Efficiënt verzet tegen uitgehold bestel, tot nut van 't Algemeen
Recensie
Hoe een BurgerBaron de zieltogende republiek
Op wist te schudden
Luc Panhuysen, De Burgerbaron. Joan Derk van der Capellen en het begin van de democratie. Uitgeverij: Atlas Contact. Pp231. € 22,99
Luc Panhuysen vertelt een verhaal dat zeker ten zuiden
van Breda en westen van Maastricht nauwelijks bekend is, terwijl hij eens te meer laat zien
hoeveel geschiedschrijving kan brengen als het erom gaat de ideeëngeschiedenis
aan het licht te brengen. Wat in de figuur van Joan Derk van der Capellen tot
den Pol (Tiel 2 november 1741 – Zwolle 6 juni 1784) charmeert is hoe hij op
verschillende fronten tegelijk gaat ageren om de Nederlandse samenleving tot
nieuwe levendigheid te brengen. Publicaties gaan in onze tijd online, maar in
de achttiende eeuw ging het via drukwerkjes, waar de censuur weinig grip op
had. Maar vooral ageerde hij via de Ridderschap in Overijssel, al stond hij dan
weer fataal buiten diezelfde ridderschap, als stand in de Staten van Overijssel.
Niemand kan voorbij aan dit verhaal over Joan Derk van
der Capellen tot den Poll, omdat hij actief was in die verre negorijen als
Kampen, Zwolle en Deventer, gezien vanuit de Staten van Holland en vooral de
kringen rond de erfstadhouder, die nogal onverwacht de kandidatuur van Joan
Derk van der Capellen steunde, om het algauw te betreuren. Onze Baron werd door
zijn grootvader, Derk Reynier van Bassen was zelf verbannen omdat hij de macht
van de oude regenten in Arnhem had bestreden rond 1703-1707, ingeleid in de
klassieken en vervolgens studeerde Joan Derk in Den Bosch (Latijnse School) en
vervolgens aan de universiteit van Utrecht Rechten zonder evenwel de
doctorsbull te behalen, wat hij toeschreef aan zijn zwakke gezondheid. Luk
Panhuysen laat duidelijk zien dat de jonge baron doordrongen raakte van het
corrupte karakter van regime van Oranje en de regenten, die zich weinig
bekommerden om het belang van het land en de mensen die weinig in de pap te
brokken hadden. De auteur laat ons zien hoe we de verhoudingen in de snel
tanende Republiek kunnen begrijpen. Zeker in onze contreien is de strijd van de
Patriotten vrij onbekend en de figuur van Joan Derk al helemaal, terwijl hij
toch maar mee de aanzet gegeven heeft tot wat men de Patriottentijd noemt,
alleen was zijn aanpak erop gericht de steun van het volk te krijgen, via pamfletten
die werden gedrukt, via de uitgave van zijn redevoeringen in de Staten van
Overijssel, al was men de mening toegedaan dat de notulen van de Statenvergaderingen
geheim dienden te blijven, terwijl democratie nu net vereist dat zittingen van
een parlement openbaar worden gemaakt. Dat alleen al was een strategische en
politieke zet van gewicht, wat de erfstadhouder noch de leden van de Staten van
Overijssel konden aanvaarden. Vier jaar zou van Capellen tot den Pol geroyeerd
blijven en pas via een petitie kon hij opnieuw de deur van de Statenvergaderingen
open beuken. Dus alweer door het bredere publiek aan te spreken, de mensen die
niet betrokken waren bij de vroedschappen van steden of anderszins buiten de
kringen van ambtsdragers.
Toch is het belangrijk te zien hoe de baron
opmerkelijk altruïstisch in de strijd stond, zaken behartigde die hem ver
overstegen. Hij blijkt tijdens zijn studies in Utrecht ervan doordrongen dat de
Republiek niet meer de Republiek mocht heten van weleer, onder meer als gevolg
van prestigeverlies en vooral vanwege het verlies van militaire en marine
slagkracht, wat ook invloed heeft op de positie
als koloniale mogendheid, omdat
een soeverein land zich nu eenmaal moet kunnen verdedigen. Een van de eerste
punten die hij zal aankaarten in de Statenvergadering van Overijssel – een halfjaarlijkse
bijeenkomst, waar volgens Joan Derk van der Capellen vooral geleuterd wordt
over pietluttigheden – is, in aanwezigheid van de erfstadhouder, dat de
Staten-Generaal en Bruswijk het landleger onbeschaamd verwaarloosde, op instigatie
van de “Dikke Hertog”, Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbüttel (1718 – 1788),
een militair in Oostenrijkse en Nederlandse dienst, in Nederland van 1851 –
1784, toen de Patriotten hem konden afzetten. De burgerbaron mocht de zegetocht
van de patriotten niet meer meemaken, want hij stierf in 1784, maar hij had dan
wel meer dan een steen in de IJssel verlegd.
Het lijkt erop dat Luc Panhuysen met goede argumenten Joan
Derk uit de vergetelheid weet te halen, net op een moment dat de democratie in
Nederland en andere Europese landen het hard te verduren krijgt. Van der
Capellen kreeg zijn inspiratie zo te zien eerder uit zelfstudie dan uit hetgeen
hij te verstouwen kreeg aan de universiteit, zoals wel meer geleerde koppen
tijdens die befaamde 18de eeuw. Probeert men het universitaire elan
in die periode na te vorsen, dan blijven de websites eerder stil en ook Wikipedia
biedt geen aanwijzingen. Feit is dat ook Joan Derk vervolgens op eigen
initiatief zijn onderzoek voortzet naar wat er scheelt in de Republiek en hoe
daaraan te remediëren valt. Er is de situatie van het landleger, dat uitbesteed
werd aan buitenlandse huurlingen, er was de aftakeling van de vloot waar de
Staten van Holland meer investeringen wilden zien en er was een algemene
onverschilligheid vanwege de Staten van de onderscheiden provincies van de republiek
voor de infrastructuur, want men behandelde aldus Statenlid Joan Derk vooral
beuzelarijen. Het vasthouden aan de Drostendiensten, hand- en Spandiensten door
de Drosten en daardoor ook van de Ridderschap, want de steden hadden er minder
last van, zorgde voor een scherp oplopend conflict met de drost van Twente,
Sigismund Vincent Gustaaf Lodewijk graaf van Heiden Hompesch tot Oostmarsum,
die een in 1631 afgeschaft vergoedingenstelsel om aan die hand- en spandiensten
te ontkomen opnieuw invoerde, voor eigen gewin, namelijk 4 tot 5 maal de vastgestelde
bedragen eiste en desnoods liet afdwingen door weinig zachtaardig
dienstpersoneel. Panhuysen merkt op dat de baron die kwestie van de drosten
niet onmiddellijk had aangekaart, maar wijst erop dat de man in de landen van
Overijssel rond was gegaan en vragen had gesteld, had laten stellen om de staat
van Overijssel beter te bevatten.
Vormt de discussie over de rechtmatigheid van het ’s
graven Heiden Hompesch optreden een van de zaken waarin de Statenvergaderingen
aan het schuiven ging, dan was die graaf ook benoemd door toedoen van de
erfstadhouder Willem V. En hoewel de baron van der Capellen tot den Pol zelf ook benoemd was geworden tot de
Ridderschap, was die baron toch gekant tegen al dat heimelijke gedoe, dat het
algemeen belang niet dienen kon. In die zin en in het algemeen kan men het
optreden van de burgerbaron niet afmeten aan de algemeen gestelde vraag: cui
prodest? Integendeel, in zijn aanval op de gestelde lichamen, de prins van
Oranje en de Staten, de legerleiding in de persoon van de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel,
die tot 1784 dicht bij de erfstadhouder stond en hem direct kon beïnvloeden,
wat Joan Derk van der Capellen een kwalijke zaak vond, ziet men niet goed wat
de man meer kon behalen dan roem en het succes van goede hervormingen.
Na 1778 was de baron zoals gezegd geroyeerd uit de
Statenvergadering van Overijssel brak de burger en regent niet helemaal maar
hield hij vuur brandende met losse pamfletten maar ook met een verzameling van
zijn redevoeringen maar ook liet hij officiële stukken afdrukken, wat tegen de
geplogenheden van de regentenrepubliek in ging. Een tot in 1891 anoniem
gebleven pamflet, Aan het Volk van Nederland, werd in het grootste geheim
klaargestoomd, wellicht geschreven door Joan Derk zelf en vervolgens zorgde
zijn compaan François Adriaan Van der Kemp, doopsgezinde dominee en net als de
baron bereid voor de vrijheid een en ander op het spel te zetten. Daarmee werd
een proces van publieke politiek, niet meer onder het zegel van de arcana imperii
versluierd gehouden voor de ogen van burgers, tot dan nog onderdanen.
De oorlogsverklaring door de Engelse regering aan
Nederland, omdat de Republiek de legitieme belangen van de koning zouden
frustreren, onder meer door de steun aan de opstand van de Amerikaanse
koloniën, waar Joan Derk bij betrokken was, zorgde voor een maatschappelijke
ommekeer en plots werd de pestkop uit Overijssel voor velen een held, zoals
korte tijd later zou blijken. Op een
nacht tijd werden die over in de Republiek, in Steden en smalle steden
uitgedragen door koetsen en ’s morgens gevonden door de verbaasde bewoners. De
censuur zelf was wel onbestaande, wel werden er strenge strafbepalingen
uitgevaardigd op het bezit en verdelen van het pamflet en toch werden er nog
vier drukken van gemaakt en verdeeld. In de Republiek was lezen en brieven
schrijven zoals elders in Europa van belang, ook bij de middenklasse. Hoewel
het lage volk, om deze term dan toch maar te gebruiken, doorgaans achter de
Prinsen van Oranje stond, lijkt de aanhang voor de patriotten zich toch
uitgebreid te hebben.
Misschien was de burgerbaron ook wel een pruikendrager,
meer nog, hij was gekleed naar de normen van de tijd en dus ook met gepoederde
pruik, maar de pruikentijd was bepaald roerig en wat Nederland, de Republiek,
betreft werd de situatie onzeker voor de burgers. De Staten-Generaal vermochten
aan de neergang weinig te doen, waardoor de krijgsvloot verder verloederde en
het landleger was in handen van buitenlanders, die graag hun duiten ontvingen
maar of ze bereid waren te vechten tegen bijvoorbeeld de koning van Pruisen,
oom van de gemalin Willem V, Wilhelmina, die in 1787 de Republiek binnenviel
met een groot leger het Patriottische leger en de drijverijen de kop indrukte.
Heel wat Patriotten trokken weg, onder meer naar de Zuidelijke Nederlanden en
Frankrijk, waarbij Betje Wolff ook vermeld mag worden.
Was Willem V nu een zwak figuur? In zijn brieven om toch
maar te worden toegelaten tot de Ridderschap van Overijssel, lezen we bij Luc
Panhuysen hoezeer de baron zich beijvert de prins toch maar gunstig te stemmen,
wat uiteraard van belang was. Maar algauw zal hij zich keren tegen de
legerleiding en het voorrecht van militaire rechtbanken om bij conflicten met
burgers voorrang van rechtsmacht krijgen, zal nog de hertog van Brunswijk geviseerd worden, maar als het
gaat om het laten verkommeren van de marine komt de prins zelf in het vizier,
maar blijkbaar voelt deze zich niet echt geschikt voor de rol die de Oranjes
zich mettertijd hebben toegeëigend, waarbij de militaire rol groter werd en ook
steeds meer uitgehold leek. Toen de vierde Engelse Oorlog, uiteraard een
zeeoorlog, vanuit Londen werd afgekondigd was Nederland, op last van de Erfstadhouder geneigd een zeeslag
bij Doggersbank als overwinning voor te stelen terwijl het op zijn best om een
onbesliste zeeslag ging. Bovendien kon de Engelse vloot voor de kust van
Nederland patrouilleren en zo een handels- en zeeblokkade opleggen. Joan Derk Van
der Capellen liet daarop het manifest door zijn toeverlaat François Adriaan van
der Kemp, een doopsgezind predikant en dus op afstand van de Dordtse confessie
ofwel de meest met de staat verweven kerkelijke organisatie, verspreiden.
Willem V bleek evenwel een aarzelend opererend
ambtsdrager, geneigd tot micromanagement en er zich van bewust niet opgewassen
te zijn tegen zijn verantwoordelijken, had hij niet verzucht liever geen
Erfstadhouder te worden, wat aanleiding geeft tot de gedachte dat Joan Derk hem
wel veel kennis, inzicht en daadkracht toedicht. Ging Van der Capellen op zeker
moment op de vlucht naar Amsterdam, dan bleek de prins ook een angsthaast – na de
dood van de burgerbaron – die naar Nijmegen vluchtte. Wanneer de Oranjes in
1813-1814 terugkeren naar Nederland, zou de visie over democratie en het belang
van ministeriële verantwoordelijk opnieuw buiten beeld blijven, tot Johan Rudolf
Thorbecke in 1848 de grondwet grondig kon herschrijven. Pieter Omtzigt zou zich
wellicht ook graag spiegelen aan Joan Derk Van der Capellen tot den Pol dan wel
vaststellen dat in die verre provincie nogal wat denkkracht en moed blijkt te
bestaan, zoals bleek bij de Toeslagenaffaire. Men mag mensen in verschillende
periodes niet vergelijken, maar om tot verandering en vernieuwing te komen,
zoals de burgerbaron het aanpakt, met zijn pamfletten en manifesten, snel gedrukt
en al eens clandestien verdeeld, verdient toch onze aandacht. Luc Panhuysen
tekent ons het beeld van een indrukwekkend handelen in een tijd die voor de
Republiek niet gunstig uitpakte. Dat een man de boel op wist te schudden, staat
vast, maar hij stierf te vroeg, in 1784 om mee leiding te kunnen geven aan de
strijd met Pruisen. De steun aan de jonge, nieuw opgerichte republiek, de VS en
de contacten met John Adams, die in Amsterdam en den Haag meer zou doen alleen
meer diplomatieke diensten verlenen, mag niet in vergetelheid blijven.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten