De Man en het Plan? Politieke biografie Hendrik de Man
Recensie
Hendrik
de Man
Biografie van een zelfverzekerde
Jan
Willem Stutje, Hendrik de Man. Een man
met een plan. Uitgeverij Polis 2018. 530 pp. €34,99
Waarom
ik de figuur van Hendrik de Man belangrijk genoeg vind om een biografie over
hem te lezen, komt voort uit de gedachte dat we nooit genoeg inzicht kunnen
verwerven in het verleden. HdM, Hendrik de Man dus, blijft toch wel fascineren, ook al liep hij
tijdens WO II verkeerd, dat wil zeggen, hij ging ver mee in de collaboratie
maar trok zich terug, toen het hem daagde dat hij geen sleutelpositie zou
verwerven. Hoe emancipatorisch was het socialisme en hoeveel paternalisme sloop
erin, bepaalde het zelfs?
Jan
Willem Stutje schreef al een zeer boeiende biografie over Ferdinand Domela
Nieuwenhuis en liet daarbij zien hoe sommige figuren er wel in slagen te
ontkomen aan de druk van het partijsysteem, terwijl hij met deze biografie
ingaat op de vraag hoe het socialisme in de greep kon komen van leiders die hun
achterband dachten te kunnen sturen, zonder er weinig of geen achting voor op
te brengen.
Het
socialisme ontstond in Gent lang voor 1885, toen de socialistische partij in
België officieel werd gesticht, waarbij de arbeiders v/m begonnen met
spaarkassen, mutualiteiten, en coöperatieven. Eerst de edel ambachten, zoals de
diamantbewerkers, de drukkersgezellen, later ook de arbeiders in de textielfabrieken.
Het werk “Novecento in Gent” van Guy Vanschoenbeek blijft nog altijd maatgevend
om te laten zien hoe het socialisme niet per se begon met een socialistische
ideologie, wel met praktische oplossingen voor concrete problemen, sparen en
eventueel geld lenen voor een eenvoudig huisje, ziektekosten opvangen.
Bovendien gold in België de Wet Le Chapelier nog, die ooit in de Franse tijd
was afgekondigd om de ambachten het onmogelijk te maken zich te reorganiseren.
De vakbonden zijn geen ambachten, maar werden als vereniging van arbeiders als
corporaties voorgesteld. In 1867 werd de wet afgeschaft, maar de organisatie
van de arbeiders in Gent liep met mensen als Emiel Moyson (1838 -1868), vlot
van stapel; Emiel Moyson was wel een fat
en losbol, maar toch geroemd als een van de grondleggers van dat arbeiderisme,
hoewel hij zelf geen arbeider mocht heten. Eduard Anseele en Edmond van Beveren,
Cesar de Paepe in Brussel, naast anderen. De succesvolle werking van de
coöperatieve Vooruit in Gent, zou de groei van het socialisme alleen maar
versterken. Van Beveren zou geïnspireerd door de congresbesluiten van Gotha aan
dat socialisme vorm geven. Het mag u duidelijk zijn, het kan evident zijn wat
socialisme was, wat het voorstelde, maar al die namen, al die helden ook, daar kan
men niet zomaar hoogte van krijgen. Het congres van Gotha betekende in se een
einde van de socialistische beweging als revolutionaire beweging, waar Karl
Marx het dan ook hartsgrondig mee oneens was. Werd HdM aangetrokken door het revolutionaire
dat zich in 1902 wat ondergronds in leven was gehouden?
De
jonge Hendrik de Man kwam, 17 jaar oud, in een partij terecht, in 1902, dus een
kleine dertig jaar later, die goed gestructureerd was, maar waar de
richtingenstrijd toch sterker was, dan men het later heeft willen voorstellen.
Behalve de ideologische discussies, die onvermijdelijk waren, zag men aan het
begin van de twintigste eeuw ook een spanningsveld tussen de arbeiders en de
intellectuelen, die de club kwamen versterken. De plaats van marxisme was sinds
1885 onbetwistbaar, maar zoals Jacques van Doorn over de SPD, de moederpartij,
zou vaststellen, was het voor de arbeiders niet altijd eenvoudig in de logica
van de intellectuelen, zoals internationalisme en gelijkheid mee te gaan. Hendrik
de Man begon als een radicaal van 17 in het socialisme, terwijl hij er thuis
allerminst voor in de wieg gelegd was, in 1885. Hij zou in Gent een eerste echtgenote
vinden, Elvire Lottigiers, maar een arbeidster-werkneemsters/loonslaaf was ze
niet en de vraag is of zij wel opgemerkt geworden zou zijn door HdM als ze echt
een zich in zweet krom werkende arbeidster was geweest. Zelfs rond 1970 zag men
bij twintigers die respectievelijk in de fabriek gingen werken en hun
leeftijdgenoten die nog studeerden of al een eerste kantoorjob hadden of als stagiair
bij een advocaat werkten een behoorlijk verschil, dat later wel uitvlakte,
omdat de fysieke belasting relatief verminderde voor de arbeiders, en sport
voor iedereen toegankelijker werd.
De Man
begon zijn carrière bij de SJW, Socialistische Jonge Wacht en was actief als
propagandist, redacteur ook bij het blad Ter Waerheidt, waarbij hij algauw in
de clinch ging met de tenoren van de partij, Eduard Anseele en Emile
Vandervelde. Als student was HdM geen bijzonder groot succes beschoren, de
weigering om een militaire loopbaan te kiezen, viel niet in de smaak… de jonge
Hendrik leek alles behalve een brave en oplettende jongeman en hoewel hij, door
zijn relatie met Elvire, Vere zogenaamd met de arbeiders vermaagschapte, bleef
het een kwestie van afstand houden, van een onmiskenbare hypocrisie. HdM zou
nooit de familie van Elvire ontmoeten en na de oorlog vervaagde zijn
heldenverering wat het leven van de arbeider aanging. Tot en met zijn legertijd
in de oorlog bleef HdM een overtuigd marxist, dus ook gekant tegen precies de
SPD en het reformisme. Of dat allemaal gemeend was, kan ook de biograaf niet
helemaal duidelijk maken, dat hij in 1926 met een eerste poging kwam het
socialisme te overstijgen, mag ons niet ontgaan.
Tot in
de jaren dertig, wanneer hij zijn maatschappijvisie politiek handen en voeten
geeft, zal men hem kunnen volgen als een intellectueel, die aan vormingswerk
doet en nadenkt over wat het socialisme tijdens het interbellum te bieden heeft.
Een opvallend werk leverde hij met “Au dela du socialisme” Opvallend genoeg
blijkt HdM nogal last te hebben van trouw aan de vrienden, maar blijven
vrienden opvallend trouw aan hem, toch de banden breken. Er komen namen in deze
biografie voor, van Eduard Anseele tot Henriëtte Roland Holst, maar ook leden
van de Duitse NSDAP en van ondernemers en renteniers, wat maakt dat het na
lectuur niet voor de hand ligt HdM te plaatsen in het maatschappelijke veld.
Zijn vader zat in de directie van de Red Star Line, zijn moeder kwam uit een
roemrucht gezin van Jan van Beerst, uit een familie van Likeurstokers. De jonge
HdM moet dus wel zeer geraakt zijn geweest door de sociale kwestie. Wellicht,
geeft Jan Willem Stutje aan, zat er in de jonge en in de oudere Hendrik de Man
niet alleen een sterk ontwikkeld standsbewustzijn, hij was niet gespeend van
ambitie en door omstandigheden, door de geest van de tijd, kwam hij bij het socialisme
terecht, wellicht overtuigd van zijn
oprechtheid, waarbij opgemerkt moet worden dat sinds het congres van Gotha
binnen het socialisme nieuwe inzichten waren gegroeid, die te maken hadden met
de wijze waarop arbeiders en intellectuelen met elkaar hadden om te gaan. Karl Kautsky
was op het moment dat HdM een leidende rol probeert te verwerven een
theoreticus, die weet dat ook hij zijn getrouwen nodig heeft, want ja, partijen
zijn menselijke instituties.
Leest
men de eerste hoofdstukken van deze biografie en kijkt men vervolgens hoe de
Man zelf als patron zal ageren, dan lijkt het alsof hij blind is voor hoe
mensen zich in dergelijke organisaties bewegen. Het conflict tussen HdM en
Camille Huysmans zal daarvan wellicht het meest illustratieve voorbeeld geven,
het conflict met zijn wapenbroeder, Paul Henry Spaak het meest diepgravende. De
biograaf laat overigens door die conflicten en bondgenootschappen helder uit te
spitten ook de evolutie van het socialisme zien, waarbij de krijtlijnen,
bijvoorbeeld over socialisme en Vlaams gezindheid doorgaans niet zo scherp te
trekken vallen, want Anseele wilde wel het internationalisme noch het Belgische
kader loslaten, hij kon ook niet met goed fatsoen de Vlaamse verzuchtingen waaraan
August Vermeylen lucht had gegeven en waar HdM wel dacht in mee te kunnen gaan,
die als jongeman wel in de Franse betalende gemeenteschool les had gekregen. Het
blijft tot het einde van de biografie onduidelijk hoe HdM zijn keuzes kon
verantwoorden, al troostte hij zich niet altijd de moeite zich uit te spreken
over koerswijzigingen.
Het
centrale vraagstuk van dit boek blijkt de vraag te behelzen of het socialisme
er is voor de arbeiders dan wel of de arbeiders zich dienstbaar moeten stellen
aan de partij en de beweging. Het klinkt cru, maar waar de jonge HdM nog
probeert, ondanks zijn wel degelijk burgerlijke afkomst, met de arbeiders te
identificeren, zelfs er een te trouwen, die toch ook weer niet echt… Tijdens de
oorlog zal hij zijn visie op de arbeiders helemaal herzien, want ze zouden niet
bij machte zijn tot initiatief – alsof soldaten in het leger geacht worden
initiatieven te nemen, Zoals Stefan Hertmans ook beschreef in “Oorlog en Terpentijn”
– en zelfredzaamheid. Maar waren die soldaten echt wel arbeiders? Lui die in
een fabriek met duidelijke regels en normen hun brood verdienen? De lotelingen
zijn weer opgeroepen of waren nog net in dienst, waren vaak afkomstig uit de
armste lagen van de bevolking, die zich geen legerdienst konden afkopen en hier
denk ik, maakte HdM bewust een inschattingsfout, want hij had het, nadat hij
eerst gedweept had met het proletariaat en zelfs met een meisje uit het volk
was getrouwd, opmerkelijk genoeg niet (langer) hoog op met de arbeiders, bedacht
hij dat het proletariaat een imaginaire grootheid is, dat arbeiders, zoals
Jacques van Doorn schreef, niet zoveel vonden van gelijkheid want een negatie
van hun kunnen en kennen. HdM bedacht dus wel dat de arbeiders niet deugen,
maar hij kende het leven van de fabriek zo te zien niet, valt mij op.
Uitbuiting, zoals in 1827 Johan Thorbecke schreef in Gent, zou leiden tot Verelendung,
maar de werkelijkheid bestond in een verburgerlijking van de Arbeiders,
wat ook andere leidende figuren niet leken te begrijpen.
Het
werkvolk, zoals ook HdM dat ging zien, was niet tot organisatie en discipline
in staat, althans in het leger, kende geen hoger streven. Wat een verschil met
wat mensen als Frans Daels erover dachten, al bleef hij ervan overtuigd dat men
aan de verheffing moest werken. Het verhaal dat de socialistische leider in
hope gaat vertellen, want hij heeft een verhaal en zal dat via het Plan de Man,
waarvoor hij heel wat aanhang vond, maar de verwachtingen van die aanhang kon
hij niet inlossen. Dat het niet vanzelfsprekend is, dat men autoritair de
wereld kan verbeteren is helaas nog altijd niet doorgedrongen, want als men
leidende figuren goed volgt, dan merkt men dat een autoritaire neiging en
wantrouwen jegens de mensen voor ze zeggen het te doen, bleef meestal onder de
radar, omdat historici en sociologen vaak meegaan in het ideologische verhaal
en de intenties van topfiguren ernstig nemen. Bovendien laten de bronnen niet
altijd toe te peilen naar wat onder het oppervlak leefde, bij de mensen voor
wie men het zegde te doen.
Wie de
memoires van Gaston Eyskens over de grote Depressie heeft gelezen, begrijpt dat
het moeilijk was sluitende maatregelen te nemen, in die zin ben ik het dus niet
geheel eens met Jan Willem Stutje, dat het er alleen aan lag dat de klassieke
partijen, de Katholieke partij en de Liberalen voor een deflatiepolitiek
gingen, want de nationalisatieplannen van de belangrijke sectoren, zoals het
plan voorop stelde, zouden wellicht ook weer inefficiëntiekosten met zich meebrengen
en dan staat men natuurlijk weer met (verborgen) effecten die het project en de
succesvolle afwikkeling ervan ernstige schade toebrengen en vooral net mensen
treffen, die het meest kwetsbaar waren voor de gevolgen van economisch onweer.
Eyskens had net als HdM problemen met de economische en financiële aanpak van
de crisis, maar nationalisaties zag hij niet zo zitten. Aan de andere kant
vormde het gebrek aan publieke investeringen mee een rem op het herstel van de
economie. Jan Willem Stutje lijkt de discussies tussen de econoom Eyskens en de
Man niet uitgevlooid te hebben, hoewel dat wellicht wel nog meer inzicht had
geboden in de beperkte economische kennis van de man van het plan. Ter
verschoning denk ik dat het spectrum van het boek, waarin in hoofdzaak de
conflicten binnen de Belgische socialistische kringen aan de orde komen,
waardoor het grotere ideologische debat afwezig moet blijven, wat met zich
meebrengt dat het falen van het Plan ook voor HdM gelegen zou zijn geweest in een
gebrek aan bereidheid van de katholieken om die nationalisaties te volgen.
Reden om het partijsysteem nog scherper in vraag te stellen.
Nu blijkt
dat wel uit de wijze waarop we op de hoogte gebracht worden van het beleid van
de minister en als baas van een kabinet,
want dat lijkt nogal chaotisch te zijn verlopen. Dat lezen leidt tot de bedenking
wat de draagwijdte van het engagement van HdM kan geweest zijn. De lezer komt
tot de bedenking dat het socialisme van de man nu eenmaal een omkering van doel
en middelen heeft ondergaan, helder gezegd, de Man leek vooral een
carrièrepoliticus die zocht naar de nodige handgrepen om zijn naam en faam uit
te breiden; met Paul-Henri Spaak kon hij in die periode nog door de deur, maar er
kwamen wel scheurtjes in de vriendschap en na de dood van Emile Vandervelde, toen
de Man voorzitter werd en patron van de Partij, leek het helemaal fout te gaan
tussen de Man en zijn naaste omgeving. Met Leopold III en Spaak stond HdM voor het
handhaven van een strikte neutraliteit en dat ging ook wel vaker dan wij
vermoeden in tegen de visie van de vakbonden. Opvallend was het conflict over
de steun van België een Franco, onder invloed van de Man, wat zelfs voor Spaak
wel erg ver ging. Wat dreef de Man nu om zich zozeer voor het socialisme
national in te zetten? Het was zijn eigen vinding, als “rechtse” socialist, waar
dus in die zin iets voor te zeggen valt, dat Hendrik de Man erin geslaagd is,
met Paul Henry Spaak de internationalistische vervreemding opzij te schuiven,
tot woede van de vakbonden en vooral Huysmans hield zich niet in dat luid uit
te bazuinen.
Na
lectuur van deze biografie en bij het overzien van de namen die voorkomen,
mensen die met de Man te maken hadden of waarmee hij te doen had, welwillend of
anderszins. Onder meer Henriëtte Holst stond lange tijd achter hem, steunde
hem, maar de keuze voor collaboratie woog te zwaar, zodat ook zij afstand nam
van hem. Maar zijn collaboratie valt toch niet zomaar te begrijpen, want zoals em.
prof. Herman Balthazar zegde bij de boekvoorstelling, velen in de BWP-POB beseften
dat de leiding, onder meer ook Eedje Anseele, zoals de Gentenaars hem welwillend
aanspraken, zich echt wel als leiding gedroeg en onvermijdelijk bleek dat uit
te lopen op een autoritaire gezagscultuur en zelfs een zekere minachting voor
de arbeiders. Wel beschouwd is dat het belangrijkste wat de biograaf kan
vertellen, maar hij hoedt er zich voor de geest van HdM te veralgemenen, wat
dus bij Balthazar niet zo goed viel. Het is dan ook problematisch – zoals mij bij
de lectuur van de biografie over Ferdinand Domela Nieuwenhuis was gebleken –
dat leiding geven aan een beweging als het socialisme, maar het geldt ook voor
bijna alle volksbewegingen, dat de leiding evolueert naar meer wantrouwen dan
nodig is, ten aanzien van de leden, de gewone leden, die blij mogen zijn met de
hen door de Partij gegeven leiding.
Het
ideologische kader waarbinnen men werkzaam is, komt er dan niet altijd
bijzonder boeiend uit, eerder schraal en net daar, denk ik dan, heeft Hendrik
de Man wel potten gebroken, om zijn ambitie vorm te geven, ook dat, maar vooral
omdat hij met zijn kritiek ten aanzien van het socialisme niet alleen stond.
Hoeveel ideologisch bevlogen sociaaldemocraten denken dezer dagen grondig na
over de betekenis van arbeid voor personen, het persoonlijke en het grote plan,
de betekenis voor de samenleving, want ook vandaag betekent denken over de samenleving
te gemakzuchtig, denken voor. Natuurlijk impliceert denken over arbeid dat men het
over de piramide van Maslow heeft en moet arbeid billijk verloond worden, niet
enkel hier, sprekend voor onze tijd, maar ook in andere contreien. En toch
raakte Hendrik de Man met zijn reflecties over wat we met arbeid kunnen
bereiken, niet enkele vreugde na de arbeid, maar gewoon plezier hebben in het
werk dat men doet en de resultaten die men realiseert, een gevoelige snaar, maar
Marx had al vastgesteld dat arbeid voor de arbeider een noodzaak is waar weinig
vreugde uit te putten valt, in het rijk van de noodzaak. Het probleem dat men
niet opgelost krijgt is dat arbeid – nu nog oneindig veel meer dan toen –
uitbesteed is geworden aan machines, robots, die heel wat routineuze klussen in
de productie oplossen. Wie nog in de productie werkt dezer dagen, is goed
geschoold en heeft enige kennis van machines en het product, want het grootste
werk wordt steeds meer door machines verricht, al blijkt dat bijvoorbeeld voor
voedingsproducten of fijn af te werken producten nog altijd handenarbeid is,
maar ook daar is de kwaliteit van het werk de norm, niet alleen de kwaliteit.
Het
valt mij op, bij het lezen van dit boek dat HdM op zeker ogenblik niet meer met
de economische noch met de sociale werkelijkheid aan de slag was, maar een
maatschappij voor ogen had staan, waarin het klootjesvolk niet echt geen plaats
meer had en het overleven van mensen, laat staan het goede leven van die mensen
niet meer de zaak van het politieke handelen behelsde. In de discussies na WO
II met mensen als Adorno en Horckheimer – die het niet voor Hendrik de Man
hadden – kwam het loslaten van de waarden van de Verlichting aan de orde, maar ook een grote nadruk op het
belang van de nationale samenhang, een nationalisme dat moest garanderen dat
men sterk genoeg was in de woelige en geweldige wereld. HdM had met Paul-Henri
Spaak geijverd voor een socialisme national, maar Spaak heeft daar als eerste minister
en vooral als regeringslid in Londen niet enkel afstand van genomen, maar is,
als ik het goed begrijp, teruggekeerd naar de oude socialistische doctrine.
Toch had HdM nog steeds getrouwen, die tot in de meidagen van veertig meegingen
in zijn denkbeelden.
Nu is
het wel de vraag of HdM nog wel een politieke toekomst zag, dat wil zeggen, of
hij niet opteerde voor een politiekloos bestel. De formulering mag bizar lijken,
wie ziet hoe hij afkeer koestert voor het partijstelsel – maar hij was zelf pas
voorzitter geworden van de BWP – maar of hij echt heil verwachtte van de koning
en niet eerder streefde naar een strak autoritair bestuur, waarin de koning, ter
wille van de legitimiteit en legitimatie van dat systeem. Maar waarom had de man zo een
afkeer van democratie en parlementair systeem, wetende dat hij als minister niet
echt blijk gaf van veel managementskwaliteiten en ook wat kwaliteiten als
bestuurder, het opbouwen van wetgeving en zorgen dat die uitvoerbaar is, valt niet
hoog op te geven?
Het
verhaal van mei ’40 tot en met de vlucht naar de Savoie van HdM blijft bizar,
met onder meer de oprichting van de Unie van Hand- en Geestesarbeiders, waar we
nog even enkele getrouwen zien meegaan, ook in de tijdschriften en andere
communicatiekanalen, maar waarbij HdM botst op een weigering van de Nazi’s,
vooral van de Militärverwaltung om hem een plaats te geven, waardoor al zijn
plannen in het water vallen. Had hij het voor de oorlog al bont gemaakt door
zijn strakke houding inzake de neutraliteit, waarbij hij vooral links viseerde,
dan was zijn verbeten streven naar een (goed) betaalde baan in het kader van de
nieuwe orde, voor onder meer Huysmans een regelrechte belediging. Eenmaal de
koning, Leopold III gekozen heeft zich te voegen naar de wensen van de bezetter
en Hitler, mocht HdM niet veel dromen meer koesteren en weet hij in een chalet
in de Savoie een onderkomen te vinden – via welgestelde vrienden – waarvan hij
de bezetter en Vichy op de hoogte stelt. De kring van mensen die hij al voor de
oorlog had opgebouwd, waaronder ene Abetz, die in Parijs de Duitse (culturele)
belangen behartigde. Natuurlijk had HdM heel wat Duitse kennissen gezien zijn
langjarige verblijven in Duitsland, waardoor hij met de culturele elite en ook
dus nationalistische kringen vertrouwd raakte.
Wat
men ook mag denken van Hendrik de Man, zijn keuzes in 1945 en tijdens het
verloop van de Koningskwestie, het moet wel een grote schok geweest zijn dat
men hem als een oorlogsmisdadiger heeft behandeld – wel met verblijfsvergunning
in Zwitserland en steun van gefortuneerde vrienden, de Lambiottes, dat noch
Spaak noch de koning hem ook maar een vinger hadden toegestoken. De afwikkeling
van zijn keuzes tijdens de bezetting doet de lezer vragen nauwelijks vragen stellen
over recht en onrecht van de repressie, dan toch over de positie die HdM voor
zichzelf nog altijd zag en dat moet ons een andere bedenking te berde brengen:
kan iemand zo verblind zijn van de eigen uitnemendheid? Ook al tegenover zijn
medestanders voor 1939 was hij gebotst op zijn beperkingen, tegenover de Duitse
bezetters, ondanks expliciete tekenen, was hij lang al te koppig om niet te
proberen een opzienbarende positie te verkrijgen. Telkens weer kan hij de
werkelijkheid, hoe weerbarstig ook, niet lezen.
Opvallend
in de debatten met die Duitse kringen ontstaat een denken over Europa, waarover
Jan Willem Stutje uitgebreid schrijft, met name over het gegeven dat in die
kringen een Europese eenmaking voorop gesteld wordt, dat met het aantreden van
de NSDAP niet verdwijnt, maar niet passend in de visie van de nazi’s geen groot
belang meer heeft. Het blijft de vraag wat voor een Europa die kringen in
gedachten hadden, hoe of het democratisch bestuurd zou worden, of dat het
inderdaad ook zou aansluiten bij wat later door de VN is uitgevaardigd, met
name de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Hoe overigens zou
iemand als HdM daarmee zijn omgegaan.
Met
dat alles blijkt het wel een nuttige oefening geweest te zijn van Jan Willem
Stutje, want hoewel de naam en de daden van Hendrik de Man in de vergetelheid
zijn geraakt, kan men ook vaststellen dat met deze figuur een politicus wordt
aangedragen waarover best wel eens nagedacht kan worden. De man die geen
militaire loopbaan wilde, daarover botste met zijn vader, zou in 1914 met grote
ijver dienst doen en ook in mei veertig liet hij zich opnieuw inlijven, liep
rond in militair uniform zonder daadwerkelijk militaire opdrachten te hebben
gekregen. Net dat liet zien dat we met een man van de grote gebaren is, die
graag blijk geeft van zijn superioriteit en de vraag is of dit werkzaam kon
zijn. Maar zoals Herman Balthazar stelde, daar was hij niet de enige zin. De
biografie is in deze een treffend voorbeeld hoe leiderschap complexer is, dan
zelfs leidende figuren graag voorwenden, want leiderschap en volgelingen, dat
botert niet altijd.
De man
die van vissen en jagen hield, maar evengoed zijn eerste vrouw zocht in de
kringen van de zogenaamde arbeiders – als een jachttrofee? - en daarna eerder
in de hogere, meer representatieve kringen een echtgenote zocht, waarna dan
weer een scheiding volgde, met een paar gezinnen, die hem als vijftiger toch
wel bezig zouden houden. Een bourgeois? Zo te zien wel en misschien niet van de
meest dynamische en creatieve soort, eerder iemand die uit is op naam, faam,
een carrière ook. Als studax is het wel degelijk een opvallend figuur en misschien
moet ik daarover nog eens met de biografie aan de slag, was hij wel bijzonder,
maar zijn verhouding tot het socialisme blijft bijzonder. Als politicus kon hij
zich niet met het handwerk bezighouden, als minister niet met het beheren van
een of meerdere departementen. Bevlogen? Het valt moeilijk te zeggen.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten