertoe bij dat onder meer westelijk
van de Koninklijke Gaanderijen en de Wellingtonrenbaan een luxueus hotel werd gebouwd
dat ook nog eens goed geleid moest worden. In 1899 was het hotel klaar, maar zou WO II niet
overleven, waarna een weinig inspirerende hoogbouw werd neergepoot.
Men kan Leopold II enige
megalomanie niet ontzeggen, maar toch blijft men ver onder wat er te vertellen
valt over wat hij op gang bracht, in Brussel, den Haan, Oostende en andere
plaatsen, waar hij dacht België een eigen – dus Belgische – stempel te kunnen
geven, zoals in 1905 toen hij het Jubelpark en de triomfboog, die eerst bedacht
was voor het halfeeuwfeest van België, maar uiteindelijk pas in 1905 – in een
voorlopige versie – werd gerealiseerd. Het hele terrein, voorheen een
exercitieterrein, blijft nog altijd een open ruimte, waar men zich aangenaam
kan vertreden. Hier werd Etterbeek onteigent, maar er kwam rond de site een uitgebreide
nieuwe stadsuitleg, waar men onvoldoende aandacht voor heeft. De stad Brussel
werd op die manier naast het dichtbevolkte centrum ook een aangename residentie;
naast lange eentonige straten in de benedenstad kwamen in die omgeving brede
lanen omzoomd met bomen. Hier was niet zozeer Leopold zelf aan de slag, wel kon
men deze terreinen maar aansnijden voor woningen, omdat er een visie was op
urbanisme.
De aandacht die ik besteden wil
aan Leopold, wellicht tot woede van lezers, betreft juist die vraag: kan men
een figuur, een periode in de geschiedenis zomaar eenduidig benaderen als
doorgaans het geval is. Congo werd tijdelijk een bron van snel toenemende rijkdom,
maar Leopold II kon zelf niet, met het (militaire) personeel waarover hij kon
beschikken – toegestaan vanwege de regering – de zaak adequaat besturen en de
rijkdommen op een passende manier ontginnen. Ivoor en latex, dus rubber, waren
initieel de eerste bronnen van exploitatie, maar algauw bleken er zich andere
mogelijkheden voor te doen, maar dat kon men niet zomaar zonder goede infrastructuur,
over de rivier en over het spoor. De relatie met en de kijk op het actuele
Congo, de RDC en de Congolezen aldaar en in de diaspora, zal altijd gespannen
blijven en dat moeten we vooral onszelf euvel duiden, maar toch, het rapport
van Albert na zijn reis in 1928 opgesteld waarin een sociogeografische analyse
van Congo werd gemaakt, had politici en onderzoekers kunnen inspireren. Piet
Clement schreef in een artikel in BTNG hoe de koning zijn reis opvatte. Na de
oorlog zou Jef van Bilzen op zijn beurt grondig onderzoek verrichten, maar ook
dat bleef stof vergaderen in allerlei bibliotheken. Er is kennis voorhanden,
maar er gebeurt weinig mee.
Het is van belang ook vast te
stellen dat de auteur van het artikel voor Congo rond 1930 spreekt over een
bevolking van zowat 8 miljoen mensen. Bovendien blijkt ook dat Congo op dat
moment voor de uitvoer van koper en andere metalen uit Katanga aangewezen was
op Zuid-Afrika, Mozambique en pas in 1928 opende Albert I een spoorweg van Bukama
naar Fort Franqui. Het transport bleef omslachtig met drie keer noodzaak tot
overslag van de goederen, van schip naar spoor, van spoor naar schip en dan nog
eens op de trein tot in Matadi, wegens het landschap. Duur maar wel goed voor
de kolonie.
Men is er lang van uitgegaan dat
kolonisatie vanzelf leiden moest tot een batig slot, maar als je met 14.000
Belgen, in 1928 de boel moet bestieren, dan moeten die mensen het hele gebied
overschouwen en besturen, maar of dat efficiënt kon, valt moeilijk hard te
maken. Bovendien was toen de vraag vooral hoe men de beschaving kon brengen,
maar NGO’s die na 1960 actief waren, probeerden uiteraard ook de wereld te
verbeteren en mensen te helpen. Het gevolg was een snelle bevolkingsgroei, maar
de economische grondslagen voor die groei, ontbrak ten enenmale en door de
oorlog na de val van Mobutu werd het er niet beter op. Brachten kloosterzusters
en missiepaters de beschaving, Patrice Lumumba en anderen verweten België
vooral dat men de inlandse bevolking geen (hoger) onderwijs wilde geven, wat
klopt en inging tegen het advies van Jef van Bilsen, die vond dat wie het kon,
toch hogere studies en universitair onderwijs diende te volgen. Een sterker
staaltje van onderdrukking kan men moeilijk vinden.
Wandelend door Oostende kom je
telkens weer tot de vaststelling dat de stad er nooit helemaal was, zoals we
die zien, nu bezoeken en dat ze ook nooit helemaal dezelfde kon blijven, is
gebleven. Het lastige van geschiedenis en vooral van geschiedschrijving bestaat
erin dat men het diachrone spectrum altijd weer moet inruimen voor een synchroon
diafragma, waarbij men de ontwikkelingen aan de gang niet kan of nauwelijks kan
weergeven. We kiezen dan voor situatie ante quem en om het verhaal te maken een
situatie post quem, waarbij het betrekkelijk voornaamwoord kan verwijzen naar
bijvoorbeeld het begin van de Romeinse expansie buiten Italië en het einde van
de Republiek. Wie (micro-)ontwikkelingen wil beschrijven kan dat wel met het
oog op de gang van zaken, doorheen de tijd. Maar als men vervolgens interacties
tussen die ontwikkelingen wil zien, komt vanzelf weer bij de vraag uit hoe we
die ontwikkelingen zo adequaat mogelijk weergeven, waarbij komt, dat het niet
de ontwikkelingen, bijvoorbeeld economische ontwikkelingen of technische ontwikkelingen centraal staan,
maar wat ze in een ruimer maatschappelijk kader weergeven. Wandelend in Oostende merkt men weer dat de
geschiedenis niet lineair kan verlopen omdat niet alle deelnemers op hetzelfde
spoor zitten of dezelfde verwachtingen koesteren. Leopold II had voor Oostende
geen grote maritieme rol in gedachten, omdat zijn visie op de stad die van een
villagetuur was, een stad gericht op aangenaam toeven, met alle voorzieningen.
Daarom ook zou hij er zo sterk op aandringen dat tussen Blankenberge en Heist
een nieuwe haven zou komen. Niet iedereen in Oostende was daar even blij mee,
want men hoopte economische voorspoed net te bereiken door een grote haven aan
te leggen. Toch kan men zich voorstellen wat Oostende zou geworden zijn indien
de koning er niet mee bezig was geweest. De Venetiaanse Gaanderijen en
omgeving, ook met de Wellingtonrenbaan was wellicht … We weten het domweg niet,
maar dat de stad een badstad kon worden, waarbij het water van belang was, maar
vooral het aangename toeven centraal stonden.
Het probleem is dan hoe dat
handelen van Leopold zich verhouden kan tot de koloniale onderneming, met alle
vormen van wrede exploitatie van dien. Want dat de praktijk van het koloniale
heersen niet voor beschaafde hovelingen geschikt was, want men moest sowieso de
eigen manschappen onder de knoet houden, de bevolking in het gareel krijgen en
uiteraard moet het allemaal opbrengen. Mogen we verwijzen naar de Sepoy en de
opstand in India in 1857? Met barbaarse maatregelen werd de opstand, begonnen
als muiterij in 1858 neergeslagen. Nu goed, de toenmalige grootmachten in Europa
hebben van hun koloniale geschiedenis, met de hulp van de historici een mooi en
smetteloos verhaal weten te maken, dat we altijd weer voorgeschoteld krijgen,
waarbij de misdaden tegen de menselijkheid niet aan bod komen. De Engelse
Indische Compagnie heeft ook wel wat bloed op het vaandel, vooral onnodig
bloed. En de Nederlanders? Daar worden lieden als Jan Pieter Coen wel in vraag
gesteld, maar tot diep in de twintigste eeuw was de man een held. Hoe zat het
dan? Hij diende te vechten tegen de Portugezen die er als factorijen hadden,
tegen lokale heersers en ervoor zorgen dat zijn soldaten niet voortijdig aan dodelijke
ziekten onderuit gingen. Hoeveel koloniale vestigingen, vanuit Europa
vertrokken, bijvoorbeeld naar Noord-Amerika legden alras het loodje, omdat de
mensen die ze bemanden niet opgewassen waren tegen de elementen en de nieuwe
levensomstandigheden.
Congo was een kolonie als de
andere, behalve dat hier een vorst ten persoonlijke titel – om politieke en om
diplomatieke redenen – eigenaar van was. Door de aanvoer van rubber werd
Leopold II een belangrijke concurrent voor de Britten, zeker toen zijzelf na
veel prutselarijen een palm wisten te kruisen die in Maleisië kon groeien op
plantages, wat ook het oogsten vanzelfsprekend minder aleatoir maakte en dus de
bejegening van de oogsters niet met vaar en vrees vervuld was, wederzijds dan.
Men kan wat er gebeurd is, niet ontkennen of negeren, maar het blijft wel
duidelijk dat het al te eenduidige beeld van koning Leopold II, als wreedaard,
soms op dezelfde hoogte of diepte gezet als Stalin en Mao, geen stand kan
houden. Zijn optreden in eigen land, ook in de vorming van een nationaal
bewustzijn laat nog steeds sporen na, zoals het beeld van Breydel en de Koninck
op de Brugse Grote markt, waar hij zelf aanwezig was om de Franstalige elite
het beeld in te huldigen, tot woede en ontgoocheling van de Vlaamse burgerij. Intussen
groeide, als gezegd, het land uit tot industriële reus, waarbij Gent en
Antwerpen hun plaats innamen, maar ook het platteland geïndustrialisserd werd,
omdat het kon wellicht. De vakbonden, sociale organisaties namen al snel een
maatschappelijk belangrijke plaats in.
Het moet mogelijk zijn die
verhalen bij elkaar te brengen en te begrijpen dat de koloniale geschiedenis toen
al een Europese kwestie was – mogen we dan echt niet meer spreken over de
Boerenoorlogen, die de Britten in Zuid-Afrika hebben uitgevochten. Overigens
was de conferentie van Berlijn een Europese aangelegenheid, maar het voorwerp
was de verdeling van Afrika, toch? De misdaad van de ene vergoeilijkt niet die
van een ander, maar wel is van belang te begrijpen dat de omstandigheden geen
gelegenheid boden tot zachtmoedigheid, maar ook niet ruimhartigheden, want de
kolonie diende op te brengen, zoveel mogelijk en er was geen koloniale macht
die dat niet in kaart bracht, de kosten en de baten. Maar de investeringen van
Leopold II in België waren ten behoeven van het land opgezet, soms ook voor
zichzelf. De discussie zal wel niet afgelopen zijn, maar wandelend onder de
Venetiaanse Gaanderijen bedacht ik dat die ambiguïteit een beter zicht geeft op
een complexe periode, waarin een vorst een vaak eigengereide rol opnam, met de
beste bedoelingen, in België. Denkend aan het lot van Congo na 1960 moeten we
ons afvragen of de Dipenda echt heil heeft gebracht, maar ook de fouten van het
koloniale bestel daarbij onderkennen. Demografisch was de groei er zeker, maar
echte welvaart en kansen voor de bevolking blijkt uit te blijven, een
rechtsstaat is er nog steeds niet, behalve in formeel opzicht. Opgemerkt dient
wel dat we over Congo, de RDC enkel horen als er problemen zijn, honger,
armoede en ziektes of krijgsgeweld.
De aandacht voor Leopold II en
het lot van Congo, de exploitatie van de Vrijstaat kan men niet uit de weg
gaan, toch is het van belang te begrijpen dat het beeld alleen maar ambigue kan
zijn; meer nog, de aandacht voor wat Congo aangaat verbergt alles wat in dit
land gaande was aan ontwikkelingen, economische, wetenschappelijke,
bestuurlijke en sociale, waarbij het land, sneller dan andere landen in Europa
een duizelingwekkende transformatie onderging en van de jaren 1865 af kwam er
voor arbeiders geleidelijk verbetering, onder meer door een beginnende arbeidersbeweging.
Wie probeert die ontwikkelingen te verkennen merkt dat rol van de koning groot
was op een aantal domeinen, maar in het land gebeurde veel buiten zijn inbreng
om. Tussen 1865 en 1910 werd een onderwijsoorlog uitgevochten, werd de
discussie over de legerdienst gevoerd en kwamen er nieuwe beleidsvragen bij,
zoals de landbouwpolitiek en de steun aan boeren, de bouw van scholen, niet
alleen als gevolg van de schoolstrijd, maar omdat meer jongeren naar atheneum
of college trokken. De conservatieve krachten, met onder meer Charles Woeste
waren tegen schoolplicht en wilden de zonen van de burgerij niet in het verderf
dat legerdienst heette ten onder laten gaan. Ook hun visie op belastingen en kiesrecht
zorgde voor dertig, veertig jaar gesteggel en het is niet duidelijk of de
koning lieden als Woeste steunde. Economische terughoudendheid vanwege de
regering was nog een ander punt van scherp debat zeker op momenten dat de
conjunctuur tegen bleek te slaan.
Ook de geneeskunde boekte
vooruitgang en de wetenschappen zetten grote stappen voorwaarts, zoals de
Conferenties die Ernest Solvay inrichtte in Brussel, die weliswaar pas in 1911 een
aanvang kenden, maar toch spoorden in de geest van de tijd. Een middenklasse
zorgde voor zichzelf en ging nieuwe eisen stellen, onder meer in de Taalstrijd
kreeg dat een opvallende uitdrukking. Die mensen conservatief noemen, die
mensen van toen, zou wel eens een gemakzuchtige deductie blijken, al is dat nog
steeds de algemene teneur. Maar zoals gezegd, dan gaat het al lang niet meer
over Leopold II, terwijl we er in feite onbehoorlijk weinig aan besteden.
Alleen om WO I te kaderen, komt men er nog eens op terug.
Schrijf ik dit onwetend van de
rampspoed die de bewoners van Congo hebben gekend sinds 1885? Geenszins, ook
deernis voor het actuele leed in een land dat zich maar niet laat besturen of
waar bestuurders meer met hun eigen belangen bezig zijn dan met de belangen van
het land, beweegt mij. Men kan de geschiedenis niet opleuken of er de mooie
verhalen van onthouden, want altijd weer zijn er de pagina’s die ons minder
zinnen, maar evengoed deel zijn van het verhaal. De ambiguïteit van wat
geschiedenis is, kan ons niet ontgaan, wat ook betekent dat men in biografieën niet
enkel de gouden bladzijden kan opslaan, ook wat minder fraai is, moet onze
aandacht krijgen. In de ontwikkeling van dit land, economisch, financieel was
de ontwikkeling van Congo en de aanvoer van grondstoffen een bron van grote
inkomstenstromen, niet enkel voor de koning. Zeker na 1908 begon België te
investeren in het land, maar we zagen dus vooral de goederen die aangevoerd
werden, de groei van de haven van Antwerpen, de uitbouw ook van industrieën die
te maken hadden met verwerking van koper en andere metalen uit Katanga. Die
welvaart viel ons in de schoot, maar we wisten niet half hoe het systeem
werkte. Mag men opmerken, ondanks de terechte kritiek van Patrice Lumumba over
de exploitatie en de bejegening van de bewoners, ook in Congo door infrastructuurwerken,
zoals het aanleggen van spoorwegen en het verbeteren van de scheepvaart. De
onafhankelijkheid van Congo is er vlug, zeer ondoordacht gekomen, waarbij
allerlei belangen in het spel waren, zoals Manu Ruys altijd weer onder de
aandacht heeft gebracht. De druk van de VS en de belangen van Belgische
financiële kringen die lange tijd afzijdig bleven ten aanzien van de Vrijstaat,
hebben mee bijgedragen tot een staat die niet afdoende opgetuigd was om de
burgers ervan te beschermen tegen willekeur.
Ergo, men kan, wandelend door
Oostende, niet om de vele gezichten van de geschiedenis heen, ook niet om de ambiguïteit
van Leopold II. Ik ben er mij van bewust dat sommigen dit oordeel te zwak
vinden, maar het was net het opzet te laten zien dat de vorst die Congo liet
uitbuiten, zonder consideratie voor de bewoners – al is dat wellicht alleen te
verifiëren aan de hand van brieven tussen de administrateur-generaal – en bovendien
werd een deel van de latexproductie in concessie gegeven aan particuliere ondernemingen.
Hoe het geweest is, kan men uit
eenzijdige bronnen noch uit even eenzijdige boeken zonder meer opmaken. Nergens
dringen we door tot een status quaestionis ante (1885), wat niet toelaat het
aantal doden in Congo vast te stellen. Ook moet men toch nagaan wie zo hard
tegen de Congo Vrijstaat heeft geageerd, namelijk agenten van de Londense City
en de Britse zakelijke belangen. Blijft natuurlijk de vaststelling dat
koloniale ondernemingen geen zaak waren voor brave lieden. Blijft ook de vraag
staande waarom men geen vergelijkende studies maakt over koloniaal beleid van
de verschillende Europese koloniale machten doorheen de tijd, anders gezegd,
dat men de Europese koloniale ondernemingen van de zestiende eeuw af als een
historisch feit benaderen zou, waarbij vragen over menselijke bejegening niet
onbesproken kan blijven. Ook blijft de tijd van het Belgische koloniale bewind,
van 1908 – 1960 onbesproken, ook de beleidsdiscussies die gevoerd werden.
Tot slot, België en Congo, het
blijft een wonder verhaal, want ook nu nog luisteren we niet naar wat Congolezen,
burgers zonder een plaats in het machtsapparaat te vertellen hebben. De mondige
leden van de diaspora in ons land horen we wel en dat is best belangrijk, maar
het blijft opmerkelijk dat wij geacht worden hun uitgangs- en actiepunten
zonder meer moeten aannemen. Leopold II was de man die met medewerking van Otto
von Bismarck de Portugese regering voor de neus Congo wegkaapte en vooral de
Britten een hak zette, want Bismarck wilde niet dat het UK de kolonie in handen
zou krijgen. Maar de Belgische regering noch het parlement stonden achter de
onderneming. Intussen heeft diezelfde koning in het land met zijn volgens
sommigen megalomane plannen en realisaties het land een zekere grandeur
gegeven, waar we nu nog van kunnen genieten, als het goed onderhouden wordt.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten