Overwegingen op verkiezingsdag

 


Dezer Dagen

 

 


De staat en het persoonlijke:

Het politieke

 

Nicolat de Condorcet (1747 - 1794)
Frans filosoof, voorstander van algemene
gelijkheid, ook voor vrouwen, zoals ook
meisjes rechten hebben op behoorlijk 
onderwijs. Ook ontwikkelde hij economisch
inzichten. 
Augustin de Saint-Aubin maakte deze gravure. 

 

De VRT maakt publiciteit voor het eigen programma rond de verkiezingen, waarbij cruciaal is te weten welke partij denkt zoals ik. Tja, dan is het al gedaan met de politiek natuurlijk, want het beleid over de res publica kan niet zomaar gericht zijn op wat Janneke en Mieke willen, maar, evenzeer uiteraard kan men er niet blind voor blijven. Het doel van staatsbestuur?

 

Wie het kan zeggen, wint meer dan de Nobelprijs, maar voorlopig zien we vooral dat vrijwel alle partijen, met uitzondering allicht van de NSC, gesticht op instigatie van Pieter Omtzigt, maar ook de partij van Macron staat enigszins terzijde als het om klassieke politieke recepten gaat, maar men laat niet af hem net klassieke machtspolitiek te verwijten[i]. Bij ons kan men vaststellen dat interessante figuren zoals Valerie van Peel of Björn Rzoska  de nationale politiek, respectievelijk het Vlaams Parlement verlaten, omdat hun redelijke aanpak van het politieke niet rendabel zou zijn, dat wil zeggen kiezers zou aanspreken, maar ook omdat de politieke (on-)geschreven waarachtig overleg zeer bemoeilijkt, wie vreest te verliezen kiest voor blokkeren van de besluitvorming, zeker vanuit de regeringspartijen, tenzij de nood dwingt tot handelen. Maar nog eens wat verwachten burgers? Hoe kunnen politici daar dan op inspelen? Let wel op hoezeer Valerie van Peel zich inzette voor de slachtoffers, of toch minstens een deel van de mensen die getroffen waren door asbestose. Men zegde dat ze er emotioneel over was, maar het was vooral de wettelijke bepaling dat wie een schadevergoeding ontving niet meer mocht procederen tegen de bedrijven/producenten van Asbest en de slordige omgang met storten. Gezien renovaties van oudere huizen, met veel asbest, zo een kostelijke en omstandige arbeid vergen, kan men dat niet heel goed begrijpen, dat overheden zus en zo zeggen in aanverwante kwesties. Maar dat zijn ze uiteraard niet.

 

Het probleem is dat burgers noch politici exact kunnen vertellen hoe de verhoudingen tussen staat en volk, maar vooral de relatie tussen individuen en het staatsbestuur eruit ziet, want men kan niet beweren dat er niets mogelijk is, want starend naar het grote verdwijnpunt van de verandering, zien we niet wat er wel is. Goed, er zijn wachtrijen in de zorg, er zijn wachtrijen voor sportclubs en uiteraard in de sociale woningbouw, maar het debat gaat gemakkelijk over wat er mis is gelopen, gaat altijd weer over ministers die er niets van hebben gebakken, zoals inzake onderwijs. Nu, de minister is krachtens de grondwet verantwoordelijk voor het door haar of hem gevoerde beleid, maar het beleid zelf, hoe komt dat tot stand?  De discussie over sociale woningbouw is gelinkt aan andere, zoals bijvoorbeeld de ruimtelijke ordening, maar ook kan men proberen de private markt alle ruimte te geven. Hoe men dat oplost zonder een debat over alle (neven-)aspecten en dito beleidsdomeinen terwijl daar vaak de valkuilen en klemmen blijken te liggen. Gezien de dwingende eisen omtrent grondgebruik, zal men dat niet vanzelf oplossen.

 

Vaak komen we dan aanzetten met technische en legistieke overwegingen, maar ook met hoge mate van dringendheid, waardoor maatregelen erdoor geduwd worden, ook als er nog ruimte is voor overleg. Het punt is natuurlijk dat velen zich niets willen of kunnen voorstellen bij de notie overleg. Wie spreekt met wie en wat vertellen die partijen? Vaak krijgen we dan een goed bedachte boodschap vanwege vakbonden of belangengroepen. De professionalisering van de belangengroepen kan men bezwaarlijk een kwalijke ontwikkeling noemen, wel ziet de achterban al eens dat men met dubbele tong spreekt en als het opvallend wordt, moet de professional wijken. In vergaderingen ontstaat inderdaad vaak genoeg – vaak genoeg ook niet – een sfeer van onderling vertrouwen en wederzijds begrip, maar kijken we naar de Zorgsector of het gevangeniswezen dan zien we dat mensen op het terrein met al die akkoorden tussen werkgevers en de belangenbehartigers, vakbonden, weinig grond raken en dan komen die na een paar jaar opnieuw ter tafel. Het is immers duidelijk dat de gevangenissen zelf niet bepalen hoeveel gedetineerden en – helaas – geïnterneerden – er in de overvolle gevangenissen verblijven. Zelfs de rechtbanken, die geacht worden de wet te doen naleven, kunnen die  stroom nauwelijks bepalen. Dus zou de discussie in het parlement moeten verlopen, waarbij men op de vele factoren grip tracht te krijgen. Er worden nieuwe gevangenissen gebouwd, er komen enkele forensische psychiatrische centra bij, maar finaal blijkt dat onvoldoende. Is de regering van slechte wil, zoals we altijd weer horen? Men neemt het niet dat een winkeldief een paar uur later weer op de Meir of in de Veldstraat rond komt struinen, alsof er niets gebeurd is. Terecht, maar de tijd de Britse regering mensen voor het stelen van een brood naar Australië stuurde, ligt gelukkig ver achter ons. Maar de misdaad bestrijden, een kerntaak van de overheid heeft belangrijke gunstige gevolgen, want sinds WO II is de onveiligheid afgenomen, maar tegelijk blijft er nog een onveiligheidsgevoel leven, wordt het soms aangewakkerd. Hoe onveilig zijn onze steden en dorpen? Misschien blijft er nog weinig ruimte voor avontuur over, misschien merken we laattijdig dat de wetten die gestemd worden in Vlaanderen (decreten), op het federale niveau en in Europa, waar de doorlooptijd om een soms urgent geachte wetgeving tot stand te brengen doorgaans stroperig blijkt en te lang wordt geacht de weg om van een consensus over een probleem tot een oplossing te komen, toch niet het verhoopte resultaat te ressorteren.

 

De urgentie omtrent de stikstofuitstoot/stikstofdepositie was het gevolg van twee decennia achteloos voorbij gaan aan de verschralende biodiversiteit. Intussen was er al, sinds de jaren 1990 de urgentie omtrent de waterkwaliteit en in het algemeen worstelde het economisch systeem met de leefbaarheid van open ruimte en de organisatie van de huizenbouw en andere constructies voor handel en industrie. Het merkwaardigst ziet men vaak genoeg goede inzichten schipbreuk lijden, zoals het jaar van het dorp in 1977 – 1978, toen in feite in meerdere dorpen lokale neringdoeners de concurrentie van grootgrutters zagen uitlopen op verdringing van de groentewinkel en de bakkerij, de beenhouwerij en de schoenmaker. Ook de horeca veranderde sindsdien en het aantal kroegen in dorpen als Waarschoot maar ook Ursel sloten geleidelijk de deuren, terwijl er meer eetgelegenheden zich presenteerden en ook wel succes hadden, als er attracties in de buurt liggen. Banken en andere dienstverleners zochten ook de centrumsteden op, zodat men zich kan afvragen of een dorp nog meer is dan een slaapstede. Evengoed ziet men de overheid uit overwegingen van efficiëntie kantoren sluiten, zelfs in vroegere centrale stadjes, zoals Eeklo. Belastingen bij de deur? Gemakkelijk om te gaan vragen wat men niet weet hoe problemen op te lossen. Arrondissementscommissarissen in de buurt? Meestal werken ze nu op het provinciebestuur. Begrijpelijk alweer, maar ook betreurenswaardig omdat het (hogere) bestuur onzichtbaar wordt.

 

Let wel, men kan dat alles niet herleiden tot weldoordacht beleid vanwege de overheid, men ook niet beweren dat het leven in de kleinere gemeenten er voor velen niet beter op is geworden, want de dorpen lijken er soms haast te mooi bij te liggen, maar de band tussen gemeente en inwoners is vaak losser geworden, als gevolg van de fusies  van gemeenten, ook in 1976 doorgevoerd, maar ja, dat is aan de vorming van een megalopolis te wijten en aan andere levensgewoonten, zegt men. En toch, heeft de industrie, heeft het kapitaal – om toch maar even met de PVDA te spreken – de organisatie van ontspanning, werk en wonen anders georganiseerd, waarbij overheden graag bereid waren het nodige wetgevende werk te verrichten. Het is in die periode dat politici er meer een zaak van maakten hun eigen inbreng in realisaties aan de orde te stellen. Jawel, aan het Centraal Station in Brussel staan ook de namen van politici, architecten en verantwoordelijken van de spoorwegen die de Noord-Zuidverbinding hebben ingehuldigd. Maar terwijl men eraan dacht spoorverbindingen op te breken en sporen te verwijderen, zorgde het toenemende fileprobleem, de toenemende congestie van de wegen ervoor dat men het spoorverkeer toch maar beter ter harte kon nemen. En dan kwam in de jaren 1980 de discussie op gang over de aansluiting van de Belgische steden op het Franse TGV-net en ook met Duitsland, gewoon omdat langere afstanden per trein – in België onbestaande -  aan hoge snelheid best wel aangenaam zijn. Maar de heer Louis Tobback zegde zich ergens in de jaren 1990 voor de TGV te zullen gooien als het vehikel niet in Leuven Station zou stoppen. Het werd gauw genoeg duidelijk dat de trein in Leuven niet kon stoppen, zonder de snelheid van de verplaatsing in het geding te brengen. Een ongelukkige uitspraak, maar het station van Leuven is er wel veel op verbeterd net zoals de omgeving van de perrons, want wie het goed overschouwt merkt dat ook dit station behoorlijk veel ruimte beslaat, maar ook heel veel mensen toelaat te reizen, voor het werk, de studie of voor het plezier. Maar de spoorwegen hebben het moeilijk alles financieel rond te krijgen en dat belast de toekomst van het spoorwegennet, onder meer omdat de luchtvaart, als mobiliteitsmiddel van de eenentwintigste eeuw al lang geleden, in 1946, werd vrijgesteld van BTW op kerosine. Tot de jaren 1970 was vliegen nog niet erg betaalbaar, maar de komst van nieuwe vliegtuigmodellen en nieuwe subsidies van overheden zorgden ervoor dat het aantal vliegreizen ging toenemen en na de vorming van de Schengenzone en de eengemaakte markt kreeg Europa een wel zeer druk luchtruim, waar velen ook hun voordeel mee doen.

 

Maar wat bedoelen we als het om mobiliteit gaat? Tijdens de Coronapandemie werd duidelijk dat er noodzakelijk verkeer is, van goederen en mensen die in de zorg of de afvalverwerking werken, maar het transport van bouwmateriaal is toch ook vrij noodzakelijk en chemische producten. Die kunnen en worden dan ook in pijplijnen vervoert, maar nu men een bijkomende “snelweg” of beter leidingstraat wil aanleggen tussen Antwerpen en de Rijn, blijkt men in de Provincies Antwerpen en Limburg niet erg opgezet met de plannen. Het is wel zo dat een areaal wordt opgeofferd omdat er nogal wat consequenties zijn om het traject en leidingstraat veilig te maken. Maar ineens zoveel minder vrachtwagens op de autowegen? Waar blijft de redelijke afweging?

 

Men kan natuurlijk fulmineren tegen al die burgers die menen op te moeten komen tegen al die grote projecten, waardoor voorgenomen initiatieven vaak onnodig vertraging oplopen. Toch is het denk ik nodig dat de doorgaans geschoolde burgers van deze tijd hun inbreng kunnen hebben. Soms bekruipt mensen de frustratie dat ze niet hun instemming hoeven aan te brengen, terwijl tegenstanders, zoals van het Ventilusproject die elektriciteit van de zee naar een centraal transformatiepunt bij Avelgem brengen moet, volop hun argumenten kunnen spuien, zonder veel kritiek overigens, want wie zich verzet heeft nu eenmaal gelijk. Moeten we niet vrezen dat  we over tien jaar een lang aanslepende black out zullen beleven, als we de elektriciteitsvoorziening niet op het vereiste niveau brengen en dan nog betaalbaar ook.  Het probleem van de democratie is niet de meerstemmigheid wel dat men niet voldoende bereid is tot gedegen afwegingen te komen en bijvoorbeeld alle kritiek d’office kan en mag afwijzen. De intendant van de Oosterweelwerken, Alexander D’Hooghe is erin geslaagd de weerstanders te overtuigen het project mits aanpassingen te laten realiseren, waar dan wel een flinke som nodig is, om het project rond te maken. Die hoge “losprijs” volgens sommigen was niet gerechtvaardigd, maar het bleek mogelijk tegensprekende en uitsluitende benaderingen met elkaar te verzoenen. Pfas en 3M leken even voor nieuwe vertraging te zullen zorgen, maar dit probleem – ondanks inzet van omwonenden – kon men aanpakken zonder de werken stop te zetten.

 

Politiek gaat over veel, maar moeten we niet af en toe inzien dat we niet alles goed kunnen overzien, dat zelfs dossiervreters niet alles kunnen overzien. Hebben we archiefbeheer nodig en dus ook de nodige gebouwen, zoals in Antwerpen of Brugge? Er zijn wettelijke redenen, maar er zijn ook andere, intellectuele argumenten om dat bestel overeind te houden en te onderhouden, met de nodige mensen. Dat dient niet direct persoonlijke belangen, behalve van de archivarissen, zou men kunnen zeggen, maar in feite is hun inbreng in maatschappelijke debatten vaak onontbeerlijk, wil men tot gedegen kennis komen. Zo is ook een instituut als het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog  en Hedendaagse maatschappij ondergewaardeerd, vooral vanwege de media. Beter gezegd, de media zullen er pas contact mee opnemen als er een verjaardag in het verschiet is of als er een bijzondere figuur herdacht moet worden. Maar de historicus noteert die data wel, maar vindt het verder vooral stapstenen te vinden voor een beter begrip van het verleden heden, want het onderzoek leidt tot veel meer. En ja, er zijn een hoop andere instellingen en instituten die hun bestaansreden hebben zonder dat we ze kennen en weten wat ze doen. De discussie omtrent subsidies voor bedrijven mag gevoerd worden, want we weten niet goed meer wat die beogen, maar dateren al eens uit een tijd toen men de massale werkloosheid wilde inperken.

 

We botsen, meer dan we er ons bewust van zijn, tegen de inconsistenties van ooit beslist beleid, maar waar de regeringen en parlementen niet durven aan te schaven, omdat het naar men zegt om delicate en gevoelige kwesties gaan zou, zoals het aantrekken van personeel in sectoren als de horeca en ook wel de zorg, waardoor men slachtoffer wordt van het onvermogen beleid te voeren dat oplossingen brengt. Maar ja, we weten dat het land vol zou zijn, dat immigratie duur is en dat mensen van nature lui, behalve politici en journalisten, bv’s (Bekende Vlamingen) en een enkele ondernemer. Het is niet zo zeker of mensen van nature lui zijn, maar zoveel paternalisme helpt er ook niet aan. Spreken over verbinding en vervolgens vaststellen dat mensen uit sociaaleconomisch achtergestelde milieus niet weten hoe ze moeten leven, eten, drinken, sporten, maar tegelijk geen moeite doen om hen toegang te geven tot sportclubs, het blijft lastig met elkaar in verband te brengen. De tijd van “Sport voor allen” ligt al lang achter ons en vrijwilligers die zich bekwamen in trainingsmethodes maar niet ten volle gewaardeerd worden. 50 jaar geleden was een burger doorgaans obees, armere mensen die nog hard werkten – nu nog, maar dat blijkt voor intellectuelen niet te vatten – vaker mager en taai. De dingen kunnen veranderen, vooroordelen, al veranderen ze, blijken nog gevaarlijker vatbaar voor polarisering, waarbij de realiteit onder het tapijt verdwijnt.

 

De vooruitgang van geneeskunde heeft gevolgen, maar doorgaans krijgen we alleen te horen dat de kosten van de ziekteverzekering exponentieel zal blijven stijgen. Het blijkt immers ook mogelijk de verblijfstijd in ziekenhuizen na operaties en behandeling te beperken, wat evenwel soms botst op de ontbrekende handen aan het bed in de  thuiszorg en het plaatsgebrek in de WZC’s. Maar al bij al hoeven de ontwikkelingen niet eenzijdig negatief bekeken te worden noch prijzig. Het vergt wel zeer doordacht onderzoek naar de mogelijkheden en dus zullen slogans niet veel helpen. Men merkte op dat veel mensen stierven in de rusthuizen, hoewel er waren die helemaal geen Covidoverlijdens telden. Het beleid van bovenaf kon de problematiek niet helemaal vatten.

 

Altijd weer beleid aftoetsen aan de vraag wat er voor u dan wel voor mij inzit, waarbij de koek niet groeit of kan groeien, alsof economie een zero sum game zou wezen, beperkt de mogelijkheden van het beleid en bereikbaarheid van burgers. Het volume kan ook krimpen, maar we zien sinds de coronapandemie dat de groei in zekere weerbarstig blijkt, dat er altijd weer sprake is van toename van inkomens en van koopkracht. Nu goed, het beleid, zegt men, heeft er weinig mee te maken, terwijl we toch vaak genoeg beleven dat de beleidsmakers zich met zowat alles willen inlaten en dat evenzeer op vraag van burgers. Opmerkelijk is dat wanneer het om noodingrepen gaat, burgers en allerlei instituties er goed dan wel kwaad over spreken. Waarom iets doen voor hen en mij in de steek laten? Zou het? Doorheen de afgelopen twee eeuwen heeft de overheid steeds meer taken op zich genomen, op vraag van de samenleving, waarbij de pijlsnelle evolutie sinds 1945 voor een stabiele welvaartsgroei heeft gezorgd en derhalve neemt de overheid heel wat zorgtaken op zich van de wieg tot aan het graf en lange tijd was dat onvoorwaardelijk, tot naijver en afgunst het debat kleuren. Dat kan dan weer een reactie geweest zijn op het discours over positieve rechten, zoals dat van 1999 af steeds luider ging klinken. Meteen kwam de kritiek opzetten dat de overheid de rechten van burgers die in de grondwet stonden had te vrijwaren, maar verder, was het allemaal wat overdreven, vonden conservatieven. Beide strekkingen gingen het politiek herleiden tot wat het burgers brengt, aan voordelen, terwijl politiek, goedschiks of kwaadschiks het algemeen belang moet weten vorm te geven. Het persoonlijke is politiek zegden de marxisten, tot ze de macht konden grijpen. Die tweespalt is de laatste decennia uitgegroeid tot een Babylonische spraakverwarring over wat goed en passend is. Moeten alle schoolkinderen gratis schoolmaaltijden, warme maaltijden krijgen? Het Matthaeuseffect speelt dan volop en wie zal zeker zijn dat de kinderen die het meest zo een warme maaltijd nodig hebben die ook krijgen of eten.

 

Het verhaal van de lege brooddozen in het Vlaams Parlement, dat telkens weer wanneer fundamentele discussies gevoerd werden over de kwaliteit van het onderwijs liet zien dat sommige uilen ondanks kaars en bril niet leren wilden. Fundamenteel is en blijft dat men het ASO ontmanteld heeft en zeker de toegang daartoe voor kinderen die minder kansen hebben, werd het tragische verhaal van het Beroepsonderwijs, dat ineens ook nog eens ge-aoiseerd werd, zodat ook in Secondair kunstonderwijs, leerlingen zich gemotiveerd voelen. In het BSO hoort de nadruk te liggen op vakmanschap en arbeidsvreugde aan de draaibank ondervinden, maar dat komt te weinig aan de orde. Het doel van onderwijs, met of zonder vrijheid van onderwijs verloor het onderwijs(-beleid) uit het oog. In die zin kan men niet begrijpen dat universiteiten oorden van discussie en meningsverschil zijn, terwijl de werkelijkheid is dat mensen doorgaans dezelfde dogma’s meekrijgen, zoals bleek in de sociologie en de pedagogie. Als er al debat zou zijn, dan blijft dat helaas achter de schermen, in de ivoren torens van de academie, terwijl de samenleving toch behoorlijk hoog geschoold is. De verhouding 40 % van een leeftijdscohorte gaat naar universiteit en hogeschool 40 jaar geleden is nu nog nauwelijks herkenbaar, maar toch blijft men beweren dat de samenleving bij uitstek uit onbekwame lieden zou bestaan. De handigheid van burgeractivisme tegen nieuwe infrastructuur (Oosterweel, Ventilus, sportinfrastructuur…) laat zien dat mensen best voor hun belangen kunnen opkomen. Maar wijlen Patrick Moenaert vond wel eens dat mensen niet alleen hun eigen stoep horen te vegen, maar ook oog hebben voor de ruimere omgeving. Eisen dat auto’s in de eigen wijk en straat 10 km/h moeten rijden, maar zelf op een ander weinig aandacht hebben voor de veiligheid van anderen, het was een jarenlange klacht, maar het klopt niet (meer), omdat mensen begrijpen dat woonwijken de ruimte moeten geven aan voetgangers en fietsers.

 

De verlichting bracht met Montesquieu en de Condorcet nieuwe inzichten over de staat en het leven van lokale gemeenschappen, om nog te zwijgen van de hogere instellingen, waar men de dorpsbewoners niet kende of wilde kennen, tenzij in de buurt van het eigen landgoed. Maar wat de Condorcet als een van de eerste zag was dat het adagium “L’Etat c’est moi”, van Louis XIV en bij uitbreiding van  een bevoorrechte elite – iets ruimer dan de adel – niet kon kloppen, maar dat iedereen ertoe behoren zou en iedereen er part en deel aan moet hebben, dus ook onderwijs voor meisjes. Vreemd kan men het evenwel niet noemen dat politici en journalisten niet vatten dat die burgers die actie ondernemen, hier voor het rooien van een bosje en vijf km verder net voor het behoud van een ander bosje te hoop lopen; in de ene fraaie laan wil men de kerselaars weg, omdat de wortels de voetpaden zouden opduwen, terwijl men aan de andere kan van de stad smeekt om zo een fraaie kerselaars. Politici komen dan tot het cynische oordeel dat de burgers het niet weten. Toen men begon aan de plannen voor een afronden van de Antwerpse ring, in 1995, waren veel burgers blij, maar toen men de realisatie in beeld kon brengen en een fraaie brug werd voorgesteld, stonden mensen op hun strepen en vooral, heel vreemd, kwamen mensen in het geweer die meenden dat de nieuwe trajecten het verkeer zouden doen toenemen. Na veel protesten en gedoe kwam er dus overleg en een kostbaar akkoord. Het is van belang te begrijpen dat we allemaal direct of indirect gebruik maken van al die infrastructuur, dus ook justitiepaleizen en dus ook gevangenissen, maar ook sportterreinen, de publieke ruimte. Vaak zien we dat zelf niet altijd oog hebben voor de ruimte die we innemen, maar doorgaans, de meeste mensen deugen immers, gaat het wel goed. Maar we vergeten dan wel dat de staat niet  alleen zijn blik gericht houdt op wat u wil, of ik belangrijk vinden, maar dat de overheid een zekere mate van abstractie moet handhaven, net zoals wij ook niet alles wat de overheid doet aan onze eigen behoeften moeten afwegen. Dat is immers het gemis in de politieke debatten van de afgelopen tijd, dat we onze individuele maatstaven te vaak als norm hanteren. Terwijl we dan toch leerden over figuren als Cincinnatus of Themistocles. Maar ook gewone burgers kunnen zo een bijzondere toonbeelden van moed en zelfopoffering blijken. Soms helden, maar vaker bescheiden mensen die wel meer doen dan van hen verwacht werd. Het belang van politiek: het goede leven voor  zoveel mogelijk mensen faciliteren, maar ook die mensen zoveel mogelijk behoeden voor rampen en onheil, zoals tijdens Corona mogelijk is gebleken, ligt telkens weer op hun tafel. Die brooddozen, dat is een zaak van de scholen en de ouders. Maar let wel, dertig jaar geleden heeft men de scholen gedwongen de eigen keukens op te geven wegens niet hygiënisch. Zou het?  

 

Bart Haers

 

 

 



[i] Men kan zo zien dat Emmanuel Macron als president vaak genoeg compromissen moet sluiten, in Europa, in Frankrijk, maar ook ten aanzien van de regions, de bestuurslaag die de politiek dichter bij de burgers had te leggen. Al bij al kan men het beleid van de president niet zomaar afdoen als machtsgeil of dictatoriaal. Vergeleken met Mitterrand valt het best mee. Alleen, men kan dat niet zomaar op cartesiaanse wijze beargumenteren, ook al omdat er vaak genoeg sprake is van casuïstiek en van beleid als reactie op omstandigheden. Dan is een schip laten zinken in Nieuw-Zeeland moeilijker te verantwoorden, zelfs niet als gedreven door raison d’état.

Reacties

Populaire posts