Schrijverij uit de pruikentijd kan best boeien, over Betje Wolff
Recensie
Tegen de fijnen en hun
Hypocrisie
Betje Wolf en het schrijven in roerige tijden
Marita Mathijsen. Een Vrije Geest. Het uitzonderlijke leven van Betje Wolff. Balans. 448 pp. €29,99
Een boeiende winteravond in de nieuwe bibliotheek de Krook
in Gent, mochten we luisteren naar Marita Mathijssen, emeritus hoogleraar
Nederlandse Letterkunde aan de UvA, waar ze zich met de negentiende eeuw bezig
hield en literatuur die er wortel schoot, onder meer de briefwisseling van Jacob
van Lennep met den Schoolmeester, pseudoniem Gerrit van de Linde. Zij verzorgde
ook een biografie van diezelfde Jacob van Lennep. De naam van Lennep kwam me al
enigszins bekend voor, maar tot nadere kennismaking kwam ik pas met de biografie.
Dat geldt ook voor wat betreft leven en werken van Betje Wolff, want haar naam,
haar vriendin Aagje Deken en de brievenroman De historie van mejuffrouw Sara
Burgerhart werden ons tijdens de collegejaren medegedeeld, maar tegelijk
vernamen we dat het om literatuur uit de pruikentijd ging, die schier
onleesbaar zou zijn.
Een leraar probeerde ons toch enigszins vertrouwd te
maken met die letterkunde. Maar het viel hem niet mee, want tja, die achttiende
eeuw en die ellenlange brieven, vele kantjes dik, dat was volgens hem niet
leesbaar. Maar het ware aantrekkelijker geweest als hij toch wat meer over haar
leven en werken had verteld. Maar ja, waar moest hij de biografische data
zoeken? Zelfs het werk over Betje Wolff en Aagje Deken van P.J. Buijnsters
moest nog verschijnen in 1984.
Marita Mathijsen volgt Betje Wolff in de voetsporen en
reist mee van Vlissingen naar Middenbeemster en verder naar de Rijp en daarna
ging het naar Beverwijk om na de Pruisische overwinning op de Patriotten te
verkassen naar Trevoux bij Lyon. De plaatsnamen zijn te onzent nauwelijks
bekend, behalve Vlissingen, de maatschappelijke verhoudingen zijn ons helemaal
vreemd, maar net dat maakt deze biografie best interessant. Tijdens hun verblijf in Trevoux werd het hen
duidelijk dat ze opgelicht waren door de man aan wie ze in vertrouwen hun
fortuin hadden toevertrouwd. Voor Aagje was het leven in armoede geen onbekende
en Elisabeth Wolff Bekker was er beter voor behoed gebleven. Maar het leven
gaat door, tot het finaal eindigt, ook voor Betje en Aagje, die 9 dagen na
Betje overleed te den Haag op 5 november 1804. Het kwam mij een mooie
gelegenheid voor meer te vernemen over deze geschiedenis en hoe vrouwen toch
wel hun bijdrage leverden aan de cultuur en in dit geval de verlichting.
In deze biografie gaat alle aandacht naar Elisabeth Bekker,
later Betje Wolff, omdat zij al wel een en ander geschreven had, voor het
overlijden van Adriaan Wolff en toen Aagje bij haar kwam wonen, het leek wel
een blind date, begon het bekende duo met onder meer Sara Burgerhart de
literaire wereld in de republiek aan te spreken. Verlaat men zich op de
Wikipediapagina, dan zal men weinig te corrigeren hebben maar uiteraard blijft
het een beknopt overzicht, terwijl Marita Mathijsen het nodige onderzoek heeft
gedaan en zo brengt zij ons dichter bij de achttiende eeuw, waarbij leven en
werken van Betje vorm en betekenis krijgt. Betje, Elisabeth is de tweede
dochter die de naam krijgt in het gezin Bekker,
waarbij de vader welgesteld is, lezen we, zonder tot de regentenklasse gerekend
te worden.
Hoe zag Vlissingen er toen uit, in 1737? Marita
Mathijsen schetst ons een beeld van een drukke havenstad, naar verhouding met
Rotterdam of Amsterdam eerder kleinschalig denken we dan maar, toch was Vlissingen
belangrijk genoeg, met kamers, bestuursorganen dus van de WIC en VOC, met alle
ondersteunende bedrijvigheid, lijnbanen en uiteraard scheepswerven. Vader Jan Bekker
was handelaar in koloniale waren, zoals koffie en tabak en stond er redelijk
goed voor. Moeder Johanna Boudrie moet een goede scholing hebben gehad en deed
haar zonen wel op school, maar haar dochter pas toen ze klaar was voor de
Franse School, een soort handelsopleiding. Betje Wolff verloor toen ze 14 werd
haar moeder en dus ook haar broers en zus. Bovendien had Betje het ongeluk dat
ze nooit helemaal uitgroeide en klein van gestalte bleef. Is dat belangrijk
voor haar schrijverschap? Dat valt moeilijk te stellen, maar we zijn toch ook
altijd wat de natuur, het DNA ons meegeeft, maar ook onze omgeving, levensbepalende
gebeurtenissen maken ons tot wie we zijn, maar in vele opzichten blijkt Betje
wel populair te zijn geweest, in de Beemster tijdens de zomermaanden.
Het beeld van de stad, met havens binnen de stad en
een stadhuis dat zeer lijkt op dat van Antwerpen, getuigt dan ook van een
zekere welstand. Maar in de loop van de 18de eeuw verloor ook
Vlissingen met de Republiek niet alleen aanzien maar ook de economische
dynamiek van de gouden eeuw, al lijkt dat in de vestingstad Vlissingen wel te
zijn meegevallen, net omdat Vlissingen het vertrekpunt was van de
driehoekshandel, dus van de slavenhandel
tussen de Afrikaanse Westkust en de Caraïbische eilanden plus Suriname. De Oostenrijkse Successieoorlog,
die eindigde in 1748 betekende alweer, net als de laatste oorlog van Louis XIV die eindigde met
de vrede van Utrecht, een verzwakking van de macht en het prestige van de
Republiek, waarbij men Willem IV uit het huis van Oranje opnieuw op het schild
hees, hoewel dat aan de feitelijke situatie van de republiek niets veranderde.
Hoe dergelijke veranderingen mensen, burgers, kleine luyden en de elite uit hun
evenwicht brengen, blijft altijd een belangrijke kwestie, omdat het kan
verklaren waarom mensen zich al dan niet opstandig dan wel gelaten opstellen. Hoewel
Betje Wolff eerst nog gunstig oordeelde over Stadhouder Willem V, bleek ze niet
te beroerd om daarna toch de zijde van de patriotten, zoals baron Joan Derk van
de Capelle tot den Pol te kiezen. Het is goed om weten dat de gereformeerde
kerk, hoewel geen staatskerk zich toch gerechtigd achtte als de geestelijke arm
van het gezag te mogen optreden. Wil nu net het geval dat mevrouw Wolff zich
door deze kerk tekort gedaan weet maar ook dat die eerbiedwaardige dominees
niet vies waren van hypocrisie. Marita Mathijsen laat zien hoe de domineesvrouw
Betje Wolff in haar brieven en andere geschriften het algemene belang, de
politieke belangen die spelen aan de orde te stelde en de dominees – met
uitzondering van haar man, die haar steunde, niet helemaal toch – zich als de
fijnen vaak niet te beroerd tonen kleine mensen met de vinger te wijzen en
erger.
Want op haar zes- of zeventiende trok Elisabeth Bekker
erop uit met een jonge man, een soort schaking, waarna beiden, Bekker en Matthijs
Gargon, een ex-soldaat van het landleger en uit bezuinigingsdrift met pensioen
werd gestuurd. Wat de jonge Elisabeth Dekker bewogen had mee te gaan in dit
avontuur, want van een ontvoering tegen haar wil is volgens Marita Mathijssen geen
sprake, krijgt de biograaf niet helder uit de bronnen. Hoe lang de jongelui weg
geweest waren, kan evenmin nageplozen, wel werden beide onder curatele en
buiten de gemeenschap geplaatst, want het werd hen verboden deel te nemen aan
het avondmaal op Witte Donderdag. Het is eigen aan de kerkgemeenschappen dat
gedrag van jongeren gevolgd werd en wie uit de pas liep, werd gesanctioneerd.
Mathijs Gargon kwam uit een bekende familie van dominees in Vlissingen en Kats, en zou na verzoening met
de kerkelijke, gereformeerde instanties naar de Oost gegaan zijn en daar een
behoorlijke carrière kon uitbouwen en huwen met een andere vrouw. Maar was
Gargon werkelijk een verkeerde gast? Mathijssen vraagt het zich af.
Voor Betje Bekker gaat de afdaling naar de hel
intussen verder, maar in haar teruggetrokken leven begint ze het schrijven
serieus te nemen en schrijft ze ook brieven, onder meer aan ene Adriaan Wolff, een
dominee in het dorp Middenbeemster die zelf ook wel eens iets schreef en haar
brief ontving. Hoeveel Betje Bekker vertelde over haar weinig benijdenswaardige
situatie van min of meer gevallen vrouw. Had het weglopen zich voorgedaan in
1755, dan zat Betje Wolff-Bekker in 1760 goed en wel in Middenbeemster bij haar
Dominee. Hier toont Marita Mathijssen hoe cruciaal het is bij figuren uit een
verder verleden – WO II schijnt ook al niet meer bekend te zijn bij de jeugd
van heden – de leefomgeving te schetsen, breeduit uit te tekenen, waarbij men,
verneem ik telkens weer, biografen zich verliezen in details, of erger, in uiteraard
overbodige ideeën. Alsof mensen, zeker haar vriendin Petronella Johanna Temmerman
(1724 – 1786, die ook wel verzen en uiteraard brieven schreef, ons van verre of
naderbij bekend zou zijn. Meer dan met letteren doende had Temmerman interesse
in natuurkunde en astronomie, wat ons mag verbazen, terwijl in de zeventiende nieuwe
paden werden gevonden in de natuurkunde, waarna in de vroege achttiende eeuw inzichten
van Leibniz en Newton bredere verspreiding kende derhalve een breed publiek
vond. Van Else Eisinga (1744 – 1828 kennen we in Franeker kennen we nog steeds
het bijzondere planetarium. is in Marita
Mathijsen laat in haar boek zien dat Betje Wolff ook wel interesse had voor nieuwe
visies, ook als het ging over een – anachronistische benadering – mens- en
wereldbeeld. Vaak bezocht me de vraag wat per slot van rekening het verschil
zou zijn tussen enerzijds de predestinatieleer zoals Calvijn die opdroeg te
aanvaarden en te geloven en het wetenschappelijk determinisme van Leibniz en
Christian Wolff, bekend aan Betje Wolff uit de bibliotheek van Adriaan Wolff,
haar echtgenoot. Het verschil is dat we de gang van zaken in de natuur der
dingen kunnen besturen en door vorsen kunnen kennen en dus ook het eigen denken kan vatten. De predestinatie is door de natuur van Gods
wijsheid uiteraard onkenbaar en zelfs als men welstellend was – waaruit Gods
welwillende blik zou blijken – dan nog was dat hoogstens een (sterk) vermoeden.
We zien hoe Betje Wolff door haar verblijf in
Middenbeemster, met Adriaan Wolff een nieuwe wereld betreedt, maar ook hoe ze
ertoe neigt met meisjes en vrouwen warme banden te smeden. Tijdens we
wintermaanden zijn de paadjes diep, ja diep, maar in de zomer komen
Amsterdammers naar hun buitenverblijf – dat bezit bij een boerderij was zo te
zien mee nodig om de drooglegging van de
Beemster mogelijk te maken. Feit is dat tijdens de zomers grote families naar
de Beemster kwamen en er gebrand op waren met de domineese kennis te maken en
vaak bleken dat langjarige contacten en vriendschappen. Voor Betje Wolff kwam
een nieuwe wind door haar leven waaien, waardoor ze haar literaire activiteiten
kon richten op een geïnteresseerd, dus geletterd publiek. In Middenbeemster was
er behalve de kleine pastorie van dominee bij de kerk nogal wat hoeven, waaraan
riante buitenhuizen verbonden waren. Het waren vaak families verbonden aan de
VOC en konden in het buitenleven wel hun gading vinden.
Mathijssen brengt ons op een schoteltje hoe de
weliswaar verarmde Republiek tegelijk regenten en burgers hun weg zochten,
zowel de broers Bekker als de familie van Adriaan Wolff, waarbij Betje goede
contacten had met de schoonbroers, die intellectueel wel iets voorstelden. Zo
een eeuw te vatten kan via uitgebreide
verzameling van data, geboortecijfers, tonnages van de vloot of
bouwactiviteiten in steden en platteland, maar vaak kan het naspeuren van een
leven, zoals van Betje Wolff in de samenhang die ze zelf heeft beleefd, zoals
in de zomers in de Beemster, met allerlei mensen in Hoorn, Amsterdam, Gouda of elders,
met die zo belangrijke briefwisseling, maar Aagje Deken en Betje hebben
blijkbaar de inkomende brieven niet bewaard. Wanneer Betje Wolff haar agressie
botviert op de fijnen, de zoozoo’s, krijgt ze natuurlijk heel wat weerwerk uit
de gereformeerde kerk al lijkt het erop dat zij hoogstens een paar recensenten
tegen zich heeft, maar de achttiende eeuw heeft zo zijn eigen socials, de snel
te drukken pamfletten, die ook snel verdeeld worden. Baron Joan Derk van den
Cappellen tot den Pol zou het presteren een pamflet, “Aan het Volk van Nederland” in 1781, anoniem landelijk
te verdelen en pas in 1891 werd bewezen dat Van den Capellen de auteur was
geweest. Het belang van het adres “aan het volk van Nederland” bleek
onmiddellijk omdat de patriotten plots uit hun steden en hofsteden opstonden.
De hogere standen, de regenten waren wel tegen de stadhouder en achterban, maar
zagen geen heil in een heuse omwenteling waarbij de middenklasse ook hun
woordje te zeggen zouden hebben. Het komt zelden aan bod, maar in de Belgische
omwenteling van 1787 met Van der Noot en Vonck, die mutatis mutandis ook
respectievelijk de elite (Van der Noot) en het volk, Vonck, de Patriotten die
zichzelf wilden bevrijden kende dus een gelijkaardige splitsing van inzichten. Nu,
dat Betje Wolff positie inneemt tegen de Prins,, Willem V, die ze in 1766, dus
bijna 15 jaar vroeger, nog gecomplementeerd had, kwam minstens gedeeltelijk voort
uit Wolfs afkeer van de quasi-staatskerk, de volgelingen van de Dordtse Synode,
de Fijnen, waartegen Betje Wolff zich al zo vaak had gekeerd. Het blijft voor
mij een van de merkwaardige fenomenen in de geschiedenis der Nederlanden: hoe kon een conflict tussen voorstanders van een
strenge opvatting over de – dus niet bestaande – vrije wil en de voorstanders
van vrije wil bijna twee eeuwen het maatschappelijke leven overwoekeren waarbij
de Prins en Orangisten voorwenden tegen de stedelijke elites, de regenten als
de niet legitieme machthebbers op te treden, maar bijvoorbeeld ook de
Wederdopers, die blijkbaar niet geporteerd waren door Luther en Calvijn. Het
belang van het conflict zal dan ook meespelen in de tijd van de Patriotten, waaraan
Betje Wolff hechtte.
Het belang van deze biografie door Marita Mathijsen
bestaat erin dat we met het leven van Betje ook een cultuurgeschiedenis
krijgen. De sociale verhoudingen in Vlissingen, het contrast tussen de winters en
zomers in de Middenbeemster en na de dood van Adriaan Wolff, een tijd in de
Rijp, waar het leven niet zo gezond leek. Daarna verhuisden ze naar Beverwijk,
waar ze op Zomerlust hun nieuwe leven, redelijk geruggesteund door hun succes
en door een paar erfenissen van Agatha, Aagje Deken en Betje Wolff. Ze reden er
met de sjees en hadden een tuin, waarin een schrijfhut werd opgetrokken voor
Betje. Aagje kwam daar niet volgens Mathijsen, maar had haar eigen
schrijfvertrek.
Of er intieme betrekkingen waren tussen Aagje en
Betje? Er is al geen bewijs voor omdat vrouwelijke homoseksualiteit minder hard
werd bejegend dan de herenliefde. Vrouwen hadden ruimte voor intieme banden met
andere vrouwen – als het maar niet te apert werd – en bovendien, vrouwen
sliepen al eens samen, zoals mannen, zie memoires van Casanova, als ze onderweg
waren of op visite kwamen – maar er was doorgaans toezicht en vrouwen hadden
ook wel de neiging zich te voegen naar de publieke normen. Als Betje, in de
tijd in Middenbeemster een meisje uit Hoorn, Anna van der Horst leert kennen en
waarderen, al gaat Marita Mathijssen er net vanuit dat ze elkaar wel zagen,
ondanks de afstand, zeker in de winter,
toch is de breuk er gekomen omdat Betje geen beste naam had, met haar
strijdschriften tegen de recht in de leer staande fijnen in Hoorn en zeker ook
Anna’s vader waren zeer tegen de verstandhouding, omdat Betje nu eenmaal
afkerig stond tegen de stijve heren van de strenge leer, die dus niet geloven
in de vrije wil en de eigen inbreng in het kleine en grote wereldgebeuren. De
orde niet verstoren was het belangrijkste devies want god had die gewild.
Tijdens de 18e eeuw leefde een nieuwe geest
op, die komaf zou maken met de almacht van God en vorst. Christian Wolf, die in
de bibliotheek van Adriaan Wolff ter beschikking stond voor Betje, die het werk
kende en er stof uit putte om haar mens- en wereldbeeld verder uit te bouwen.
Het is ook daarom dat we moeten terugkeren naar de vraag wat emancipatie nu
eenmaal betekent. Onder meer schreef Christian Wolff in het Duits of gaf zijn
werk naast een Latijnse editie ook in het Duits uit. Maar we weten dat
Christian Wolff een rationalisme voorstond, waar God de vader niet al te veel
in de pap te brokken had. Dergelijke werken lezen en er verder over studeren,
nadenken, brengt precies die emancipatie op gang, die bij Betje Wolff onder in
een vertaling van een werk tegen de slavernij tot uiting kwam, maar zeker ook
in de strijdschriften tegen de farizeeën maar ook in opvoedkundige geschriften,
waarin zij de opvoeding van meisjes aan de orde stelt. Is ze daarbij
conservatief? Geenszins, want ze vond de meisjes net zo goed de kans dienden te
krijgen zich te vormen.
Hoewel Elisabeth Wolff née Bekker goed in staat bleek
haar zaken te regelen en opvallend onafhankelijk kon leven, ook met Adriaan Wolff,
toch bleven de grenzen die aan haar sekse opgelegd waren, haar ook wel
beknellen. Geld bleek de beste garantie, maar ook maatschappelijk aanzien hielp
en helpt uiteraard. Maar de jonge Betje liep weg met haar vriend Mathijs Gargon, werd onder curatele door de
kerkenraad gesteld, omdat ze de publieke orde danig verstoord zou hebben, waar
ze vier jaar later uit weet te stoppen en zo te zien had ze het haar Wolffje redelijk
getroffen. Simpel was het niet, ook omdat ze enkele jaren naast elkaar hadden
geleefd. Maar opvallend is dat ds Adriaan Wolff haar meer gaat steunen in haar
strijd tegen de stijven, de zoozoo’s, wat omgekeerd leidde tot een nieuwe
verstandhouding. Toch had zij in Amsterdam Gouda en dus ook de Santhorster
buitenplaats bij Wassenaar heel wat kennissen en vrienden, die haar
uitnodigden, met dien verstande dat de dichteres altijd even eigengereid bleef
optreden. De breuk met Burman gaat over eer en het gezicht niet willen
verliezen, maar het maakt Betje de volgende jaren weinig uit, ze blijft
fulmineren tegen de dragers van de Dordtse Synode. Voor ons lijkt het efemeer,
gerommel in de marge, maar het was fundamenteel en in de kerk – die ook de
Prins van Oranje bleef steunen – werd elke aanval op de geloofswaarheden als
bijzonder pijnlijk ervaren. Marita Mathijsen legt uit hoe dat uiteindelijk op
een feitelijk scheiding der geesten zal uitlopen en hoe de strijd van de
Patriotten leidde tot een inval van een serieus en omvangrijk leger van de
Pruisische vorst, broer van de gemalin van de Prins.
De dood van Adriaan Wolff, door Betje goed verzorgd
toen de jaren hem gingen teisteren, leidde tot een nieuw leven, eerst in
betrekkelijke armoede, maar door erfenissen gezegend troffen Aagje en Betje het
steeds beter. Dat ze elkaar gevonden hadden, was al een mirakel op zich, want
Aagje had haar een boze brief gestuurd en vervolgens waren ze kort na de dood
van de dominee samen gaan wonen, eerst in de pastorie in Midden-Beemster, dan
eruit gezet door de schoonzoon van Adriaan, die ook de boeken en andere
eigendommen van het gezin liet veilen, om zijn vrouws aandeel vrij te stellen, later
in de Rijp, waar de lucht ongezond was en het leven vrij armoedig was. en dan in Beverwijk,
waar ze een mooi goed, Lommerlust konden kopen met een erfenis van Aagje Deken,
waar het heerlijk toeven was.
De vlucht – wellicht overbodig – naar Frankrijk,
Trevoux, waar nog een boek uit voortkwam: wandelingen door Bourgondië en de
Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut, een zesdelig werk over een meisje
dat door en door verwend werd, sloot wellicht het oeuvre af, maar terug in
Holland lijkt het voor hen moeilijk nog aanspraak te maken op wat verloren
ging, hun vermogen maar ook hun naam als succesvolle bestsellerschrijfster.
Bij dat alles den ik
dat Marita Matthijsen toont dat die mevrouw (weduwe) Wolff-Bekker
doorheen haar productieve leven steevast de aandacht heeft gevestigd op het lot
van jonge meisjes, die absoluut niet onwetend het volle leven mogen worden
ingestuurd, maar de nodige vorming horen te krijgen maar ook iets anders,
namelijk dat wat vrouwen kan overkomen als ze niet genoeg weten van wat het
leven te bieden heeft en wat schadelijk kan zijn. Soms lijkt ze preutser, stelt de biografe
vast, eraan toevoegend dat het gevang waarin de zoozoo’s vrouwen willen houden
terwijl burgers hun dochters wel eens meer ruimte durven te geven – kwestie van
de juiste coterie te treffen, om een eventuele echtgenoot te treffen – maar vooral
moeten moeders, die zij niet had en Aagje al helemaal in die bijzondere jaren. In
gemoede stelt een mens vast dat er lang niet veel leek te veranderen, maar nu
studeren vrouwen volop aan de universiteit en nemen de beroepsmogelijkheden,
maar misschien blijven er hinderpalen. Maar net deze dame, Betje Wolff liet bij
leven zien dat het niet hinderpalen zijn die een leven bepalen, maar hoe men ze
weet te slechten. Een meervoudig pleidooi voor vorming, van Betje Wolff en
Aagje Deken blijkt wel, zonder dat het al te braaf wordt.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten