Overwegingen op verkiezingsdag
Dezer Dagen
De staat en het persoonlijke:
Het politieke
De VRT maakt publiciteit voor het eigen programma rond de verkiezingen, waarbij cruciaal is te weten welke partij denkt zoals ik. Tja, dan is het al gedaan met de politiek natuurlijk, want het beleid over de res publica kan niet zomaar gericht zijn op wat Janneke en Mieke willen, maar, evenzeer uiteraard kan men er niet blind voor blijven. Het doel van staatsbestuur?
Wie het kan zeggen, wint meer dan de Nobelprijs, maar
voorlopig zien we vooral dat vrijwel alle partijen, met uitzondering allicht
van de NSC, gesticht op instigatie van Pieter Omtzigt, maar ook de partij van
Macron staat enigszins terzijde als het om klassieke politieke recepten gaat,
maar men laat niet af hem net klassieke machtspolitiek te verwijten[i].
Bij ons kan men vaststellen dat interessante figuren zoals Valerie van Peel of
Björn Rzoska de nationale politiek,
respectievelijk het Vlaams Parlement verlaten, omdat hun redelijke aanpak van
het politieke niet rendabel zou zijn, dat wil zeggen kiezers zou aanspreken,
maar ook omdat de politieke (on-)geschreven waarachtig overleg zeer
bemoeilijkt, wie vreest te verliezen kiest voor blokkeren van de
besluitvorming, zeker vanuit de regeringspartijen, tenzij de nood dwingt tot
handelen. Maar nog eens wat verwachten burgers? Hoe kunnen politici daar dan op
inspelen? Let wel op hoezeer Valerie van Peel zich inzette voor de
slachtoffers, of toch minstens een deel van de mensen die getroffen waren door asbestose.
Men zegde dat ze er emotioneel over was, maar het was vooral de wettelijke
bepaling dat wie een schadevergoeding ontving niet meer mocht procederen tegen
de bedrijven/producenten van Asbest en de slordige omgang met storten. Gezien
renovaties van oudere huizen, met veel asbest, zo een kostelijke en omstandige arbeid
vergen, kan men dat niet heel goed begrijpen, dat overheden zus en zo zeggen in
aanverwante kwesties. Maar dat zijn ze uiteraard niet.
Het probleem is dat burgers noch politici exact kunnen
vertellen hoe de verhoudingen tussen staat en volk, maar vooral de relatie
tussen individuen en het staatsbestuur eruit ziet, want men kan niet beweren
dat er niets mogelijk is, want starend naar het grote verdwijnpunt van de
verandering, zien we niet wat er wel is. Goed, er zijn wachtrijen in de zorg,
er zijn wachtrijen voor sportclubs en uiteraard in de sociale woningbouw, maar
het debat gaat gemakkelijk over wat er mis is gelopen, gaat altijd weer over
ministers die er niets van hebben gebakken, zoals inzake onderwijs. Nu, de
minister is krachtens de grondwet verantwoordelijk voor het door haar of hem
gevoerde beleid, maar het beleid zelf, hoe komt dat tot stand? De discussie over sociale woningbouw is
gelinkt aan andere, zoals bijvoorbeeld de ruimtelijke ordening, maar ook kan
men proberen de private markt alle ruimte te geven. Hoe men dat oplost zonder
een debat over alle (neven-)aspecten en dito beleidsdomeinen terwijl daar vaak
de valkuilen en klemmen blijken te liggen. Gezien de dwingende eisen omtrent
grondgebruik, zal men dat niet vanzelf oplossen.
Vaak komen we dan aanzetten met technische en
legistieke overwegingen, maar ook met hoge mate van dringendheid, waardoor
maatregelen erdoor geduwd worden, ook als er nog ruimte is voor overleg. Het
punt is natuurlijk dat velen zich niets willen of kunnen voorstellen bij de
notie overleg. Wie spreekt met wie en wat vertellen die partijen? Vaak krijgen
we dan een goed bedachte boodschap vanwege vakbonden of belangengroepen. De
professionalisering van de belangengroepen kan men bezwaarlijk een kwalijke
ontwikkeling noemen, wel ziet de achterban al eens dat men met dubbele tong
spreekt en als het opvallend wordt, moet de professional wijken. In
vergaderingen ontstaat inderdaad vaak genoeg – vaak genoeg ook niet – een sfeer
van onderling vertrouwen en wederzijds begrip, maar kijken we naar de
Zorgsector of het gevangeniswezen dan zien we dat mensen op het terrein met al
die akkoorden tussen werkgevers en de belangenbehartigers, vakbonden, weinig
grond raken en dan komen die na een paar jaar opnieuw ter tafel. Het is immers
duidelijk dat de gevangenissen zelf niet bepalen hoeveel gedetineerden en –
helaas – geïnterneerden – er in de overvolle gevangenissen verblijven. Zelfs de
rechtbanken, die geacht worden de wet te doen naleven, kunnen die stroom nauwelijks bepalen. Dus zou de
discussie in het parlement moeten verlopen, waarbij men op de vele factoren
grip tracht te krijgen. Er worden nieuwe gevangenissen gebouwd, er komen enkele
forensische psychiatrische centra bij, maar finaal blijkt dat onvoldoende. Is
de regering van slechte wil, zoals we altijd weer horen? Men neemt het niet dat
een winkeldief een paar uur later weer op de Meir of in de Veldstraat rond komt
struinen, alsof er niets gebeurd is. Terecht, maar de tijd de Britse regering
mensen voor het stelen van een brood naar Australië stuurde, ligt gelukkig ver
achter ons. Maar de misdaad bestrijden, een kerntaak van de overheid heeft
belangrijke gunstige gevolgen, want sinds WO II is de onveiligheid afgenomen,
maar tegelijk blijft er nog een onveiligheidsgevoel leven, wordt het soms
aangewakkerd. Hoe onveilig zijn onze steden en dorpen? Misschien blijft er nog
weinig ruimte voor avontuur over, misschien merken we laattijdig dat de wetten
die gestemd worden in Vlaanderen (decreten), op het federale niveau en in
Europa, waar de doorlooptijd om een soms urgent geachte wetgeving tot stand te
brengen doorgaans stroperig blijkt en te lang wordt geacht de weg om van een
consensus over een probleem tot een oplossing te komen, toch niet het verhoopte
resultaat te ressorteren.
De urgentie omtrent de
stikstofuitstoot/stikstofdepositie was het gevolg van twee decennia achteloos
voorbij gaan aan de verschralende biodiversiteit. Intussen was er al, sinds de
jaren 1990 de urgentie omtrent de waterkwaliteit en in het algemeen worstelde
het economisch systeem met de leefbaarheid van open ruimte en de organisatie
van de huizenbouw en andere constructies voor handel en industrie. Het
merkwaardigst ziet men vaak genoeg goede inzichten schipbreuk lijden, zoals het
jaar van het dorp in 1977 – 1978, toen in feite in meerdere dorpen lokale
neringdoeners de concurrentie van grootgrutters zagen uitlopen op verdringing
van de groentewinkel en de bakkerij, de beenhouwerij en de schoenmaker. Ook de
horeca veranderde sindsdien en het aantal kroegen in dorpen als Waarschoot maar
ook Ursel sloten geleidelijk de deuren, terwijl er meer eetgelegenheden zich
presenteerden en ook wel succes hadden, als er attracties in de buurt liggen.
Banken en andere dienstverleners zochten ook de centrumsteden op, zodat men
zich kan afvragen of een dorp nog meer is dan een slaapstede. Evengoed ziet men
de overheid uit overwegingen van efficiëntie kantoren sluiten, zelfs in
vroegere centrale stadjes, zoals Eeklo. Belastingen bij de deur? Gemakkelijk om
te gaan vragen wat men niet weet hoe problemen op te lossen. Arrondissementscommissarissen
in de buurt? Meestal werken ze nu op het provinciebestuur. Begrijpelijk alweer,
maar ook betreurenswaardig omdat het (hogere) bestuur onzichtbaar wordt.
Let wel, men kan dat alles niet herleiden tot
weldoordacht beleid vanwege de overheid, men ook niet beweren dat het leven in
de kleinere gemeenten er voor velen niet beter op is geworden, want de dorpen
lijken er soms haast te mooi bij te liggen, maar de band tussen gemeente en
inwoners is vaak losser geworden, als gevolg van de fusies van gemeenten, ook in 1976 doorgevoerd, maar
ja, dat is aan de vorming van een megalopolis te wijten en aan andere
levensgewoonten, zegt men. En toch, heeft de industrie, heeft het kapitaal – om
toch maar even met de PVDA te spreken – de organisatie van ontspanning, werk en
wonen anders georganiseerd, waarbij overheden graag bereid waren het nodige
wetgevende werk te verrichten. Het is in die periode dat politici er meer een
zaak van maakten hun eigen inbreng in realisaties aan de orde te stellen.
Jawel, aan het Centraal Station in Brussel staan ook de namen van politici,
architecten en verantwoordelijken van de spoorwegen die de Noord-Zuidverbinding
hebben ingehuldigd. Maar terwijl men eraan dacht spoorverbindingen op te breken
en sporen te verwijderen, zorgde het toenemende fileprobleem, de toenemende
congestie van de wegen ervoor dat men het spoorverkeer toch maar beter ter
harte kon nemen. En dan kwam in de jaren 1980 de discussie op gang over de
aansluiting van de Belgische steden op het Franse TGV-net en ook met Duitsland,
gewoon omdat langere afstanden per trein – in België onbestaande - aan hoge snelheid best wel aangenaam zijn. Maar
de heer Louis Tobback zegde zich ergens in de jaren 1990 voor de TGV te zullen
gooien als het vehikel niet in Leuven Station zou stoppen. Het werd gauw genoeg
duidelijk dat de trein in Leuven niet kon stoppen, zonder de snelheid van de
verplaatsing in het geding te brengen. Een ongelukkige uitspraak, maar het
station van Leuven is er wel veel op verbeterd net zoals de omgeving van de
perrons, want wie het goed overschouwt merkt dat ook dit station behoorlijk veel
ruimte beslaat, maar ook heel veel mensen toelaat te reizen, voor het werk, de
studie of voor het plezier. Maar de spoorwegen hebben het moeilijk alles
financieel rond te krijgen en dat belast de toekomst van het spoorwegennet,
onder meer omdat de luchtvaart, als mobiliteitsmiddel van de eenentwintigste
eeuw al lang geleden, in 1946, werd vrijgesteld van BTW op kerosine. Tot de
jaren 1970 was vliegen nog niet erg betaalbaar, maar de komst van nieuwe
vliegtuigmodellen en nieuwe subsidies van overheden zorgden ervoor dat het
aantal vliegreizen ging toenemen en na de vorming van de Schengenzone en de
eengemaakte markt kreeg Europa een wel zeer druk luchtruim, waar velen ook hun
voordeel mee doen.
Maar wat bedoelen we als het om mobiliteit gaat?
Tijdens de Coronapandemie werd duidelijk dat er noodzakelijk verkeer is, van
goederen en mensen die in de zorg of de afvalverwerking werken, maar het
transport van bouwmateriaal is toch ook vrij noodzakelijk en chemische
producten. Die kunnen en worden dan ook in pijplijnen vervoert, maar nu men een
bijkomende “snelweg” of beter leidingstraat wil aanleggen tussen Antwerpen en
de Rijn, blijkt men in de Provincies Antwerpen en Limburg niet erg opgezet met
de plannen. Het is wel zo dat een areaal wordt opgeofferd omdat er nogal wat
consequenties zijn om het traject en leidingstraat veilig te maken. Maar ineens
zoveel minder vrachtwagens op de autowegen? Waar blijft de redelijke afweging?
Men kan natuurlijk fulmineren tegen al die burgers die
menen op te moeten komen tegen al die grote projecten, waardoor voorgenomen
initiatieven vaak onnodig vertraging oplopen. Toch is het denk ik nodig dat de doorgaans
geschoolde burgers van deze tijd hun inbreng kunnen hebben. Soms bekruipt
mensen de frustratie dat ze niet hun instemming hoeven aan te brengen, terwijl
tegenstanders, zoals van het Ventilusproject die elektriciteit van de zee naar een
centraal transformatiepunt bij Avelgem brengen moet, volop hun argumenten
kunnen spuien, zonder veel kritiek overigens, want wie zich verzet heeft nu
eenmaal gelijk. Moeten we niet vrezen dat
we over tien jaar een lang aanslepende black out zullen beleven, als we
de elektriciteitsvoorziening niet op het vereiste niveau brengen en dan nog
betaalbaar ook. Het probleem van de
democratie is niet de meerstemmigheid wel dat men niet voldoende bereid is tot
gedegen afwegingen te komen en bijvoorbeeld alle kritiek d’office kan en mag
afwijzen. De intendant van de Oosterweelwerken, Alexander D’Hooghe is erin
geslaagd de weerstanders te overtuigen het project mits aanpassingen te laten realiseren,
waar dan wel een flinke som nodig is, om het project rond te maken. Die hoge
“losprijs” volgens sommigen was niet gerechtvaardigd, maar het bleek mogelijk
tegensprekende en uitsluitende benaderingen met elkaar te verzoenen. Pfas en 3M
leken even voor nieuwe vertraging te zullen zorgen, maar dit probleem – ondanks
inzet van omwonenden – kon men aanpakken zonder de werken stop te zetten.
Politiek gaat over veel, maar moeten we niet af en toe
inzien dat we niet alles goed kunnen overzien, dat zelfs dossiervreters niet
alles kunnen overzien. Hebben we archiefbeheer nodig en dus ook de nodige
gebouwen, zoals in Antwerpen of Brugge? Er zijn wettelijke redenen, maar er
zijn ook andere, intellectuele argumenten om dat bestel overeind te houden en
te onderhouden, met de nodige mensen. Dat dient niet direct persoonlijke
belangen, behalve van de archivarissen, zou men kunnen zeggen, maar in feite is
hun inbreng in maatschappelijke debatten vaak onontbeerlijk, wil men tot
gedegen kennis komen. Zo is ook een instituut als het Studie- en Documentatiecentrum
Oorlog en Hedendaagse maatschappij ondergewaardeerd,
vooral vanwege de media. Beter gezegd, de media zullen er pas contact mee
opnemen als er een verjaardag in het verschiet is of als er een bijzondere
figuur herdacht moet worden. Maar de historicus noteert die data wel, maar
vindt het verder vooral stapstenen te vinden voor een beter begrip van het
verleden heden, want het onderzoek leidt tot veel meer. En ja, er zijn een hoop
andere instellingen en instituten die hun bestaansreden hebben zonder dat we ze
kennen en weten wat ze doen. De discussie omtrent subsidies voor bedrijven mag
gevoerd worden, want we weten niet goed meer wat die beogen, maar dateren al
eens uit een tijd toen men de massale werkloosheid wilde inperken.
We botsen, meer dan we er ons bewust van zijn, tegen
de inconsistenties van ooit beslist beleid, maar waar de regeringen en
parlementen niet durven aan te schaven, omdat het naar men zegt om delicate en
gevoelige kwesties gaan zou, zoals het aantrekken van personeel in sectoren als
de horeca en ook wel de zorg, waardoor men slachtoffer wordt van het onvermogen
beleid te voeren dat oplossingen brengt. Maar ja, we weten dat het land vol zou
zijn, dat immigratie duur is en dat mensen van nature lui, behalve politici en
journalisten, bv’s (Bekende Vlamingen) en een enkele ondernemer. Het is niet zo
zeker of mensen van nature lui zijn, maar zoveel paternalisme helpt er ook niet
aan. Spreken over verbinding en vervolgens vaststellen dat mensen uit sociaaleconomisch
achtergestelde milieus niet weten hoe ze moeten leven, eten, drinken, sporten,
maar tegelijk geen moeite doen om hen toegang te geven tot sportclubs, het
blijft lastig met elkaar in verband te brengen. De tijd van “Sport voor allen” ligt
al lang achter ons en vrijwilligers die zich bekwamen in trainingsmethodes maar
niet ten volle gewaardeerd worden. 50 jaar geleden was een burger doorgaans
obees, armere mensen die nog hard werkten – nu nog, maar dat blijkt voor
intellectuelen niet te vatten – vaker mager en taai. De dingen kunnen
veranderen, vooroordelen, al veranderen ze, blijken nog gevaarlijker vatbaar voor
polarisering, waarbij de realiteit onder het tapijt verdwijnt.
De vooruitgang van geneeskunde heeft gevolgen, maar
doorgaans krijgen we alleen te horen dat de kosten van de ziekteverzekering
exponentieel zal blijven stijgen. Het blijkt immers ook mogelijk de
verblijfstijd in ziekenhuizen na operaties en behandeling te beperken, wat
evenwel soms botst op de ontbrekende handen aan het bed in de thuiszorg en het plaatsgebrek in de WZC’s.
Maar al bij al hoeven de ontwikkelingen niet eenzijdig negatief bekeken te
worden noch prijzig. Het vergt wel zeer doordacht onderzoek naar de
mogelijkheden en dus zullen slogans niet veel helpen. Men merkte op dat veel
mensen stierven in de rusthuizen, hoewel er waren die helemaal geen Covidoverlijdens
telden. Het beleid van bovenaf kon de problematiek niet helemaal vatten.
Altijd weer beleid aftoetsen aan de vraag wat er voor
u dan wel voor mij inzit, waarbij de koek niet groeit of kan groeien, alsof
economie een zero sum game zou wezen, beperkt de mogelijkheden van het beleid
en bereikbaarheid van burgers. Het volume kan ook krimpen, maar we zien sinds
de coronapandemie dat de groei in zekere weerbarstig blijkt, dat er altijd weer
sprake is van toename van inkomens en van koopkracht. Nu goed, het beleid, zegt
men, heeft er weinig mee te maken, terwijl we toch vaak genoeg beleven dat de beleidsmakers
zich met zowat alles willen inlaten en dat evenzeer op vraag van burgers.
Opmerkelijk is dat wanneer het om noodingrepen gaat, burgers en allerlei
instituties er goed dan wel kwaad over spreken. Waarom iets doen voor hen en
mij in de steek laten? Zou het? Doorheen de afgelopen twee eeuwen heeft de
overheid steeds meer taken op zich genomen, op vraag van de samenleving,
waarbij de pijlsnelle evolutie sinds 1945 voor een stabiele welvaartsgroei
heeft gezorgd en derhalve neemt de overheid heel wat zorgtaken op zich van de wieg
tot aan het graf en lange tijd was dat onvoorwaardelijk, tot naijver en afgunst
het debat kleuren. Dat kan dan weer een reactie geweest zijn op het discours
over positieve rechten, zoals dat van 1999 af steeds luider ging klinken. Meteen
kwam de kritiek opzetten dat de overheid de rechten van burgers die in de
grondwet stonden had te vrijwaren, maar verder, was het allemaal wat
overdreven, vonden conservatieven. Beide strekkingen gingen het politiek
herleiden tot wat het burgers brengt, aan voordelen, terwijl politiek,
goedschiks of kwaadschiks het algemeen belang moet weten vorm te geven. Het
persoonlijke is politiek zegden de marxisten, tot ze de macht konden grijpen.
Die tweespalt is de laatste decennia uitgegroeid tot een Babylonische spraakverwarring
over wat goed en passend is. Moeten alle schoolkinderen gratis
schoolmaaltijden, warme maaltijden krijgen? Het Matthaeuseffect speelt dan
volop en wie zal zeker zijn dat de kinderen die het meest zo een warme maaltijd
nodig hebben die ook krijgen of eten.
Het verhaal van de lege brooddozen in het Vlaams
Parlement, dat telkens weer wanneer fundamentele discussies gevoerd werden over
de kwaliteit van het onderwijs liet zien dat sommige uilen ondanks kaars en bril
niet leren wilden. Fundamenteel is en blijft dat men het ASO ontmanteld heeft
en zeker de toegang daartoe voor kinderen die minder kansen hebben, werd het
tragische verhaal van het Beroepsonderwijs, dat ineens ook nog eens ge-aoiseerd
werd, zodat ook in Secondair kunstonderwijs, leerlingen zich gemotiveerd voelen.
In het BSO hoort de nadruk te liggen op vakmanschap en arbeidsvreugde aan de
draaibank ondervinden, maar dat komt te weinig aan de orde. Het doel van onderwijs,
met of zonder vrijheid van onderwijs verloor het onderwijs(-beleid) uit het
oog. In die zin kan men niet begrijpen dat universiteiten oorden van discussie
en meningsverschil zijn, terwijl de werkelijkheid is dat mensen doorgaans
dezelfde dogma’s meekrijgen, zoals bleek in de sociologie en de pedagogie. Als
er al debat zou zijn, dan blijft dat helaas achter de schermen, in de ivoren
torens van de academie, terwijl de samenleving toch behoorlijk hoog geschoold
is. De verhouding 40 % van een leeftijdscohorte gaat naar universiteit en
hogeschool 40 jaar geleden is nu nog nauwelijks herkenbaar, maar toch blijft
men beweren dat de samenleving bij uitstek uit onbekwame lieden zou bestaan. De
handigheid van burgeractivisme tegen nieuwe infrastructuur (Oosterweel,
Ventilus, sportinfrastructuur…) laat zien dat mensen best voor hun belangen
kunnen opkomen. Maar wijlen Patrick Moenaert vond wel eens dat mensen niet
alleen hun eigen stoep horen te vegen, maar ook oog hebben voor de ruimere
omgeving. Eisen dat auto’s in de eigen wijk en straat 10 km/h moeten rijden,
maar zelf op een ander weinig aandacht hebben voor de veiligheid van anderen,
het was een jarenlange klacht, maar het klopt niet (meer), omdat mensen
begrijpen dat woonwijken de ruimte moeten geven aan voetgangers en fietsers.
De verlichting bracht met Montesquieu en de Condorcet nieuwe
inzichten over de staat en het leven van lokale gemeenschappen, om nog te
zwijgen van de hogere instellingen, waar men de dorpsbewoners niet kende of
wilde kennen, tenzij in de buurt van het eigen landgoed. Maar wat de Condorcet
als een van de eerste zag was dat het adagium “L’Etat c’est moi”, van Louis XIV
en bij uitbreiding van een bevoorrechte
elite – iets ruimer dan de adel – niet kon kloppen, maar dat iedereen ertoe
behoren zou en iedereen er part en deel aan moet hebben, dus ook onderwijs voor
meisjes. Vreemd kan men het evenwel niet noemen dat politici en journalisten
niet vatten dat die burgers die actie ondernemen, hier voor het rooien van een
bosje en vijf km verder net voor het behoud van een ander bosje te hoop lopen;
in de ene fraaie laan wil men de kerselaars weg, omdat de wortels de voetpaden
zouden opduwen, terwijl men aan de andere kan van de stad smeekt om zo een
fraaie kerselaars. Politici komen dan tot het cynische oordeel dat de burgers
het niet weten. Toen men begon aan de plannen voor een afronden van de
Antwerpse ring, in 1995, waren veel burgers blij, maar toen men de realisatie in
beeld kon brengen en een fraaie brug werd voorgesteld, stonden mensen op hun
strepen en vooral, heel vreemd, kwamen mensen in het geweer die meenden dat de
nieuwe trajecten het verkeer zouden doen toenemen. Na veel protesten en gedoe
kwam er dus overleg en een kostbaar akkoord. Het is van belang te begrijpen dat
we allemaal direct of indirect gebruik maken van al die infrastructuur, dus ook
justitiepaleizen en dus ook gevangenissen, maar ook sportterreinen, de publieke
ruimte. Vaak zien we dat zelf niet altijd oog hebben voor de ruimte die we
innemen, maar doorgaans, de meeste mensen deugen immers, gaat het wel goed. Maar
we vergeten dan wel dat de staat niet
alleen zijn blik gericht houdt op wat u wil, of ik belangrijk vinden,
maar dat de overheid een zekere mate van abstractie moet handhaven, net zoals
wij ook niet alles wat de overheid doet aan onze eigen behoeften moeten
afwegen. Dat is immers het gemis in de politieke debatten van de afgelopen
tijd, dat we onze individuele maatstaven te vaak als norm hanteren. Terwijl we
dan toch leerden over figuren als Cincinnatus of Themistocles. Maar ook gewone
burgers kunnen zo een bijzondere toonbeelden van moed en zelfopoffering blijken.
Soms helden, maar vaker bescheiden mensen die wel meer doen dan van hen
verwacht werd. Het belang van politiek: het goede leven voor zoveel mogelijk mensen faciliteren, maar ook
die mensen zoveel mogelijk behoeden voor rampen en onheil, zoals tijdens Corona
mogelijk is gebleken, ligt telkens weer op hun tafel. Die brooddozen, dat is
een zaak van de scholen en de ouders. Maar let wel, dertig jaar geleden heeft
men de scholen gedwongen de eigen keukens op te geven wegens niet hygiënisch.
Zou het?
Bart Haers
[i] Men kan zo zien dat
Emmanuel Macron als president vaak genoeg compromissen moet sluiten, in Europa,
in Frankrijk, maar ook ten aanzien van de regions, de bestuurslaag die de
politiek dichter bij de burgers had te leggen. Al bij al kan men het beleid van
de president niet zomaar afdoen als machtsgeil of dictatoriaal. Vergeleken met Mitterrand
valt het best mee. Alleen, men kan dat niet zomaar op cartesiaanse wijze
beargumenteren, ook al omdat er vaak genoeg sprake is van casuïstiek en van
beleid als reactie op omstandigheden. Dan is een schip laten zinken in Nieuw-Zeeland
moeilijker te verantwoorden, zelfs niet als gedreven door raison d’état.
Reacties
Een reactie posten