Literaire drijfveren van Conscience
Reflectie
Hoe men
schrijver wordt
Hoe we lezers werden van
Conscience
![]() |
(Foto Ad Meskens) Beeld van Conscience op het plein dat naar hem vernoemd werd en nog net bij zijn leven ingehuldigd. |
Hendrik Conscience werd vanaf de jaren zeventig in Vlaanderen steeds meer gezien als een symbool van wat hij bij leven zelf bestreden heeft, paternalisme en autoritarisme. In 1812 en volgende jaren werd een generatie geboren die zich niet meer herkenden in de oude politieke verhoudingen van het Ancien Régime, toch schreef Conscience met De Boerenkrijg een boek dat lijkt te refereren aan de (katholieke) reactie, maar precies door de strakke repressie van de bezettende Franse legers vond Conscience de gebeurtenis het vermelden waard. De opstand van 1798 stond niet alleen, want in Bretagne en de Vendée slaagde men er niet de opstanden neer te slaan.
Klagen juristen en intellectuelen er wel eens over dat
Napoleons Code Civil nog te veel zou doorwerken terwijl het een modernisering
vormde van de rechtsopvattingen van het Ancien Régime. Toch mag men er niet aan
voorbij gaan dat vorsten als Maria Theresia, Louis XV en ook wel Louis XVI aan de
slag gingen met het bestel om het meer bij de tijd te brengen. Ze werden
voorgesteld als Verlichte despoten, maar wat betekent dat dan? Na de omvorming
van de Oostenrijkse Nederlanden tot Franse Departementen en vervolgens
provincies in het nieuw gestichte Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, kwam er
in 1830 een nieuwe staat tot stand, waarover Els Witte meerdere belangwekkende
boeken schreef, onder meer over de radicale Revolutionairen en over de Orangisten,
die de opstand tegen Willem I ongenegen waren. Zij kwamen hard in aanvaring met
de stichters van de nieuwe staat en de ordediensten. Zeker tot de aanvaarding
van de XXIV artikelen, waarmee de verhoudingen tussen Nederland en België
geregeld werden, bleven de organisten actief. Was Conscience zeer voor het nieuwe
land en had hij vijf jaar gediend en dus gevaren gelopen, maar vooral liep hij
een aantal keren tegen de lamp, omdat hij bevelen en voorschriften negeerde,
omdat hij die regeltjes absurd vond.
Conscience had blijkbaar een heftig temperament, maar
hij werd tijdens zijn diensttijd ook wel opgemerkt in hogere regionen van het
leger, want de laatste zes maanden zat hij Dendermonde om er in de regimentsschool
les te geven. Het lijkt maar een detail, terwijl het lesgeven en – veronderstel
ik – de confrontatie met het analfabetisme de drijfveer kon worden, naast de gedeelde
ambitie van zijn vrienden, zoals Jan Alfred de Laet en Isidoor (Door) van
Rijswijk, om te schrijven, vooral als dichter, want dat staat nog hoog aangeschreven,
hoger dan het werk van de romancier. Waar dichtbundels vandaag vaak
winkeldochters blijven in de betere boekhandel, was het toen zaak met goed in
elkaar gestoken balladen, sonnetten en rondelen uit te blinken, terwijl de
inhoud al eens op de achtergrond verdwijnt, ziet de romancier, onder aanvoering
van auteurs als Goethe en ook wel Victor Hugo, die rond 1830 zijn eerste roman
heeft gepubliceerd. Het valt echter moeilijk
vandaag de verschuiving van de dichtkunst naar de roman als de
belangrijkste vorm te vatten, al heeft het ook te maken met nieuwe drukprocédés
waardoor romans sneller gedrukt kunnen worden en bovendien neemt het publiek
toe, zoals Goethe heeft opgemerkt, die als een van de eerste ook de
auteursvergoeding op de agenda plaatste en daar in Duitsland gedeeltelijk in
slaagde. Pas later zouden auteurs als Toergenjev en Conscience zich met de auteursvergoeding
bezig houden, ook al omdat er zo vaak
roofdrukken op de markt kwamen. Het is voor een schrijver, zeker in een klein
taalgebied als Vlaanderen, misschien enigszins in Nederland, existentieel om belangwekkende
oplagen te realiseren. Conscience kan in Duitsland ook wel een publiek vinden, maar dat
is het Duitsland van de Restauratie en lang voor Bismarck Pruisen weet te
brengen tot het centrale – en grootste – deelgebied van een nieuw keizerrijk in
1870. Met andere woorden, Conscience is geen provinciaal, wel volgt hij de
gebeurtenissen zonder actief deel te hebben aan het politieke leven, toch niet
meer na de scheldpartijen in de kranten en pamfletten. Toch heeft hij wel nog
invloed, maar hoe hij die laat gelden, zal wellicht in de verbrande
briefwisseling terug te zoeken zijn.
Wat opvalt in de tekening van de tijd waarin
Conscience leefde, zeker na het verschijnen van De Leeuw van Vlaanderen is dat
deze heren, dames slagen er niet echt in voor het voetlicht te verschijnen, elkaar
voortdurend treffen bij feestmaaltijden en drinkgelagen om allerlei figuren te
eren, redevoeringen af te steken en eventueel ook nog wat ruzie te stoken. Tegelijk
zien we Vlaanderen en zeker Oost- en West-Vlaanderen getroffen worden door
hongersnood in de jaren 1845 – 1850. Johan Vanhecke schrijft over die crisis maar
het lijkt de kring rond Conscience noch de Gentenaars te raken. Volgens het Bestuurlijk
Memoriaal van de jaren 1845 en volgende stijgt de armoede opvallend snel en pijnlijk.
Over de oorzaken bestaat op het oog consensus dat het lag aan misoogsten en ziekten
van het koren en de aardappelen, terwijl we dan uit het oog verliezen dat
Vlaanderen, de beide huidge provincies, tijdens de achttiende eeuw een snelle
bevolkingsgroei hadden gekend en tegelijk veranderde de economie in de Napoleontische
tijd, zoals de groei van de steenkoolwinning en de bouw van ijzer- en later
staalfabrieken, terwijl de behoorlijk interessante huisnijverheid verdrongen werd
door de uitbouw van manufacturen waarbij katoen de hoofdrol speelde. Tijdens de
Nederlandse tijd werd Gent nog meer de stad van de textiel, met dank aan de
aanvoer van katoen uit Nederlandse overzeese gebieden. Mensen die op het
platteland geen beroep meer konden beoefenen, geen boerderij hadden en niet
meer in de huisindustrie terecht konden, trokken naar de steden, waar nieuwe
mogelijkheden wachtten. Net vader Pierre Conscience begreep die nood aan
arbeiderswoningen in Antwerpen en bouwde arbeidershuisjes, wat hem een
verzekerd inkomen opleverde; was hij daarom een huisjesmelker? Hij hield zijn zoon niet tegen met literatuur
bezig te zijn, maar wilde er geen kosten voor opbrengen. Conscience thuis weg
en gaan leven in een groot huis, een oude afspanning De Koning van Spanje. Tot
zijn boek De Leeuw verscheen, bleef er spanning tussen vader Pierre en zoon Hendrik,
maar eens hij zich bewezen had, kreeg hij toch de zegen.
Een goed uitgewerkte biografie geeft hints over hoe de
samenleving en cultuur er te dien tijde uitzagen, maar Conscience mocht 71 jaar
oud worden en zag dus heel wat veranderen, terwijl hij persoonlijk ook een en
ander beleven mocht, zoals zijn legerdienst waarbij hij in allerlei kwartieren
en dus steden werd ondergebracht. Maar hoe leefden die soldaten? De Loteling
geeft aanwijzingen, maar de nadruk daar lag aan de oogziekte die militairen
bleken op te lopen, waardoor ze blind dreigden te worden. De schrijver putte uit
zijn eigen ervaringen en die van vrienden om het leven van de lotelingen en
vooral die ene, uit te vorsen en uit te werken. Nu de legerdienst geheel en al
is opgeschort, kan men zich afvragen of zo een boek nog wel zou kunnen
aanspreken, maar blijkbaar vond Alexandre Dumas fils dat verhaal de moeite van
plagiaat plegen waard. Nadien zou hij de Loteling in Franse vertaling overnemen
in zijn eenmanstijdschrift. Ik was twaalf toen ik het boek las en er niet alles
van begreep, maar latere lezingen hebben mij er wel van doordrongen hoezeer de belevenissen
van de soldaat Conscience en zijn vrienden hem hebben vergezeld, tot hij 15
jaar later het verhaal schreef, toen hij Antwerpen voor een lang verblijf in de
Kempen had verlaten, als gevolg van de voortdurende aanvallen op zijn persoon
en zijn schrijverij. Mensen legden toen blijkbaar te voet grote afstanden af,
maar er waren ook diligences die vaste trajecten aflegden, maar wel iets kostten.
Dat men het systeem van de Loteling tot 1903 in stand hield en pas in 1913
helemaal afgeschaft heeft, verdient ook aandacht, net omdat Leopold II en de
legerleiding vonden dat ze door het systeem van de loting niet de juiste mensen
in het leger kregen. Dat soldaten blijkbaar vatbaar waren voor een oogaandoening,
Ophtalmie miltaire, is al lang en breed vergeten, maar een relaas over een
hulpbehoevende uit Lotenhulle, Joseph Bruneel[i],
die blijkbaar na zijn legertijd 40 jaar in een sukkelstraatje zat en zelfs
uitbesteed was. Overigens zouden de Antwerpse schrijvers, ook Conscience zich
ingezet hebben om Eugeen Zetterman te “redden” uit het leger, toen bleek dat
die was aangetast door de militaire oogziekte. Is het voldoende een boek goed
te vinden omdat het over iets van gewicht voor een andere tijd gaat? Geenszins,
maar zonder begrip voor de tijd, de eigenheden ervan, kan men een boek wel
belangwekkend vinden.
Verhaalde De Loteling een min of meer eigentijds
verhaal, dan was de roman over de Boerenkrijg een historische roman, waarbij,
zo blijkt ook uit de biografie die Johan Vanhecke bezorgde, Conscience zich
zeer inliet met research, navorsingen zal het in de tijd van zijn zegslieden
wel geklonken hebben, wat uiteraard de lezer dezer dagen niet vanzelfsprekend
kan ondervinden, omdat de herinnering aan de Boerenkrijg al lang vervaagde tot
een donkere schaduw en vaak werd voorgesteld als een reactionair katholicisme tegen de nieuwe tijd, tegen de
liberale toekomst. Over de conscriptie, over de latere Levée en masse door
Napoleon wordt ook zelden gesproken, maar hoe krijgt zo een mannetjesputter 500.000
man bij elkaar en hoe kan zo een massaal leger ook nog eens terdege uitgerust
worden? Waar vocht de boerenkrijg dan tegen, of voor? In elk geval tegen de
algemene legerdienst, want tot dan gold dat regimenten door lokale edelen of
hofadel in stand werd gehouden en georganiseerd. De Franse Revolutie bracht
meer ratio in het militaire bedrijf, wat kan verklaren dat de Oostenrijkse
Nederlanden zo snel veroverd konden worden door de Franse revolutionaire
legers. De algemene dienstplicht had vele gevolgen, maar bracht het bestaande maatschappelijke
leven in verwarring, in de mate dat soldaten vaak uitgestuurd werden naar
andere regio’s, waar ze minder vatbaar zouden zijn voor heulen met de vijandelijke
gevoelens in de Zuidelijke Nederlanden. Waarom in de Noordelijke Nederlanden
geen opstand op gang kwam, blijft mij verbazen, want zoals bij ons in 1787 de
Brabantse omwenteling de Oostenrijkse Keizer Jozef II op de zenuwen had
gewerkt, had in de Noordelijke Nederlanden een tegenhanger, de strijd tussen de
patriotten en de regentenklasse, die alles bij het oude wensten te houden, maar
wel zagen hoe de Republiek een vergane glorie werd. Nadien kenden de Zuidelijke
en Noordelijke Nederlanden een lastig bestaan, waarbij het Zuiden helemaal in
Frankrijk werd geïncorporeerd. Nadat Napoleon eerste Consul was geworden – door
middel van een staatsgreep – en vervolgens keizer werd, wilde hij van Antwerpen
de pistool gericht op Londen maken. Daarom kwam Pierre Conscience, vader van
naar Antwerpen en kreeg hij taken die behoren tot het werk van de genie. Feit
is dat de man, afkomstig uit Besançon in de havenstad bleef hangen en er
behoorlijk goed boerde, door gronden te kopen en er huizen en huurhuizen voor
arbeiders op te poten. Vooruitziend dus en men zou verwachten dat Hendrik net
als zijn vader op de toekomst zou mikken, maar de biograaf laat weten dat de
schrijver wel eens een gat in zijn hand had. Hoe of die bijzondere afkomst de
schrijver heeft gevormd, blijft in nevelen gehuld, maar dat Hendrik zich
wantrouwig opstelde tegenover Frankrijk én Nederland inspireerde hem wel bij
zijn historische romans.
Bij de aanvang van zijn schrijversloopbaan die niet
vanzelfsprekend op gang kwam, omdat er domweg geen markt was, geen netwerk van
uitgeverijen, boekhandelaars en lezers, moest Conscience heel wat ondervinden,
ook met platen die in het boek werden opgenomen. Waarom zouden Conscience en de
Laet dan per se willen schrijven? In 1881,
vele jaren na het verschijnen van zijn eerste werken, gaf Conscience in de
Koninklijke Academie van België voor wetenschappen, kunsten zijn inzichten naar
aanleiding van zijn voorzitterschap van een commissie van die academie. Het
ging hem om de taal, stelde hij vast en om zijn volk te verheffen. Jan A. de
Laet had hem aangespoord te schrijven en vrienden hadden bij de proeflezingen
zijn talent weten te waarderen. Ook bij gelegenheid van jaargangen van het Taal-
en Letterkundig congres was Conscience aanwezig,
zoals te Middelburg, waar hij tot erevoorzitter werd benoemd. Vooral bij de
diners sprak hij de congresgangers toe, maar voor ons is van groter belang,
denk ik, dat vanwege mensen als Snellaert en Jan Frans Willems initiatieven
kwamen om het Nederlands in België de plaats te geven die het toekwam.
Conscience en co zouden daar literair handen en voeten aan geven.
Het valt me al te vaak op dat er weinig aandacht
besteed wordt aan die Nederlandse Taal-
en Letterkundige Congressen die van 1849 werden georganiseerd
afwisselend in een Nederlandse en een Vlaamse stad inclusief Brussel. Heeft dat
dan enig effect geressorteerd? Er waren natuurlijk conflicten, of misverstanden,
over de verfransing van Vlaanderen, over de strijd tussen liberalen en
katholieken, maar toch, net omdat men al langer wist er op verschillende
manieren partijtwist kon ontstaan, kan men er ook niet aan voorbij dat de Congressen
de Vlaamse Beweging in die jaren zeer gestut hebben. Vergeten we niet dat in
1849 de vrede tussen Nederland en België nog maar 10 jaar getekend was,
waartegen net Conscience con suis zich verzet had.
Nadenken over levens in vroeger eeuwen, zoals in dit
geval van Conscience, blijft altijd wel een begrijpend gissen, omdat we niet altijd
alle bronnen hebben, of soms niet weten waar die te situeren, dat wil zeggen,
de omstandigheden waarin ze tot stand kwamen. Het Twaalfde Taal- en
Letterkundig congres te Middelburg waarvan men de notulen kan vinden op DBNL
dat de titel draagt: de Vlaamse School, kwam tot eisen over het onderwijs van
en in het Nederlands in Vlaanderen. Maar het gaat ook over geschiedenisonderwijs,
dat nogal wat aandacht krijgt. In 1872 blijkt er onder Vlaamse intellectuelen
die deelnemen aan het congres een zeker zelfbewustzijn te leven, dat zich wel
uit in een soort klaagcultuur, waarbij de Nederlanders te hulp worden geroepen.
Het zou best interessant zijn die Taal- en Letterkundige Congressen uitgepluisd
te zien worden, uit belangstelling voor wat die mensen van toen, met hun
ambities en conflicten trachtten te realiseren en wie goed toekijkt merkt dat
mensen als F.A Snellaert, Jan Frans Willems en in Antwerpen Conscience, Door
van Rijkswijk en Jan de Laet, Domien Sleeckx en Pieter Frans van Kerckhoven, weliswaar
soms met horten en stoten toch een zeker maatschappelijk aanzien genoten,
waardoor hun strijd prestige verwierf, ondanks de Latijnse ingesteldheid van
het land. Raakte Van Kerkhoven eerst goed bevriend met Conscience dan belette
niets hem late vanuit de liberale partij Conscience ging bekampen. Conscience
zag af van verdere politieke avonturen, omdat zijn vijanden hem te dicht op de
huid zaten, maar Jan A. de Laet ging later wel zetelen in de Kamer, voor de
Meetingpartij, zo vrij vroeg uiting gaf aan de mogelijkheden van een
taalgezinde politieke opstelling. Voor ons, na al dat werk van de voorgangers
lijkt het allemaal wat bekrompen, maar zowel de Laet als Conscience en de
andere voorttrekkers spraken ook goed Frans en kenden ook Duits en Engels, maar
zij deden dit voor het nog in hoge mate analfabete volk, zoals Conscience
opmerkte. Reden waarom hij zijn werken graag opgevoerd zag in de theaters. Halen
wij de neus op voor volksverheffing, voor Jan Frans Willems, F.A. Snellaert,
Conscience en Snieders, waarbij nog vele namen zouden moeten toegevoegd, waren
natuurlijk ook bezig met hun eigen werk en uitstraling, maar hun werk was ook
gericht op het beschaven van het Vlaamse volk. De Taal- en Letterkundige
congressen, van 1849 tot 1912 hebben deze zorg op zich genomen, hoewel de
Nederlandse deelnemers vaak terughoudend opgetreden om zich niet in Belgische
zaken te mengen. Er waren discussies
over de spelling, die in België in 1864 werd beslecht toen bij wet de Spelling
De Vries – Te Winkel werd aangenomen en waaraan Conscience zich zeer
gecommitteerd had, omdat een beschaafde taal eenvormigheid inzake spelling
vergde. Ook voor het onderwijs en zeker ook voor het boekbedrijf was een
eenvormige spelling van belang. Dat de spelling later nog werd vereenvoudigd,
met de uitgave van het Groene Boekje
laat onverlet dat de inspanningen van de Vlaamse Beweging de regering,
die niet altijd zo gevoelig was voor de belangen van de Vlamingen, ertoe
bewogen heeft, twintig jaar voor de Nederlandse regering, een vaste spelling op
te leggen.
Wie de werken van Conscience, maar ook van Snieders
wil lezen vanuit een zeer door het heden bepaalde blik, komt nergens uit. Wat Conscience
schreef was gericht op zijn publiek, wat naar men zegt voor een schrijver een
abjecte houding zou zijn. Alsof Hugo Claus niet gevoelig was voor hoge verkoopcijfers,
dan wel Louis Paul Boon en zelfs
Weverberg con suis vonden grote oplagen best aangenaam. Maar men kan Conscience
nog steeds lezen zoals men Stendhal of Dumas leest, met dien verstande, dat men
bepaalde uitdrukkingen, gelinkt aan uitingen van emoties, ons vreemd voorkomen.
Men zet hierbij graag de Romantische kunstopvattingen te kijk, maar klopt dat
wel? De Romantiek blijft een literaire, artistieke beweging, zou men denken,
maar tegelijk is niet helemaal duidelijk wat er kan begrepen worden onder die
term? Want gegeven de omstandigheden had Conscience ook in het Frans kunnen
schrijven, maar hij zag – ook tijdens zijn legertijd – hoe weinig mensen
vertrouwd zijn met de verhalenschat, die hij onder meer van zijn moeder had
meegekregen, maar die hij zelf verder had uitgebreid. Speelde het gemoedsleven
van zijn protagonisten, vaak (jonge) vrouwen een grote rol, dan was dat gemoedsleven
niet per se irrationeel, maar net gebonden aan de eisen van het leven, het
overleven dus, zoals in de Loteling, waar Trien haar Jan gaat halen. Maar ook
in het IJzeren graf, waar een jonge dame haar ontwikkelingsgang van meisje tot
vrouw doormaakt buiten beeld van beeldhouwer-kluizenaar, die in het verhaal net
zo belangrijk is. Het is ook een verhaal van sociale promotie, maar hoe dat
precies loopt, komen we ook niet te weten. Met andere woorden, de roman vertelt
veel en laat tegelijk ook veel ongenoemd, zaken die net met het dagelijkse
leven te maken hebben. De romantiek maakt de banale dingen groter, maar in veel
van de werken wordt een van de figuren uitvergroot, maar die botst dan op
cynische dan wel sarcastische afwijzing van de omgeving, ook weer vrouwen. Zo conservatief
is de schrijver niet en toch krijgt hij telkens dat epitheton op gekleefd? De
discussie met Sus Van Kerkhoven over de verbeteringen van “In ’t wonderjaar” op
aangeven van clerici, kon Conscience niet winnen, maar Conscience bleef in
feite eerder vrijdenker dan ultramontaan – waar in die tijd weinig ruimte voor
een middenkoers open lag – vanuit zijn vroegere interesse voor het werk van
Félicité de Lammenais, die men al eens voorstander van een liberaal
katholicisme wil voorstellen. Handelen zijn hoofdfiguren, in “In ’t Wonderjaar”
en ook in later werk wel eens opvallend kuis, dan lag daar misrekening aan ten
grondslag, want Conscience hoopte zijn boeken aan de gevangenisbibliotheken te
slijten, maar de kerk gaf hem wel een aantal aanwijzingen. Priesters kregen
verder zelden een rol in zijn romans.
Na al die jaren zou het wenselijk zijn dat men
Conscience ging zien als een historisch auteur, zoals George Sand of Jane
Austen, die men kan lezen, vanuit interesse voor de tijd en de inzichten dier
tijd over het menselijke. Voorbij de soms wat overtrokken taal – dat is nu eens
geen understatement – kan men mensen zien handelen, waarbij de verteller niet
altijd alwetend is, laat staan alles wat die weet onmiddellijk op tafel te
leggen. Zelf ben ik geen voorstander van een literaire canon, omdat er dan
altijd zoveel buiten beeld valt, zonder dat we er ons nog rekenschap van geven.
De Leeuw van Vlaanderen? Tja, verschenen in 1838 zal het na een lichtelijk
gemiste start een monstre sacré worden, maar in de jaren 1887 en later zal
Henri Pirenne de geschiedenis van het graafschap Vlaanderen op grond van nieuw
ontsloten bronnen opnieuw schrijven. Die
nieuwe inzichten deden afbreuk aan wat Conscience voor waar had aangenomen, bij
gebrek aan betere informatie. Dat kan men hem dus niet aanwrijven. Gewoon een
boek ter hand nemen en kijken wat het doet?
Bart Haers
[i] Het Lot van een Lootse
Loteling. De oogziekte van Joseph Bruyneel (1800 – 1867).
https://www.academia.edu/19710194/Het_lot_van_een_Lootse_loteling_De_oogziekte_van_Joseph_Bruyneel_1800_1867_
Reacties
Een reactie posten