leven en geluk als blijde gaven
Geluk als obsessie
Of is het toch een genade?
We beleven een merkwaardige tijd, waarin we geleerd werden ons geluk zelf te maken en vorm te geven. De zelfbeschikking van het individu en de autonomie van de persoon, zelfs de ethiek kwam in het vaarwater van een persoonsbeleving, waarin het eigen welbevinden centraal kwam te staan. Pleiten we dan voor lijden of dat het leven lijden zou zijn? Pleidooien in die richting worden al snel conservatief genoemd, terwijl we nergens aanduidingen vinden waarom dit zo zou moeten zijn. Erger nog, we begrijpen maar moeizaam hoe men het geluk eenduidig zou kunnen concipiëren en administratief gelijk verdelen onder de mensen. Het debat over diversiteit lijkt ook nog eens aan te geven dat geluk etnisch gekleurd zou zijn. Moeilijk vol te houden onderneming, omdat men dan de etnische identiteit tegen het universele besef dat eenieder recht heeft het geluk na te streven. Iets anders is het dit geluk, dit welbevinden, wat uitdrukkelijk niet hetzelfde is, vorm te geven. Ergens leven mensen met het bewustzijn dat ze doorgaans pas iets gaan koesteren als het voorbij is. Maar de eisen van het leven, het overleven en zo mogelijk zich voortplanten hebben in het bestaan een andere plaats gekregen dan bij andere zoogdieren. We hebben de voortplanting onder controle gebracht en hebben de cultuur zo ver door gedreven, dat het zonder opvoeding niet gaat zich te ontplooien. Alleen, er is het gevoel, het verlangen vlugger in het volle leven te staan. Zo is het niet helemaal, want zonder de lasten, enkel voor en door de lusten willen we leven en men is al een moralist als men hierover nadenken wil.
Toch is het geluk, in termen van levensgeluk van een andere orde omdat dit te maken heeft met de veelzijdigheid van het bestaan en het ontdekken van onze mogelijkheden. Dan zien we dat de onmiddellijke invulling van onze behoeften ons van onze weg afhouding kan, zodat we verloren lopen in allerlei leuks, maar er in de eindeloze herhaling geen vreugd meer in vinden. De verveling die van de consumptie uitgaat, blijft doorgaans een goed bewaard geheim, waar men slechts geleidelijk achter komt. De verveling zelf is dan een dubbele desillusie want men belooft ons immers, als in neverland, eeuwige jeugd en eeuwig plezier, zonder ons met existentiële vragen geconfronteerd te weten. Peter Pan wil geen man worden, maar of hij met het opgroeien kan ontsnappen aan zijn leven, valt uit het verhaal niet op te maken. En het piratenschip, tja, het blijft een rare metafoor voor het leven. Er zijn wel meerdere verhalen waarin het streven in de onschuld van de kindertijd te blijven hangen, een motief vormen. Evengoed kreeg het opgroeien, vooral de afgelopen decennia steeds meer aandacht in de literatuur, maar dat opgroeien bleek steeds meer vooral de ontdekking van penis en clitoris, lichamelijke aantrekking en hoe we vertrouwd raken met het sexuele; Op zich is dat een belangrijke ontwikkeling, maar of dat het volle leven is. Een van de wegbereiders was overigens Wagner, met Tannhauser, het zoeken naar de Venusberg en het ontwikkelen van de volmaakte stem voor de zang, alsof het baltsen in het zingen een vervolg heeft gevonden, wat overigens voor een deel ook wat het geval is.
De romantische liefde, die ons onzeker maakt, die ons zelfbeeld in verwarring brengt en tegelijk ons zelfbeeld kan aansterken, speelt de afgelopen jaren, een rol, die alle distantie en afstandelijkheid is verloren, volkomen ernstig is geworden. Het gaat op de consumptieve variante romantiek, waarin het allemaal duidelijk is, zodat de verrassing en de verbazing, de verwondering over de gevoelens van de ander uiteindelijk een uitgemaakte zaak is, terwijl die toch altijd, in het werkelijke leven een bijzonder geschenk zouden mogen heten. Het alternatief, het afzien van de liefde en gaan voor gesofistikeerde vormen van de lust als alternatief kan wel mooi zijn, maar zal andere aspecten van menselijke intimiteit weer op de achtergrond schuiven. De romantiek van kaarsen of een stil plekje aan het strand bij zonsondergang kan dan evengoed obligaat lijken, tenzij het moment zelf niet gepland kon zijn, maar gewoon, zomaar voorvalt.
Het recht om geluk zelf vorm te geven vormt een van de kernelementen van de Amerikaanse grondwet, maar hoe mensen dat geluk vorm geven blijft een zaak voor elkeen. De materiële vormgeving springt uiteraard in het oog, maar is zeker niet het enige aspect. Afzien van de financiële grondslag kan men overigens niet, maar de allesbepalende rol ervan kan ook veel welbevinden in het gedrang brengen. Maar hier kan men nog verschillende opties in het vizier nemen, zoals het uitoefenen van een beroep, dan wel gewoon een dagelijkse boterham verdienen om vervolgens vrij te zijn voor andere zaken. Maar zelfs als men met zorg een beroep kiest en zich geroepen weet voor deze of gene richting, dan nog kan men niet voorbij hoe men naast het werk met de vrije tijd omgaat. De verveling of een rustig, passievol leven met leisure and plaisure, naar het voorbeeld van de Engelse gentry en nobility in de achttiende, negentiende eeuw, waarvan Darwin een goed voorbeeld vormt, blijft ons boeien. Hier stuiten we echter op een immens probleem, dat sinds de romantiek een steeds weer terugkerend beeld is geweest: het burgerlijke bestaan van de filister, die z’n dromen van de jeugd is verloren, die de betovering van het leven niet langer van gewicht acht, heeft ons beeld van het burgerlijke bestaan ernstig besmet, zodat we, eens in het volle leven al eens merken: was het dat maar waar we naar streefden? Toch kan men zien dat mensen in hun beroep ernstig werk leveren en er bovendien wonderwel in slagen daarnaast een boeiend persoonlijk leven te leiden en te delen met anderen. De mythe van het saaie burgerbestaan wordt overigens maar al te vaak doorprikt als men de “Vitae” van hun antipoden en antagonisten, de artiestenbohème tegen het licht houdt. Want zonder steun, welwillende interesse van de benepen bourgeois is er voor de artiest geen beginnen aan: hun clientèle moet over middelen, smaak en wat tijd beschikken om zich met de kunst in te laten en er middelen tegenaan te gooien. Toch zal ook dat gaan vervelen, als men zich mee in de consumptieve, banaliserende kring laat trekken, want dan ontstaat een sterk conformisme en vooral een teveel aan pose, zodat men er uiteindelijk niet zo heel veel vreugde uit putten zal.
Verder zou men eraan voorbij gaan, maar de omgang met andere mensen, niet vrijblijvend, maar wel zonder bijzondere oogmerken, zonder voorwaarden van nut of belang, speelt in ons leven een grotere rol, dan we meestal lijken aan te nemen. Netwerken? Werken aan onze liefdesrelatie? Werken aan ons leven? Het geeft te denken dat we er zo druk mee bezig zijn. In die zin is het van belang, hoe soft het ook klinken mag, net los te laten, to care and to uncare, vastnemen, vatten en tijdig, net voldoende loslaten opdat dat alles bloeien kan. En inderdaad, de dankbaarheid voor een goed gesprek en een warm samenzijn, blijft dan iets wat we al helemaal weemakend menen te moeten achten. Het zijn die voorkauwde opvattingen die veel van ons levensgeluk in de weg blijken te staan. Op de vlucht voor het burgerlijke conformisme gaan we ten onder in een ander moeras van vooropgestelde meningen. Het blijft intrigeren waarom we niet telkens de maat weten te vinden en onze opvattingen niet op een doordachte wijze weten te toetsen aan onze eigen ervaringen. We overdrijven, want bij nader toezien zijn er wel meer mensen die een boeiend leven leiden en toch een op het oog “eenvoudig” familieleven kennen. Het is wel zo dat er vandaag, minder dan vroeger ondersteuning en solidariteit lijkt te bestaan, waarbij mensen elkaar terecht kunnen of willen wijzen als de ander in de fout lijkt te gaan. Het absolute zelfbeschikkingsrecht krijgt dan naast positieve invulling ook iets absoluuts en vooral, iets destructiefs. De omgang met anderen, waarbij niet enkel het plezier, maar het samen leven betekenis geven, lijkt vandaag, door de kleiner wordende familie en de nog oppervlakkiger vormen van vriendschap iets dwangmatigs, waardoor we ons ongezeggelijk het geluk toe-eigenen zonder de ander daarin nog als een autonoom wezen hoeven te erkennen.
En toch, terecht, bij dat alles grimlacht ons een of andere demon tegemoet, niet? Hoe zou deze auteur aan verleidingen kunnen weerstaan, als een dame hem zou uitnodigen tot het minnespel? Voor zover we weten is daar niet zo heel veel verkeerd mee. Behalve wat men kwalificeren kan als bestialiteiten – maar in wezen gerafineerde of ruwe vormen van vernedering en pijn toebrengen en dus menselijk, al te menselijk zijn – kan men tussen mensen die vrij zijn en bereid de gevolgen, de goede en de kleine tristesse naderhand, te dragen eindelijk weinig tegen genegenheid of een onverwachte intimiteit inbrengen. De sociale normeringen hieromtrent hebben bijna altijd te maken met reminiscenties aan oudere culturen of oudere fasen van onze cultuur, waarin bezit en beheersing een centrale norm speelden en vanwege de groep, in de praktijk de geestelijke leiders, werd opgelegd. De rituelen en vormen van de sociale omgangsvormen en rites de passages, die op zich, zoals hoger reeds gesuggereerd, werden immers vaak religieus gefundeerd en gesanctioneerd en dus waren geestelijke leiders hiertoe aangesteld en ook bij machte hierover zwaarwichtige uitspraken te doen. Omdat hieraan wel eens iets haperde, omdat sommige geestelijke leidsmannen hun macht niet altijd naar behoren uitoefenden of niet meer spoorden met nieuwe inzichten, meestal beiden, werden die leidslieden gezien als storende factoren voor ons geluk. Was ook vaak het geval, al zal persoonlijke interactie hier vooral een rol gespeeld hebben. We geloven anderzijds niet dat een samenleving enkel op conflicten en op het voortdurende botsen van grote structurele spanningen berust, wel integendeel.
Voor het begrijpen van het menselijke geluk, voor de mogelijkheid iets van dat geluk te zien opduiken, zijn er geen criteria, geen parameters dan wat universeel menselijk mag heten, maar toch, om ze te herkennen dienen we daar zelf onze bijdrage in te brengen. We kunnen ons geluk toch niet louter van de markt laten afhangen?
En wat dan met de gedachte dat anderen ons op enig ogenblik geluk kunnen brengen, ons levensgeluk mee vorm willen geven? Kunnen we er dan aanspraak op maken als op een verworven recht? Anders gezegd, “eens in ’t bed gestegen, voor immer rechter ’t recht verkregen”? Het is een vraag die de wederkerigheid in het geding brengt en vaak tot pijnlijke conflicten aanleiding blijkt te geven, want als de een geeft en de ander wel wil nemen, maar er geen overeenstemming blijft bestaan, zal dat tot felle discussies leiden. Hoe het ook zij, vormen van egocentrisme kunnen die ervaring van geluk zwaar onder druk zetten, omdat we niet begrijpen dat de ander ook aanspraken maakt op vertrouwen, standvastigheid en acceptatie van haar of zijn persoon.
Onze gevoeligheden voor wat we ontberen brengt ons ertoe bijzonder toe te zien op wat ons toekomt en zo komen we steeds weer in het ongewisse of we nu wel gelukkig zijn. Dat vervaagt naar ons inzicht deels de mogelijkheid geluksgevoelen te ervaren en vooral te koesteren, niet als bezit, maar als gave. Het is geen wijsheid van hoge geleerdheid, maar net van een zekere eenvoud, als we de acceptatie van het geluk zien als een noodzakelijke voorwaarde. Met andere woorden, we zullen ons met meer welbehagen door het leven begeven als we het geluk als doel niet zo centraal voor ogen houden.
Academisch onderzoek naar wat geluk betekent, brengt weliswaar soms boeiende inzichten, filosofische, sociologische en psychologische methodes leggen er facetten van bloot, maar de kwestie blijft hoe we dat dan gaan realiseren. De ene meent dat we het geluk, een ander zijn geluk kunnen meten, terwijl dat maar beperkt doenbaar is, omdat we de meting doorvoeren op basis van wat we als geluk concipiëren, als een object, terwijl het misschien net niet objectief vast te stellen valt. Deze academische onderzoeken hebben natuurlijk betekenis, maar het feit dat onvoorstelbaar veel mensen met hun wanhoop geen blijf weten, suïcidaal blijken en zelfmoord plegen, maakt dat de vraag moeilijker te behandelen is, dan ons lief is. Er is vooreerst het gegeven dat verhalen over het opbouwen van een bestaan tot een gelukkig leven niet meer verteld mogen worden, tenzij in doktersromannetjes. Een jeugd zonder existentiële problemen is moeilijk denkbaar, maar tegelijk, net door het richten van ons bestaan op doelen als het verwerven van (diepgravende) kennis of een grote vaardigheid, van ambacht over sport tot kunsten, al is het enkel voor de vrije tijd bestemd, kan aan die existentiële troebels een bijzondere betekenis geven. Maar dat een jeugd gelukkig kan zijn, of liever een verhaal van het overwinnen van hinderpalen en groeipijnen, om uiteindelijk, als een Willem Meister eigen overtuigingen te verwerven, waarmee men door het leven kan, blijken vandaag eerder uitzondering. De literaire neerslag, maar evengoed de cinematografische narratieve overdracht blijft onderbelicht, waardoor het eigen geluk als doel op zich en als bron van hopeloos verdriet, krijgen des te meer aandacht. De queeste naar wat de filosoof noemde “wordt wie je bent” kan hier soelaas bieden, als het spel eerlijk gespeeld wordt, wat betekent dat we niet het geluk voorspiegelen, maar de algemene, universele aspecten van een goed bestaan in een concrete vorm van één of een aantal personen.
Vormt de dood van een jongedame die in de media een mooi bestaan gevonden leek gevonden te hebben, dan zijn het ook de jonge mensen, jongens en meisjes, die hun bestaan vorm weten te geven de bron van verwondering waarom velen wel lijken te slagen in het overwinnen van de groeipijnen. Wellicht kan men niet genoeg wijzen op het ontwerpen van het eigen leven, waarbij, zoals Louis Couperus in Metamorfoze schreef: een schrijver vertelt, geeft zichzelf bloot, maar liegt de waarheid. En aan het eind kon hij waarderen, liefhebben. Het is van belang dit verhalende aspect van ons bestaan te doorzien. Het geeft ook ruimte aan het worden, laat de directe vervulling van onze wensen in een ruimer perspectief zien. Waarom mensen zich het eigen leven benemen, blijft moeilijk te doorgronden, maar dat het een pijnlijk proces blijft, een onoverzichtelijk en ondoorgrondelijk lijden moet zijn, mag ons er niet van afhouden na te denken over de vraag of zij die ertoe komen echt geen licht meer ervaren, geen verlichting van hun eenzaamheid.
Ook gaat het over kwesties die men niet met wildvreemden bespreken kan, maar net in de private sfeer aandacht moeten krijgen. Vandaag spreken we vaak over empathie, als we ons handelen willen typeren als goed, maar vaak is ook dit empathisch vermogen net een manier om onze houding objectief te beschrijven, minder het gevolg van welgemeende interesse en betrokkenheid bij het leven van anderen. Hoe we dat vorm geven, empathie? Daar zijn geen heldere begrippen voor of leefregels. Het kan wel ontwikkeld worden en het kan anderen een steun in de rug zijn als we bereid zijn te luisteren, maar ook over te brengen dat het leven, de pijn van die andere, de geliefde of een verwant, vriend(in) in vertwijfeling treffen, al is het niet altijd mogelijk tot hem of haar door te dringen. Maar dat is nu net in objectieve criteria vast te leggen, al moet het wel aanzetten professionele hulp te zoeken.
Tot slot willen we vooral aannemelijk maken dat we ons begoochelingen maken te menen dat we ons leven en al helemaal ons geluk geheel in eigen hand hebben. Er is veel tussen hemel en aarde dat we niet bevroeden kunnen, waar we ook geen vat op hebben. De romantische idee van het lijden aan het leven kan helpen dit eigen ervaren van lijden betekenis te geven. Maar het gaat niet enkel om dat lijden an sich, dat ook tot mooie horizonten kan voeren. Ook de existentiële afwijzing van het lijden, vooral van de zin van het bestaan en van de menselijke conditie werkt de onmogelijkheid in de hand dit leven als een gave te ervaren en dus ook de goede momenten, ook al zijn het maar momenten, als een gave te ervaren. “Teach us to care and not to care”? De gedachte van T.S. Eliot kan ons ertoe brengen van ons leven iets te maken, zoals de kunstenaar lang dacht, een kunstwerk, maar gewoon het leven zelf, zou al veel zijn. De zangeres die stierf omdat ze dat niet zag, andere mensen die uit dit leven stapten, treft geen posthume blaam, maar wel zal elk zich wel afvragen wat we eraan kunnen verhelpen. Net hieraan willen we een bijdrage leveren en een aantal archaïsch geachte inzichten opnieuw bekijken. We zijn er dan wel van overtuigd dat hier geen rationele benadering zal volstaan, maar net het vinden van de toegang tot het gevat zijn door het leven en voor het leven.
Een ongebaande weg
Graag gaan we erop uit langs de paden van het leven
Zonder kaart of plattegrond, zonder aanwijzingen
Enkel op ons gevoel voor richting betrouwend
Wetend dat ergens een gastvrije herberg
Ons warmte voor de nacht, een maaltijd
En andere zoetigheden te bieden heeft
Velen ergeren zich aan de flaneur
Aan het rondzwalpen op de oceaan van het bestaan
Aan de ongerichte wegen die we volgen
Maar net de liefde voor het leven
Laat ons wel eens afdwalen van het pad
Zijn onze verwachtingen te hoog gespannen
Dan blijft er nergens een vergezicht dat ons verblijen kan
Dat ons verzuchten doet: blijf toch, je bent zo mooi.
Slechts wat als belangwekkend aangeduid werd
Voor lief nemen kan ons gevoel doen sterven
En toch, ons flaneren is niet zo doelloos als het lijkt
Want we weten dat anderen op ons wachten
Ons vragen te blijven met ons vrolijke woord
Onze glimlach en onze charme
Daarom zijn we blij eens te pleisteren of te blijven hangen
Daarom ook geven we het geluk graag een stoel,
Als we merken dat het ons bezoekt,
Want even mag het toch blijven.
We leven het leven dat ons te beurt valt
Geven vorm wat we vorm kunnen geven
En laten al eens gods wateren over gods akker stromen
Blij genietend van wat ons te beurt mag vallen
Zonder dat we het zelf verwacht, zelfs maar verlangd hadden
En dan komen al onze verlangens samen in een ultiem moment
Dat we graag delen met die ons nabij zijn
Die genade willen we wel erkennen en dankbaar het leven leven
Ook al zegt onze cynische vriend dat het weinig voorstelt
Voor ons is het net een diepe vreugde
Noch banaal noch primair
Een feest van zinnen
Dat we niet zagen komen, tot het er was
Laat de vreugde u niet ontgaan, lieve lezer, lezeres
Als het uw pad kruist ergens onderweg
Maar neem er het fijne van
Maak het niet stuk, we bidden u,
Anderen hebben er ook iets aan.
Bart Haers
dinsdag 7 juli 2009
Of is het toch een genade?
We beleven een merkwaardige tijd, waarin we geleerd werden ons geluk zelf te maken en vorm te geven. De zelfbeschikking van het individu en de autonomie van de persoon, zelfs de ethiek kwam in het vaarwater van een persoonsbeleving, waarin het eigen welbevinden centraal kwam te staan. Pleiten we dan voor lijden of dat het leven lijden zou zijn? Pleidooien in die richting worden al snel conservatief genoemd, terwijl we nergens aanduidingen vinden waarom dit zo zou moeten zijn. Erger nog, we begrijpen maar moeizaam hoe men het geluk eenduidig zou kunnen concipiëren en administratief gelijk verdelen onder de mensen. Het debat over diversiteit lijkt ook nog eens aan te geven dat geluk etnisch gekleurd zou zijn. Moeilijk vol te houden onderneming, omdat men dan de etnische identiteit tegen het universele besef dat eenieder recht heeft het geluk na te streven. Iets anders is het dit geluk, dit welbevinden, wat uitdrukkelijk niet hetzelfde is, vorm te geven. Ergens leven mensen met het bewustzijn dat ze doorgaans pas iets gaan koesteren als het voorbij is. Maar de eisen van het leven, het overleven en zo mogelijk zich voortplanten hebben in het bestaan een andere plaats gekregen dan bij andere zoogdieren. We hebben de voortplanting onder controle gebracht en hebben de cultuur zo ver door gedreven, dat het zonder opvoeding niet gaat zich te ontplooien. Alleen, er is het gevoel, het verlangen vlugger in het volle leven te staan. Zo is het niet helemaal, want zonder de lasten, enkel voor en door de lusten willen we leven en men is al een moralist als men hierover nadenken wil.
Toch is het geluk, in termen van levensgeluk van een andere orde omdat dit te maken heeft met de veelzijdigheid van het bestaan en het ontdekken van onze mogelijkheden. Dan zien we dat de onmiddellijke invulling van onze behoeften ons van onze weg afhouding kan, zodat we verloren lopen in allerlei leuks, maar er in de eindeloze herhaling geen vreugd meer in vinden. De verveling die van de consumptie uitgaat, blijft doorgaans een goed bewaard geheim, waar men slechts geleidelijk achter komt. De verveling zelf is dan een dubbele desillusie want men belooft ons immers, als in neverland, eeuwige jeugd en eeuwig plezier, zonder ons met existentiële vragen geconfronteerd te weten. Peter Pan wil geen man worden, maar of hij met het opgroeien kan ontsnappen aan zijn leven, valt uit het verhaal niet op te maken. En het piratenschip, tja, het blijft een rare metafoor voor het leven. Er zijn wel meerdere verhalen waarin het streven in de onschuld van de kindertijd te blijven hangen, een motief vormen. Evengoed kreeg het opgroeien, vooral de afgelopen decennia steeds meer aandacht in de literatuur, maar dat opgroeien bleek steeds meer vooral de ontdekking van penis en clitoris, lichamelijke aantrekking en hoe we vertrouwd raken met het sexuele; Op zich is dat een belangrijke ontwikkeling, maar of dat het volle leven is. Een van de wegbereiders was overigens Wagner, met Tannhauser, het zoeken naar de Venusberg en het ontwikkelen van de volmaakte stem voor de zang, alsof het baltsen in het zingen een vervolg heeft gevonden, wat overigens voor een deel ook wat het geval is.
De romantische liefde, die ons onzeker maakt, die ons zelfbeeld in verwarring brengt en tegelijk ons zelfbeeld kan aansterken, speelt de afgelopen jaren, een rol, die alle distantie en afstandelijkheid is verloren, volkomen ernstig is geworden. Het gaat op de consumptieve variante romantiek, waarin het allemaal duidelijk is, zodat de verrassing en de verbazing, de verwondering over de gevoelens van de ander uiteindelijk een uitgemaakte zaak is, terwijl die toch altijd, in het werkelijke leven een bijzonder geschenk zouden mogen heten. Het alternatief, het afzien van de liefde en gaan voor gesofistikeerde vormen van de lust als alternatief kan wel mooi zijn, maar zal andere aspecten van menselijke intimiteit weer op de achtergrond schuiven. De romantiek van kaarsen of een stil plekje aan het strand bij zonsondergang kan dan evengoed obligaat lijken, tenzij het moment zelf niet gepland kon zijn, maar gewoon, zomaar voorvalt.
Het recht om geluk zelf vorm te geven vormt een van de kernelementen van de Amerikaanse grondwet, maar hoe mensen dat geluk vorm geven blijft een zaak voor elkeen. De materiële vormgeving springt uiteraard in het oog, maar is zeker niet het enige aspect. Afzien van de financiële grondslag kan men overigens niet, maar de allesbepalende rol ervan kan ook veel welbevinden in het gedrang brengen. Maar hier kan men nog verschillende opties in het vizier nemen, zoals het uitoefenen van een beroep, dan wel gewoon een dagelijkse boterham verdienen om vervolgens vrij te zijn voor andere zaken. Maar zelfs als men met zorg een beroep kiest en zich geroepen weet voor deze of gene richting, dan nog kan men niet voorbij hoe men naast het werk met de vrije tijd omgaat. De verveling of een rustig, passievol leven met leisure and plaisure, naar het voorbeeld van de Engelse gentry en nobility in de achttiende, negentiende eeuw, waarvan Darwin een goed voorbeeld vormt, blijft ons boeien. Hier stuiten we echter op een immens probleem, dat sinds de romantiek een steeds weer terugkerend beeld is geweest: het burgerlijke bestaan van de filister, die z’n dromen van de jeugd is verloren, die de betovering van het leven niet langer van gewicht acht, heeft ons beeld van het burgerlijke bestaan ernstig besmet, zodat we, eens in het volle leven al eens merken: was het dat maar waar we naar streefden? Toch kan men zien dat mensen in hun beroep ernstig werk leveren en er bovendien wonderwel in slagen daarnaast een boeiend persoonlijk leven te leiden en te delen met anderen. De mythe van het saaie burgerbestaan wordt overigens maar al te vaak doorprikt als men de “Vitae” van hun antipoden en antagonisten, de artiestenbohème tegen het licht houdt. Want zonder steun, welwillende interesse van de benepen bourgeois is er voor de artiest geen beginnen aan: hun clientèle moet over middelen, smaak en wat tijd beschikken om zich met de kunst in te laten en er middelen tegenaan te gooien. Toch zal ook dat gaan vervelen, als men zich mee in de consumptieve, banaliserende kring laat trekken, want dan ontstaat een sterk conformisme en vooral een teveel aan pose, zodat men er uiteindelijk niet zo heel veel vreugde uit putten zal.
Verder zou men eraan voorbij gaan, maar de omgang met andere mensen, niet vrijblijvend, maar wel zonder bijzondere oogmerken, zonder voorwaarden van nut of belang, speelt in ons leven een grotere rol, dan we meestal lijken aan te nemen. Netwerken? Werken aan onze liefdesrelatie? Werken aan ons leven? Het geeft te denken dat we er zo druk mee bezig zijn. In die zin is het van belang, hoe soft het ook klinken mag, net los te laten, to care and to uncare, vastnemen, vatten en tijdig, net voldoende loslaten opdat dat alles bloeien kan. En inderdaad, de dankbaarheid voor een goed gesprek en een warm samenzijn, blijft dan iets wat we al helemaal weemakend menen te moeten achten. Het zijn die voorkauwde opvattingen die veel van ons levensgeluk in de weg blijken te staan. Op de vlucht voor het burgerlijke conformisme gaan we ten onder in een ander moeras van vooropgestelde meningen. Het blijft intrigeren waarom we niet telkens de maat weten te vinden en onze opvattingen niet op een doordachte wijze weten te toetsen aan onze eigen ervaringen. We overdrijven, want bij nader toezien zijn er wel meer mensen die een boeiend leven leiden en toch een op het oog “eenvoudig” familieleven kennen. Het is wel zo dat er vandaag, minder dan vroeger ondersteuning en solidariteit lijkt te bestaan, waarbij mensen elkaar terecht kunnen of willen wijzen als de ander in de fout lijkt te gaan. Het absolute zelfbeschikkingsrecht krijgt dan naast positieve invulling ook iets absoluuts en vooral, iets destructiefs. De omgang met anderen, waarbij niet enkel het plezier, maar het samen leven betekenis geven, lijkt vandaag, door de kleiner wordende familie en de nog oppervlakkiger vormen van vriendschap iets dwangmatigs, waardoor we ons ongezeggelijk het geluk toe-eigenen zonder de ander daarin nog als een autonoom wezen hoeven te erkennen.
En toch, terecht, bij dat alles grimlacht ons een of andere demon tegemoet, niet? Hoe zou deze auteur aan verleidingen kunnen weerstaan, als een dame hem zou uitnodigen tot het minnespel? Voor zover we weten is daar niet zo heel veel verkeerd mee. Behalve wat men kwalificeren kan als bestialiteiten – maar in wezen gerafineerde of ruwe vormen van vernedering en pijn toebrengen en dus menselijk, al te menselijk zijn – kan men tussen mensen die vrij zijn en bereid de gevolgen, de goede en de kleine tristesse naderhand, te dragen eindelijk weinig tegen genegenheid of een onverwachte intimiteit inbrengen. De sociale normeringen hieromtrent hebben bijna altijd te maken met reminiscenties aan oudere culturen of oudere fasen van onze cultuur, waarin bezit en beheersing een centrale norm speelden en vanwege de groep, in de praktijk de geestelijke leiders, werd opgelegd. De rituelen en vormen van de sociale omgangsvormen en rites de passages, die op zich, zoals hoger reeds gesuggereerd, werden immers vaak religieus gefundeerd en gesanctioneerd en dus waren geestelijke leiders hiertoe aangesteld en ook bij machte hierover zwaarwichtige uitspraken te doen. Omdat hieraan wel eens iets haperde, omdat sommige geestelijke leidsmannen hun macht niet altijd naar behoren uitoefenden of niet meer spoorden met nieuwe inzichten, meestal beiden, werden die leidslieden gezien als storende factoren voor ons geluk. Was ook vaak het geval, al zal persoonlijke interactie hier vooral een rol gespeeld hebben. We geloven anderzijds niet dat een samenleving enkel op conflicten en op het voortdurende botsen van grote structurele spanningen berust, wel integendeel.
Voor het begrijpen van het menselijke geluk, voor de mogelijkheid iets van dat geluk te zien opduiken, zijn er geen criteria, geen parameters dan wat universeel menselijk mag heten, maar toch, om ze te herkennen dienen we daar zelf onze bijdrage in te brengen. We kunnen ons geluk toch niet louter van de markt laten afhangen?
En wat dan met de gedachte dat anderen ons op enig ogenblik geluk kunnen brengen, ons levensgeluk mee vorm willen geven? Kunnen we er dan aanspraak op maken als op een verworven recht? Anders gezegd, “eens in ’t bed gestegen, voor immer rechter ’t recht verkregen”? Het is een vraag die de wederkerigheid in het geding brengt en vaak tot pijnlijke conflicten aanleiding blijkt te geven, want als de een geeft en de ander wel wil nemen, maar er geen overeenstemming blijft bestaan, zal dat tot felle discussies leiden. Hoe het ook zij, vormen van egocentrisme kunnen die ervaring van geluk zwaar onder druk zetten, omdat we niet begrijpen dat de ander ook aanspraken maakt op vertrouwen, standvastigheid en acceptatie van haar of zijn persoon.
Onze gevoeligheden voor wat we ontberen brengt ons ertoe bijzonder toe te zien op wat ons toekomt en zo komen we steeds weer in het ongewisse of we nu wel gelukkig zijn. Dat vervaagt naar ons inzicht deels de mogelijkheid geluksgevoelen te ervaren en vooral te koesteren, niet als bezit, maar als gave. Het is geen wijsheid van hoge geleerdheid, maar net van een zekere eenvoud, als we de acceptatie van het geluk zien als een noodzakelijke voorwaarde. Met andere woorden, we zullen ons met meer welbehagen door het leven begeven als we het geluk als doel niet zo centraal voor ogen houden.
Academisch onderzoek naar wat geluk betekent, brengt weliswaar soms boeiende inzichten, filosofische, sociologische en psychologische methodes leggen er facetten van bloot, maar de kwestie blijft hoe we dat dan gaan realiseren. De ene meent dat we het geluk, een ander zijn geluk kunnen meten, terwijl dat maar beperkt doenbaar is, omdat we de meting doorvoeren op basis van wat we als geluk concipiëren, als een object, terwijl het misschien net niet objectief vast te stellen valt. Deze academische onderzoeken hebben natuurlijk betekenis, maar het feit dat onvoorstelbaar veel mensen met hun wanhoop geen blijf weten, suïcidaal blijken en zelfmoord plegen, maakt dat de vraag moeilijker te behandelen is, dan ons lief is. Er is vooreerst het gegeven dat verhalen over het opbouwen van een bestaan tot een gelukkig leven niet meer verteld mogen worden, tenzij in doktersromannetjes. Een jeugd zonder existentiële problemen is moeilijk denkbaar, maar tegelijk, net door het richten van ons bestaan op doelen als het verwerven van (diepgravende) kennis of een grote vaardigheid, van ambacht over sport tot kunsten, al is het enkel voor de vrije tijd bestemd, kan aan die existentiële troebels een bijzondere betekenis geven. Maar dat een jeugd gelukkig kan zijn, of liever een verhaal van het overwinnen van hinderpalen en groeipijnen, om uiteindelijk, als een Willem Meister eigen overtuigingen te verwerven, waarmee men door het leven kan, blijken vandaag eerder uitzondering. De literaire neerslag, maar evengoed de cinematografische narratieve overdracht blijft onderbelicht, waardoor het eigen geluk als doel op zich en als bron van hopeloos verdriet, krijgen des te meer aandacht. De queeste naar wat de filosoof noemde “wordt wie je bent” kan hier soelaas bieden, als het spel eerlijk gespeeld wordt, wat betekent dat we niet het geluk voorspiegelen, maar de algemene, universele aspecten van een goed bestaan in een concrete vorm van één of een aantal personen.
Vormt de dood van een jongedame die in de media een mooi bestaan gevonden leek gevonden te hebben, dan zijn het ook de jonge mensen, jongens en meisjes, die hun bestaan vorm weten te geven de bron van verwondering waarom velen wel lijken te slagen in het overwinnen van de groeipijnen. Wellicht kan men niet genoeg wijzen op het ontwerpen van het eigen leven, waarbij, zoals Louis Couperus in Metamorfoze schreef: een schrijver vertelt, geeft zichzelf bloot, maar liegt de waarheid. En aan het eind kon hij waarderen, liefhebben. Het is van belang dit verhalende aspect van ons bestaan te doorzien. Het geeft ook ruimte aan het worden, laat de directe vervulling van onze wensen in een ruimer perspectief zien. Waarom mensen zich het eigen leven benemen, blijft moeilijk te doorgronden, maar dat het een pijnlijk proces blijft, een onoverzichtelijk en ondoorgrondelijk lijden moet zijn, mag ons er niet van afhouden na te denken over de vraag of zij die ertoe komen echt geen licht meer ervaren, geen verlichting van hun eenzaamheid.
Ook gaat het over kwesties die men niet met wildvreemden bespreken kan, maar net in de private sfeer aandacht moeten krijgen. Vandaag spreken we vaak over empathie, als we ons handelen willen typeren als goed, maar vaak is ook dit empathisch vermogen net een manier om onze houding objectief te beschrijven, minder het gevolg van welgemeende interesse en betrokkenheid bij het leven van anderen. Hoe we dat vorm geven, empathie? Daar zijn geen heldere begrippen voor of leefregels. Het kan wel ontwikkeld worden en het kan anderen een steun in de rug zijn als we bereid zijn te luisteren, maar ook over te brengen dat het leven, de pijn van die andere, de geliefde of een verwant, vriend(in) in vertwijfeling treffen, al is het niet altijd mogelijk tot hem of haar door te dringen. Maar dat is nu net in objectieve criteria vast te leggen, al moet het wel aanzetten professionele hulp te zoeken.
Tot slot willen we vooral aannemelijk maken dat we ons begoochelingen maken te menen dat we ons leven en al helemaal ons geluk geheel in eigen hand hebben. Er is veel tussen hemel en aarde dat we niet bevroeden kunnen, waar we ook geen vat op hebben. De romantische idee van het lijden aan het leven kan helpen dit eigen ervaren van lijden betekenis te geven. Maar het gaat niet enkel om dat lijden an sich, dat ook tot mooie horizonten kan voeren. Ook de existentiële afwijzing van het lijden, vooral van de zin van het bestaan en van de menselijke conditie werkt de onmogelijkheid in de hand dit leven als een gave te ervaren en dus ook de goede momenten, ook al zijn het maar momenten, als een gave te ervaren. “Teach us to care and not to care”? De gedachte van T.S. Eliot kan ons ertoe brengen van ons leven iets te maken, zoals de kunstenaar lang dacht, een kunstwerk, maar gewoon het leven zelf, zou al veel zijn. De zangeres die stierf omdat ze dat niet zag, andere mensen die uit dit leven stapten, treft geen posthume blaam, maar wel zal elk zich wel afvragen wat we eraan kunnen verhelpen. Net hieraan willen we een bijdrage leveren en een aantal archaïsch geachte inzichten opnieuw bekijken. We zijn er dan wel van overtuigd dat hier geen rationele benadering zal volstaan, maar net het vinden van de toegang tot het gevat zijn door het leven en voor het leven.
Een ongebaande weg
Graag gaan we erop uit langs de paden van het leven
Zonder kaart of plattegrond, zonder aanwijzingen
Enkel op ons gevoel voor richting betrouwend
Wetend dat ergens een gastvrije herberg
Ons warmte voor de nacht, een maaltijd
En andere zoetigheden te bieden heeft
Velen ergeren zich aan de flaneur
Aan het rondzwalpen op de oceaan van het bestaan
Aan de ongerichte wegen die we volgen
Maar net de liefde voor het leven
Laat ons wel eens afdwalen van het pad
Zijn onze verwachtingen te hoog gespannen
Dan blijft er nergens een vergezicht dat ons verblijen kan
Dat ons verzuchten doet: blijf toch, je bent zo mooi.
Slechts wat als belangwekkend aangeduid werd
Voor lief nemen kan ons gevoel doen sterven
En toch, ons flaneren is niet zo doelloos als het lijkt
Want we weten dat anderen op ons wachten
Ons vragen te blijven met ons vrolijke woord
Onze glimlach en onze charme
Daarom zijn we blij eens te pleisteren of te blijven hangen
Daarom ook geven we het geluk graag een stoel,
Als we merken dat het ons bezoekt,
Want even mag het toch blijven.
We leven het leven dat ons te beurt valt
Geven vorm wat we vorm kunnen geven
En laten al eens gods wateren over gods akker stromen
Blij genietend van wat ons te beurt mag vallen
Zonder dat we het zelf verwacht, zelfs maar verlangd hadden
En dan komen al onze verlangens samen in een ultiem moment
Dat we graag delen met die ons nabij zijn
Die genade willen we wel erkennen en dankbaar het leven leven
Ook al zegt onze cynische vriend dat het weinig voorstelt
Voor ons is het net een diepe vreugde
Noch banaal noch primair
Een feest van zinnen
Dat we niet zagen komen, tot het er was
Laat de vreugde u niet ontgaan, lieve lezer, lezeres
Als het uw pad kruist ergens onderweg
Maar neem er het fijne van
Maak het niet stuk, we bidden u,
Anderen hebben er ook iets aan.
Bart Haers
dinsdag 7 juli 2009
Een poëtische samenvatting van uw bedenkingen ?
BeantwoordenVerwijderen"Wat is geluk" van Rutger Kopland, uit zijn
bundel Verzamelde Gedichten.
WAT IS GELUK
Omdat het geluk een herinnering is
bestaat het geluk omdat tevens
het omgekeerde het geval is,
ik bedoel dit: omdat het geluk ons
herinnert aan het geluk achtervolgt het
ons en daarom ontvluchten wij het
en omgekeerd, ik bedoel dit: dat wij
het geluk zoeken omdat het zich
verbergt in onze herinnering en
omgekeerd, ik bedoel dit: het geluk
moet ergens en ooit zijn omdat wij dit
ons herinneren en dit ons herinnert.
"wen das gluck komt, gibt es einen stuhl", zo moet dat in het Jiddisch ongeveer klinken. laat ons wel wezen, Kopland wist ook wel hoezeer we worstelen met die vragen, maar elke tijd vergt zijn eigen antwoorden. Dank alleszins voor uw reactie
BeantwoordenVerwijderen