Vrijheid, wat moeten we ermee?




Recensie


Vrijheid, een
onuitputtelijk debat



Simon Knepper en Frank van de  Bosch (redactie). Essays van Alicja Gescinska, Christien Brinkgreve, Ger Groot, Herman Vuijsje en anderen. Boom uitgeverij 2018. 192 pp 20 €


Hoe moeten we het begrip vrijheid plaatsen in onze persoonlijke sfeer en in een maatschappelijke context. Want dat is wat “De Vrijheidsillusie”, een bundel opstellen door vele auteurs als Ger Groot, Trudy Dehue, Alicja Gescinska of Jos De Mul en anderen in even zoveel toonaarden te berde brengt. Dat vrijheid geen illusie zou zijn, sluit niet uit dat we niet altijd vrijheid ervaren, een besef van beperktheid, sluit niet uit dat we toch zelf over ons lot kunnen beschikken, zij het dan dat dit lot niet zo overweldigend is als het lijkt. Wat is het dan, vrijheid?

Als kind van de jaren ’60 heb ik mee de nagalm van de tijd gehoord, de roep om vrijheid, de eis tot vrijheid geboren en getogen te zijn, de naaktloperij was er een uiting van, de patchoeli ook. Laten we zeggen dat het een mooie tijd is geweest omdat we opgeroepen werden te zoeken naar onze vrijheid en die te verwerven, goedschiks of kwaadschiks. Maar het was ook een tijd van conformisme, waarin mensen in groten getale achter goeroes en rattenvangers aanliepen, de jeans en de parka het uniform. Zoals er nu jongeren betogen voor de klimaatzaak, betoogden er toen honderdduizenden voor de vrede en tegen de plaatsing van raketten voor de middellange afstand, terwijl in Rusland het sovjet-bestel ging wankelen en we er iets nieuws hoorden, de roep om vrijheid. Van de jaren zeventig af leerden we dissidenten kenden, zoals Vaclav Havel en Andrej Sacharov en nog wel anderen, maar die blijken voorbij en bijna vergeten. Van 1989 klonk dan de roep dat de vrije, open samenleving het gewonnen had van een paternalistisch bestel, het communisme, waar kritiek heiligschennis heette, al ging het om een atheïstisch bestel, waar gewetensvrijheid niet aan de orde was. Het deed me nadenken over de claim van links als het over vrijheid gaat, want dat was waar discussies toe leidden: vrijheid voor iedereen, maar de partij beslist voor diezelfde lieden v/m. Bovendien kreeg je via de literatuur een hoop verhalen te proeven waarin over vrijheid werd gesproken, dat het bizar was dat men toch altijd die vrijheid diende te bevechten en veroveren.

Kan men stellen dat vrijheid altijd weer veroverd moet worden, dan moet men nog weten hoe men er iets mee kan aanvangen zoals Alicja Gescinska schrijft. Vrijheid om te lezen wat men wil, maar niet kunnen lezen, is weinig zinvol en leidt niet tot meer zelfontplooiing. Het lijkt een banale opmerking, vooral omdat we niet denken aan wie niet heeft leren schrijven en lezen. Hetzelfde geldt voor het uiten van een mening, want als men geen vehikel heeft om die mening kond te doen, wat is dat dan waard. Men heeft censuur van overheidswege, maar men kan ook, dezer dagen, via allerlei vehikels bepaalde ongewenste opinies monddood maken, soms terecht, maar ook kan het onterecht zijn. Een visie die humanistische waarden, zoals het bestaansrecht van elke persoon ontkent, kan men niet dulden. Maar er zijn andere visies, die de common sense in vraag stellen, die non-conformistisch blijken hoeft men niet te verbieden, ook al omdat ze al eens een bijzonder licht werpen op zaken waarover men opgehouden heeft na te denken.

Een ander punt dat Gescinska naar voor brengt is minstens zozeer het overdenken waard, namelijk dat het niet volstaat dat de rijken, de welstellende lieden v/m zich kunnen veroorloven, maar ook minder door de fortuin begiftigde mensen. Michael J. Sandel meent evenzeer dat het niet goed is als mensen zich verkeers- en andere inbreuken kunnen veroorloven omdat ze nu eenmaal de middelen daartoe hebben die vrijheid af te kopen.

De bundel draait niet om het probleem dat vrijheid is heen, probleem in een filosofische zin, namelijk dat er niet zomaar een makkelijk te vatten begrip zou zijn, waarvan we alle aspecten zonder meer kunnen overzien. Onder meer de vraag of vrijheid een illusie zou wezen, hoewel niet onderzocht wordt wat de consequenties zijn voor het mensbeeld, voor zoiets als humanisme, indien vrijheid niet meer dan een illusie zou zijn. De neurologen Dik Swaab en Victor Lamme, die uitspelden dat we niet zelf iets willen, maar ons brein. Hoe de relatie tussen ons brein en ons bewustzijn functioneert, blijft dan onbesproken. Juist daar ligt, zoals ook Nelleke Noordervliet schreef, het probleem, want als we illusies afwijzen, dan laten we veel liggen dat het leven niet enkel dragelijk maakt, zoals Noordervliet het in eerste instantie ziet, maar ook het leven kleuren kan, maar ook, het ons wel eens onmogelijk maken. Illusies maken nu eenmaal deel uit van onze mentale uitrusting, zoals of beter onder meer als vruchten van de verbeelding. Want in de verschillende stukken komen paradoxen aan de orde, die samen de paradoxale existentie van de mens beschrijven, vanuit de gedachte dat het met de vrijheid niet altijd zo eenvoudig gesteld is als we zouden willen. Trudy Dehue stelt bijvoorbeeld hoe opmerkelijk het is dat we nu vrij moeten zijn, keuzes kunnen en vooral voortdurend moeten maken, terwijl Hans Achterhuis dan weer met Erich Fromm aan de slag gaat en onderkent dat we uit angst voor net die vrijheid wel eens kunnen kiezen voor systemen van onvrijheid of een systeem van onvrijheid.

Zegden we hoger dat vrijheid een problematisch begrip is, omdat er vele kanten aan zijn en omdat het bovendien te maken heeft met vele facetten van ons publieke en particuliere bestaan, waarbij ook in het bestaan als individu vrijheid hoog aangeschreven staan, terwijl het wel eens bedreigend ervaren wordt, wanneer we voortdurend gedwongen worden te kiezen, keuzes te maken. Het gaat daarbij vaak niet om belangrijke keuzes, maar toch kan het gebeuren dat een keuze ons niet in de grondstroom plaatst, maar integendeel eruit weg duwt, waarbij we onbegrijpend toekijken, net omdat we dachten vrij te zijn te kiezen wat ons het meeste bevallen zou, wat dus niet altijd het meest geschikte criterium bleek of blijkt te zijn. Overigens blijken keuzes lang niet altijd fundamenteel te zijn, terwijl men natuurlijk het toeval nooit uitsluiten kan bij fundamentele koerswijzigingen, maar per slot van rekening zal men daaronder ook de invloed van derden begrijpen. Want een aspect van vrij gedrag bestaat er nu net in, dat we niet altijd kunnen voorspellen wat de uitkomst zal zijn, al moeten we met Peter Bieri, zoals Joep Dohmen ons voorlegt, toch wel begrijpen dat de wil geen apart orgaan kan zijn, maar een conglomeraat van convergerende functies zoals het beoordelingsvermogen, zoals het ontwikkelen van een inzicht van wat men onderneemt, kortom, een complex samenspel van mogelijkheden, van faculteiten.

Men kan een windvaan lijken, als men niet altijd consequent handelen zou, maar er blijft een onderscheid te maken, net omdat een inconsistentie in het handelen het gevolg kan zijn van een reflectie, die niet uitloopt op een te verwachten conclusie, want er wordt anders besloten dan men eerst had verwacht. Vrijheid kan dus betekenen, dat men iets doen zou dat men niet a priori voor mogelijk hield, maar wel spoort met een visie die men wel voor ogen heeft. Het punt zal zijn, bedenk ik me dan dat men niet altijd in staat is die weg te kiezen, omdat er omstandigheden zijn, die het verhinderen, zoals conventie of belangenconflicten. In de vele stukken die de bundel bevat, komt dat probleem in wezen niet aan bod, hoogstens zijdelings, wanneer Hans Achterhuis naar Fromm verwijst, gaat het vooral om “Angst voor de vrijheid”, maar niet over de consideraties vanwege Fromm omtrent de angst in persoonlijke relaties, of liever de moeilijkheid goed met de liefde om te kunnen.

Speelt angst een rol de samenleving, dan ook de vrijheid, al begrijpen we die laatste, ten overvloede, niet altijd goed, want zou de vrijheid ons oproepen tot iets, of net ons bewegen ons te bevrijden van hinderpalen, dan is het ook wel zo dat we ons wel eens moeten bevrijden tot iets, waar Fromm en Isajah Berlin over dachten maar bij Fromm ging het eerder om het persoonlijke en maatschappelijke en bij Berlin om institutionele vrijheden. Toch moeten we de discussie, net dezer dagen opnieuw durven te openen, zoals met deze bundel essays het geval is, wat we nu als vrijheid willen voorstellen. Net omdat machines, zeker computers en robots steeds meer taken op zich zouden kunnen nemen, zoals schaak spelen. Maar als je niet wil schaken, wat heeft het dan voor betekenis voor een schaakrobot in te zetten en dan nog, als je een schaakmaat tegenkomt, is dat toch prettiger, tenzij het alleen maar tot ruzie leiden zou. We kunnen heel wat en zelfs nog meer dan u en ik kunnen bevroeden, met die machines, dankzij Artificiële Intelligentie en toch, de vraag is of we al die toepassingen moeten wensen en willen? Als het ons een genoegen ontneemt dan niet, maar wat als het mensen het onmogelijk maakt nog een boterham te verdienen?

Het probleem is dat die machines ons inderdaad tijd sparen en soms lastige arbeid uithanden nemen, maar tegelijk blijft het zaak na te gaan of we elke vooruitgang maar moeten aannemen, als er ook nadelen aan zijn. Dan komt de vrijheid in het spel om nee te zeggen. De vergelijking gaat maar gedeeltelijk op, maar als we vrij zijn te kiezen om een kind niet in te enten tegen polio, omdat we er allerlei bezwaren tegen hebben, dan zorgt dat voor discussie en gedoe, ook op het persoonlijk vlak, omdat wie polio hebben gehad en met de gevolgen moeten leven niet begrijpen dat men het risico zou lopen een kind daarmee op te zadelen. De redenen waarom men tegen vaccinaties ageert, verbazen dan ook, want men meent dat de vaccinatie ziek maakt of zelfs autisme kan veroorzaken. Hoe men dat bewijzen kan, komt niet aan de orde, wel het geloof dat vaccinaties nergens toe leiden en schadelijk zijn, terwijl ze klaarblijkelijk de kindersterfte stevig terug gedrongen hebben en ook het aantal gevallen van polio en de daarmee gepaard gaande beperkingen teruggedrongen. Toch wil men geloven dat vaccinaties schadelijk zouden zijn, quod non, terwijl men er een onbehagen in de cultuur kan bespeuren. Wat machines betreft die zwaar werk kunnen overnemen, routineus werk, heeft men altijd voor de machine gekozen, maar daar lijkt men niet meer zo automatisch voor te kiezen. Toch voeren we de discussie vooralsnog niet afdoende.

Is men vrij (wetenschappelijke) onzin te verkondigen? Het is dezer dagen een belangrijke vraag, zoals ook René Cuperus aan de orde stelt in een stuk over het opkomend populisme, waarbij de populist beroep zou doen op wat mensen het meeste raakt, het verlies aan welvaart – al dan niet terecht – en het verlies aan vertrouwen in de politiek, dat niet meer spoort men ons gedoofde besef van gemeenschappelijke belangen. De overheid kan niet meer afdoende leveren, omdat onze eisen steeds hogere verwachtingen vertalen en toch, we zijn bereid, de vrijheid op te geven, als we verlost zijn van die amechtige democratie. Of de democratie amechtig wezen zou, valt nog te bezien, wel overzien we niet altijd dat wat we willen ook gerealiseerd wordt of wat anderen willen, net niet. Het is een kwestie van wat we laten prevaleren, maar tegelijk valt het op dat in het populisme steeds weer dezelfde issues aan de orde stellen, die niets te maken hebben met het algemeen belang. Natuurlijk zegde ook de Gaulle al “Je vous ai compris”, hij bleef binnen de krijtlijnen van een constitutioneel systeem, dat hij wel veranderde, net omdat het bestaande niet werkte, zeker niet op het politieke vlak, waar versnippering hoogtij vierde. De oplossing blijkt dezer dagen ook uitgewoond, want de Vijfde Republiek bestaat niet meer als tweepartijensysteem. Met alle beperkingen van een politiek systeem, bood het nieuwe bestel, zeker nadat de censuur definitief werd afgeschaft en ook heimelijke vormen in de verdrukking geraakten, een grotere vrijheid voor burgers om hun leven vorm te geven.

Maar het volstaat niet dat burgers in het private leven vrijheid hebben, zoals in Rusland of Turkije het geval is, want zonder politieke openheid en vrijheid is die particuliere vrijheid beperkt en als puntje bij paaltje komt onbestaande. De ware vrijheid, om de term van Johan de Witt nog even in herinnering te brengen, moet er zowel zijn op het persoonlijke als het publieke terrein, al is het duidelijk dat na de oorlog mensen die de beperkingen en gevaren van de bezetting hadden ondergaan wel degelijk begrepen dat ze hun vrijheid moeten koesteren. Na de val van het communisme in onder meer Tsjecho-Slowakije ontstond er ontgoocheling, omdat wat men in tijden van onvrijheid zo had nagestreefd, met gevangenisstraffen erbovenop plots zo ijdel leek, zo leeg was, nergens meer over ging. Stevo Akkerman beschrijft dat in een mooi stuk, waar we zeker aandachtig voor moeten zijn, dat plots de Tsjechen en anderen zeer materialistisch werden. De weg naar het populisme ligt dan blijkbaar gauw open. Dat Vaclav Havel zelf probeerde aan de val van de nieuwe welvaart te ontkomen, werd zelden ter sprake gebracht. Havel was niet tegen de welvaart, wel behoedzaam over de ledigheid van een politiek debat dat niet over het wezenlijke ging. Tomas Sedlacek begreep dat blijkbaar maar al te goed, met zijn boek “de economie van goed en kwaad”.

Met dat alles is duidelijk dat men het niet zomaar eventjes over vrijheid kan hebben, ook al omdat het een desillusie kan lijken, als men plots alles gezegd en gedaan kan krijgen. Ger Groot bepleit een zekere kloof tussen de politici en de burgers, omdat te grote nabijheid voor de burgers ongemakkelijk kan uitpakken, want als de politicus zich te veel met de burger gaat moeien, dan houdt die geen ruimte meer over als particulier om zich in stilte bezig te houden. De burger die zich voortdurend met de publieke zaak inlaat, boet allicht in aan creativiteit of welbevinden, want er zijn altijd redenen om boos te worden en te blijven, want de overheid bakt er niets van, tot men gaat kijken wat er allemaal niet gepresteerd wordt, zoals bijvoorbeeld behoorlijk onderwijs, een goede gezondheidszorg en nog wel wat meer, zoals wegen en de organisatie van de digitale communicatie, de wet- en regelgeving rond eigendom en overdracht ervan. Het voldoet niet altijd volkomen, maar er zijn mogelijkheden om dan beroep aan te tekenen of verhaal te halen. Wie zich met de publieke zaak wil inlaten, zal overigens heel wat moeten studeren, want het volstaat zich niet te specialiseren in een domein, want dan kan men wel tot gaatje gaan.

Bovendien kan men ook bedenken dat vrijheid erin bestaat tegen de bestaande orde en het gezag in te gaan, omdat die bepaalde waarden niet voldoende zou respecteren noch mensen in hun waarde laten. In een democratische rechtsstaat is het mogelijk het falen van de overheid aan te stippen zonder gebroodroofd te worden – al gaan er wel verhalen daaromtrent rond – en worden klokkenluiders nu wel beschermd, wat een winst is. De vraag is hier hoe het komt dat ambtenaren of personeel in een bedrijf bereid zijn een andere lezing van feiten geven dan de superieuren graag zouden zien. Twee keer willen dus. Toch moeten we verwijzen naar Michel Foucault die vond dat politieke, publieke moed tot waarheid maar betekenis heeft als men weet dat het iets kan kosten, inkomen of in het ergste geval het leven. Of vrijheid en moed tot waarheid iets met elkaar te maken hebben? Me dunkt dat men moedig kan zijn en alleen dan krijgt de persoonlijke vrijheid, zoals Antigone deed, een betekenis. Vrijheid maakt het niet altijd moedig en vergt niet altijd moed, kan men zeggen, maar als het erop aankomt, als men iets gezegd wil hebben waarvan men vindt dat het niet aan de orde wordt gesteld, dan vergt dat wel nog altijd moed. Vrijheid willen maar niets specifieks willen, geen keuzes maken of de ruimte overzien, zonder er iets mee aan te vangen, het is een vrijheid die weinig om het lijf heeft.

Vrijheid verheerlijken kan op enig moment voor een flinke deceptie zorgen, maar overwegen dat vrijheid een illusie is, kan voor nog veel onheil zorgen. Men kan vrijheid niet alleen als iets abstracts opvatten, maar als een facet van de condition humaine, waarbij het mogelijk wordt het eigen leven vorm te geven. Vrij zijn is dan gerelateerd aan de omstandigheden waarin iemand verkeert, bijvoorbeeld wanneer iemand door ouderdom niet meer kan gaan en staan waar die wil, boet die aan vrijheid in, maar betekent dat ook dat die persoon helemaal van vrijheid beroofd is?  Het is net omdat de ervaring van vrijheid niet zo gemakkelijk gedeeld wordt, dat we daar geen definitieve oordelen over kunnen vellen en moet dat ook?

Zeilend op een ruime windse koers, kan men de boot laten surfen op de golf en snelheid maken. Het vergt heel wat oefening om zo vertrouwd te zijn met boot en zeilen – want die moeten iets meer aangehaald worden – en de positie op de boot, dat men dat moment bereiken kan waarop men de boot op het water kan laten gaan, waarbij alleen nog het zwaard en het roer in het water steken – tenzij men het zwaard ophaalt, wat bij zwaardboten, kleinzeilerij gemakkelijk kan. Het is een mogelijkheid die zich voordoet als de wind sterk genoeg blaast en er voldoende ruimte is om lange rakken te varen. Het was een eerste keer dat ik me er rekenschap van gaf dat vrijheid niet vanzelf komt en dat men een en ander onder de knie moet hebben. Het leek in tegenspraak met wat we hoorden over vrijheid, maar geleidelijk aan leek me die benadering dat men niet zomaar vrijheid kan verwerven en dat, eens men die vrijheid weet aan te wenden, heel wat mogelijk wordt. Men kan dit bezwaarlijk een metafoor voor vrijheid noemen, wanneer men vrijheid vereenzelvigt met bandeloosheid, maar net daar probeerde Peter Bieri duidelijkheid over te brengen, namelijk een vrij leven een zekere kunde vergt. Nu we in tijden leven waar we via sociale media alles kunnen uitkramen wat ons in het hoofd komt, mag duidelijk zijn, dat daar toch vragen bij te stellen vallen. Zijn er dan geen bedenkingen te maken over wat men zegt, terwijl dat geroep via de sociale media nu net niets met vrijheid te maken heeft, wel met machtsspelletjes en zoeken naar een overwicht over anderen.

Deze bundel verdient wel meer aandacht dan die tot nog toe kreeg, omdat er overdenkingen te vinden zijn omtrent vrijheid en de illusie van vrijheid, die voor onze bestaanswijze vandaag wel van belang zijn. De discussie blijft gaande, omdat er vele facetten dan wel onderzocht worden, ergens blijven er nog vragen leven. Dat meer dan auteur vragen stelt bij de visie van Victor Lamme en Dik Swaab die menen dat vrijheid niet kan bestaan, omdat het brein voor ons denken zou, laat men evengoed terzijde net omdat vrijheid zich in een ander spectrum bevindt dan dat van het knipperen van de vinger. Keuzevrijheid is een zaak, opties nemen voor het eigen leven en daarnaar handelen een andere. Het is dan wel nodig te beseffen dat negatieve vrijheid alleen niet volstaat noch dat het afdoende moet heten als de elite bepaalde voorrechten heeft, maar anderen net niet, dan is er geen sprake van een echte vrijheid. Natuurlijk, soms ontstaan bepaalde vrijheden bij de elite, zoals bijvoorbeeld het vrouwenkiesrecht, waar in eerste instantie de nood aangevoeld werd om voor de eigen emancipatie op te komen en dat werd vervolgens voor alle vrouwen opgeëist en ook onderwijs wilde men. Tegelijk blijft het van belang te begrijpen dat we ook in onze eigen levens moeten leren zelf keuzes te maken, het leven in te richten naar eigen inzicht, maar dat zal ook wel wat oefening vergen, wil men enige levenskunst baren.



Bart Haers


Reacties

Populaire posts