Verlichting en Tegenverlichting

Filosofie en samenleving


De Verscheidenheid van het denken
De Verlichting en de inherente kritiek


Isabelle de Charriere en de kritiek van de Verlichting / druk 1 (Vega, J.A.)
Uitgever: Boekencentrum
Eerste druk: 1-1-2006  Verkoopprijs: € 15,50

Aantal pagina's: 140  

Aan Judith A. Vega

Mevrouw, ik vond onlangs uw boekje terug, dat bij mij na lezing is blijven nazinderen, al wist ik er niet onmiddellijk weg mee. Gaande de discussies over de Verlichting en het rationalisme, waarover ik intussen schreef, heb ik gemerkt dat er ongemerkt argumenten in terug kwamen, mijnentwege, die direct of indirect naar uw essays verwezen, maar er niet altijd aan ontleend leken. Het werd daarom tijd nog eens naar uw inzichten terug te keren en te zien of ik er inderdaad zoveel mee uit te staan had. Het resultaat wil ik u niet onthouden, te meer omdat ik sinds 2005 nog een aantal andere boeiende geschriften heb doorploegd en dat het geestelijke landschap geleidelijk herschikt werd. De uitzichten en overzichten over het geheel kregen een nieuwe invulling, zodat uw inzichten hun plaats wel verdienen.

De doorbraak kwam er na een gesprek met een goede vriendin, Adelheid, die ik op de trein tussen Brussel en Brugge tegenkwam en met wie ik wel vaker over filosofische thema’s pleeg van gedachten te wisselen. Zoekend naar een plaatsje viel ze welhaast op mijn schoot, maar toen ze zich goed en wel geïnstalleerd had, zag ze onder mijn hoed het boekje liggen, wat haar nieuwsgierigheid wekte. En dus duurde het niet langer dan het signaal dat de trein zou vertrekken uit Zuid voor we aan de babbel waren. Dat de trein wegens werkzaamheden wat zou omrijden, deerde me plots minder.

Het eerste wat te berde kwam was de vaststelling dat de Verlichting geen gesloten systeem of gesloten denksysteem mag heten, maar dat in de 18de eeuw nogal wat veranderingen te noteren vallen op filosofisch vlak en dat die niet beperkt waren tot één plaats of tot één naam, maar dat Parijs, Königsbergen, Jena en Schotland plaatsen blijken waar een aantal zeer uiteenlopende geesten hun sporen hebben nagelaten. Doorgaans komen dan mannen van stand als Voltaire, Rousseau, Diderot en Kant aan bod. De Schotse inbreng, met David Hume, Bosswell, maar ook de utilitaristen als John Stuart Mill, Adam Smith blijven vaak onvermeld, tenzij Burke, die reactionair heet te zijn, terwijl er wel meer waren die tijdens en na de Revolutie in Frankrijk hun bezwaren hadden bij de Franse aanpak. Goethe was zo iemand en Schiller dacht er ook het zijne van. Wat opvalt is dat de Nederlanden in het verhaal zelden voorkomen en derhalve als een woestenij zouden gelden. Philipp Blom wijst erop dat Leiden in de voortgang van de wetenschappen een ongemeen belangrijke plaats inneemt in die periode en zo, via d’Holbach ook aan het denken en spreken over de dingen een belangrijke plaats zou moeten innemen. Wie doorgaans helemaal ontbreekt, zijn de vrouwen, wel als voorwerp, niet als personen die bijdragen aan de debatten. Eerst was er Anna Bijns, later kwam Emilie de Chatelêt die als vriendin van Voltaire over bijbelkritiek en de theorievorming over het licht zeker haar plaats verdient. Later kwam dan de heldin van dit essay, Belle van Zuylen, beter bekend als de schrijfster Isabelle de Charrière, die via haar brieven en andere geschriften zeker ook wel aandacht verdient.

Adelheid had geduldig naar mijn uitleg geluisterd, want tja, je moet toch af en toe een beetje een overzicht hebben over het kader. Wel vond ze het typisch uw dienaar dat ik via genderstudies mijn beeld trachtte te vervolledigen, maar ook dat ik er geen graten in zie de inbreng van vrouwen ernstig te nemen, want, zegde ze, vaak blijkt dat ook vandaag nog een lacune. Volgens mij heeft dat te maken met het feit dat we ons graag een gereduceerd beeld vormen van het verleden en dat in deze de vrouwenbeweging zelf soms te angstvallig het eigen domein wil beschermen. De 18de eeuw is bijvoorbeeld in Vlaanderen en Brabant geen tijd van armoede, zoals men wel eens denkt, maar integendeel, tussen 1715 en 1792 heerste er nagenoeg vrede. Misschien kan zelfs het bestaan van enkele beruchte roversbenden als die van Jan de Lichte een argument van die groeiende welvaart gelden, want er moet toch iets te plunderen vallen en mensen dienen toch patrimonium te hebben wil het lonend zijn hun hoeven aan te vallen. Adelheid merkt gelukkig tijdig dat ik weer een zijspoor op ga en houdt me bij de les met de opmerking dat de vrouw in de 18de eeuw, ook in de 19de eeuw inderdaad, niet zomaar een katje was om zonder handschoenen aan te pakken. Achten we de inzichten die nu over dat verleden hangen als een soort nevel van vergetelheid, dan is het inderdaad wenselijk na te gaan hoe of vrouwen hun kansen grepen in het leven en ze meent dat er meer waren over wie veel te vertellen, meer toch dan “zij werden geboren, huwden, baarden kinderen en stierven”. Dat een aantal van hen in het hofleven goede sier maakten, belet niet dat ze vaak toch al een zekere esprit hadden, denk aan Molières Les femmes savantes`dateert wel uit de 17de eeuw, maar toch, Molière zelf hield wel van pittige dames die iets te melden hadden.

Voor Adelheid is dat niet echt openbaring, maar we zijn het er gauw over eens dat ook vandaag het werk van schrijfsters, filosofen, zoals Hannah Arendt, Martha Nussbaum, Susan Neiman en uzelf in de publieke sfeer niet zo vaak ter sprake komen, laat staan spraakmakend blijkt als dat van hun en uw mannelijke collegae. Etty Hilleshum of Anne Frank? Er is iets dat het volwaardige bijdragen van vrouwen aan het gebeuren en het debat voor mannen soms ongerijmd maakt, maar wie dan het verleden bekijkt merkt vanzelf dat het allemaal wel wat complexer ligt, dat het denken over de tijd en over mensen soms vermakelijk vooringenomen blijkt. Het is dan ook opvallend dat Arnold Heumakers al bij al niet zo lovend uitpakt over dit boekje, maar is het omdat ze een vrouw is of omdat u de verkeerde associaties, dwarsverbindingen legt.

Het is dan ook het tweede punt waar we echt tot een discussie komen, want ook Adelheid blijkt in een filosofische traditie opgeleid te zijn, die wat ons betreft nogal beperkend blijkt omdat literaire bijdragen niet per se een stempel van oorspronkelijk filosofisch denken meekrijgen kan. In navolging van de koning-filosoof Plato vinden velen vandaag dat literaire teksten het universele en het heldere ontberen om voor echte filosofie door te gaan. Ook blijkt men het pragmatisme in de filosofie niet ten volle tot het vakgebied te rekenen, zodat het essay van Peter Bieri, Het handwerk van de vrijheid, maar zelden ter sprake komt. Maar wat, vragen we ons af, zou dan de bijdrage van Isabelle de Charrière kunnen zijn, of liever, Adelheid wil dat van mij horen.

Laat mij toe, vat ik het thema aan, aan te brengen dat ze volgens u kanttekeningen plaatst bij de denkers van haar tijd omdat die soms al te rigide blijken. Voor de contes philosophiques van Voltaire lijkt ze wel een zwak te hebben, maar tegelijk kan ze moeilijk overweg met de gedachte dat bijvoorbeeld Robespierre met zijn aanbidding van de rede nog wel redelijk uit de hoek komt. Verder denk ik dat u er terecht de nadruk op legt dat het denken niet kan zonder communicatie en in die zin is de obsessie van sommigen met Rousseau minstens voor twijfel vatbaar. Dat we Diderot niet zien als een oorspronkelijk denker, ook al roemen we luid zijn Encyclopedie, maakt het plaatje nog wat completer. Maar vooral, als we de strijd tussen de Patriotten en de Stadhouder bekijken, waarover Mme de Charrière haar gedachten laat gaan, dan zien we dat ze zowel de Stadhouder, Willem V en de patriotten wijst op hun falende houding, omdat een republiek waarin te eenzijdig het bestuur bij een oligarchie ligt niet beter is dan een koningschap dat almachtig wil zijn en alles wil geregeld hebben, niet echt bijdragen tot het bonum commune, zodat u kan besluiten dat voor de Charrière democratie aan meer voorwaarden gebonden is, dan alleen die van verkiezingen en het verwerven van een meerderheid.

Velen vinden de formele aspecten van een democratie al afdoende, maar vergeten dat, zoals u in een artikel over Wilders aangeeft, het formuleren van de rechten van de burger en de mens kwam na een lange discussie over hoe en wat men met macht aan diende te vangen. Een verzameling brieven van Belle van Zuylen, “Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid” waarin haar briefwisseling met Bosswell en Constant d’Hermanches uitgebreid aan bod komt, laat overtuigend zien dat voor haar vrijheid niet iets eenvoudigs is, net zo min als het zelfbeschikkingsrecht. Onvervreemdbaar zijn ze wel, maar in de praktijk kan een persoon pas ten volle van die vrijheid genieten als die er zich van bewust kan worden iemand te zijn. Het niet onderworpen zijn betekent niet dat men niet zou communiceren met anderen of zelfs raad schaffen, raad vragen, wel dat men dit kan doen zonder dat de ander zich verplicht. Het gaat om het gelijk en anderzijds om het uitwisselen van inzichten en blijkt vandaag…

Adelheid vraagt zich af of die manier van communiceren niet uit de tijd zou zijn omdat we geleerd hebben voor ons gelijk op te komen. Zelfs bij discussies over bijvoorbeeld monetair beleid, vrij abstract en vrij ver van ieders bed, zien we mensen met de grootste nadruk dingen beweren waar men niet zomaar de juistheid kan onderzoeken. Verwijzend naar Richard Sennett en Susan Neiman kan men stellen, denk ik dan weer dat experten, mensen die over een specifieke kennis beschikken, vaak die kennis hanteren als een persoonlijke schat, maar ook als de basis van hun rol in de samenleving. Zo zie je communicatiedeskundigen die een boodschap uitdragen, die bij het publiek totaal anders aankomt, ook al zijn de referenties voor zender en ontvanger dezelfde, maar hebben de ontvangers, het publiek genoeg van die referenties en die boodschappen. Een gebrek aan communicatie van mensen die nooit hun ivoren toren verlaten. Toch meent zij dat bijvoorbeeld politici nu net doen alsof ze vaak onder het publiek komen, maar velen die hen aanspreken behoren tot de eigen en dezelfde parochie.

Toch breng ik eerst nog aan dat we wat Isabelle de Charrière aangaat misschien ook moeten kijken naar het feit dat dames toen niet zo onderworpen of ongeschoold waren als men nu graag laat uitschijnen. De brieven van en aan Boswell, een van die Schotse filosofen die ook met David Hume goede contacten had, laten toch wel zien dat zij, Belle, best begreep dat een te rigide kijk op de dingen misschien de blik en het begrip kon vertroebelen. Een beetje zoals Kant zelf de eigen filosofie tegen het licht hield, pleitte van Zuilen ervoor dat men niet zomaar met de antwoorden vrede nemen zou.

Maar hoe dan die idee begrijpen dat men steeds beweert dat de Verlichting staat voor de gelijkheid (van man en vrouw)? We kijken elkaar en ik zeg haar dat haar gezicht, haar boezem en haar schoot laten zien dat we verschillend zijn. Betekent dit dat zij minder mijn gelijke zou zijn dan die kerel met zijn koptelefoon? We kunnen het niet a priori zeggen, maar wel vast dat die gelijkheid de diversiteit van personen niet mag wegdrukken, want dat kan naar nieuwe vormen van onderworpenheid leiden.

In Brugge aangekomen, kunnen we het gesprek niet zomaar stoppen en hoewel het redelijk laat is, vinden we op het Zand nog een plaats waar we iets kunnen drinken, waarna we ieder onze wegen gaan. Thuis vind ik op mijn mailbox al een berichtje waarin ze me dankt voor het gesprek en me uitnodigt om toch iets te komen eten, ze heeft nog wat Lasagne en dus neem ik, met een fles cava mijn hoed en jas opnieuw de weg naar het plantsoen en haar huis. Na wat eten zetten we het gesprek verder over die boeiende tijd, de Verlichting en de Romantiek. We moeten ons afvragen zegt Adelheid, waarom men voortdurend over dat deïsme van Voltaire en het atheïsme van een Diderot spreekt. Volgens Philipp Blom, meen ik, heeft dat te maken met de wijze waarop die elk naar de politieke samenleving keken. Feit is dat sommigen van de Franse Verlichtingsfilosofen enige tijd in de Bastille of Vincennes, een andere gevangenis, doorbrachten en dat ze voor de censor beducht dienden te zijn. De macht van de kroon in het geding brengen betekende het einde van de maatschappelijke orde. Dat kon Adelheid wel begrijpen, maar dan nog komt het haar vreemd voor dat men vandaag die strijd niet ziet als het historische kader, waarbinnen, op grond van voortschrijdende wetenschappelijke kennis, bijvoorbeeld electromagnetisme, nieuwe inzichten over de condition humaine ontwikkeld werden. Vandaag lijken net die aspecten, de condition humaine en de toenemende kennis van het brein, van GGO en dergelijke niet meer met elkaar verbonden te zijn.

In die zin, bedachten we haast tegelijk dat wel wonderlijk is hoe we van dat soort discussies verzeild zijn geraakt in meetbaarheidsbenaderingen, als het woord al niet bestaat, het maakt vooral duidelijk dat we ons willen houden aan wat meetbaar is, daarop inspelen en andere facetten vaak over het hoofd zien. Klopt het wel “evidence based”, dat in het onderwijs of de zorg alles op basis van meetbare gegevens beoordeeld kan worden. Schoolverlaters? Waarom en hoe dat te voorkomen? Laten we dus maar van elke leerling dossiers aanmaken, maar hoe kan zo een dossier de motivatie aan leerlingen geven om toch door te zetten en is het soms niet beter naar ad hoc oplossingen te kijken?

We leken wel heel ver af te dwalen van de inzichten van Madame de Charrière en ook van wat u hierover te berde bracht, maar toch hadden we het gevoel, de stellige overtuiging in de geest van die dame bezig te zijn met de hangende kwesties. Neem nu net de zorg waar men klaagt over plaatsen die er te kort zijn, over wachtlijsten, maar tegelijk kan men merken dat de goede wil van de mensen op het terrein zelf zelden bij de meetbare facetten gerekend wordt. Ook over het levenseinde, dat er vandaag anders uitziet dan ooit voordien, zou men toch ook het menselijke niet uit het oog mogen verliezen. Adelheid vertelt van een vriendin die stierf toen ze negentien werd omdat er niet tijdig een hart ter beschikking had gestaan, om haar nieuwe kansen op een beter leven te geven. Hoe zij, Adelheid elke week naar het UZ trok en daar een ganse woensdag met haar zat te praten en haar huiswerk maakt, nadien elke dag bijna en zo maakte ze het mee dat de familie afscheid nam. De vader wou haar meenemen naar huis om daar in alle rust te sterven, maar vooral de broer had het er verdomd lastig mee. Adelheid heeft hem toen weten te overtuigen en af en toe troost bezorgd, als hij het niet verdragen kon zijn zus daar zo te zien liggen. Uiteindelijk begreep hij dat ze leed onder zijn verzet en geleidelijk kon hij met d’r praten. Het afscheid, het echte afscheid, drie weken later, Adelheid en Therese’s moeder hadden de nacht gewaakt, riep Therese hen en kwamen de vader en de broer ook bij het ziekbed en werd ze – zoals Adelheid het noemde – ten hemel gedragen.

Ze had intussen weet van mijn gedicht dat ik had geschreven voor mijn vader en vond dat die beeldspraak ook hier van kracht was. We hadden het erover dat die emoties, waar ze ook uit voortkwamen, niet zomaar in een “Als we dood zijn, is het gedaan” kunnen uitdrukken. Het geloof in die ene persoon, dat die goed was geweest, Therese in dit geval, verdient het, tegen beter weten in, ergens een nachleben te krijgen. Ritueel en vertaling van de ervaring mogen dan niet feitelijk te staven zijn, de taal zelf en de ervaring van dankbaarheid, van verdriet en zoveel meer zijn ook niet meetbaar. Het afscheid was in die kleine kring vanaf het overlijden tot de begrafenisdienst merkwaardig sereen. Men kende de onvermijdelijke afloop en wist dat de rouw al langer bezig was geweest, de broer, Theo had gedurende weken in alle stilte iets geschreven en nu vroeg hij Adelheid, die goed zong en op zangles was de partituur en de tekst eens te bekijken. Zijn woede en ontgoocheling, zijn liefde voor zijn zus, alles was erin vertaald en ook het onbegrip van het waarheen zij zou gaan, zelfs voor een tweeëntwintig jarige was intens en Adelheid probeerde met zijn begeleiding op de piano de tekst van het lied en de noten in te studeren. Het klonk als een stabat mater en liet iedereen uit het leven van zijn zus de revue passeren, eerst de buitenste kringen, het laatst Adelheid.

Tijdens de dienst hebben ze het lied gebracht, met orgelbegeleiding en naderhand kwam de pastoor nog met Theo praten. De oude man was diep geroerd geweest door de tekst, want persoonlijk als die was geweest, was die toch van een veel grotere portee gebleken.
Waar we het over eens waren, dacht ik, was de vaststelling dat het denken over de dingen niet altijd in puur formele benaderingen gegoten kon worden. In die zin had onze tijd zich veel meer tegen de Verlichting gekeerd en al helemaal de maat verloren voor het menselijke, zoals Arendt en anderen dat bepleiten. Misschien, hernam Adelheid een opmerking die ik al ergens had laten vallen over de kritiek, misschien is het dat wat men niet van de filosofie verwacht en ook niet aanvaardt. Filosofie dient helder te zijn, abstract en universele waarheid aan te dragen, waaraan niet te twijfelen valt. Ik verwees naar Hans Castorp, zoals Thomas Mann die had gekonterfeit, en diens reactie toen hij een x-foto, radiografische foto van de boezem van Mme Chauchat had gezien, die zegde dat zelfs al wist hij dat onder de huid van haar borsten aders en klieren en vetstoffen zaten, dan nog kon hij de plastische vorm ervan zeer waarderen. Adelheid glimlachte, want ze had zelf, toen ze bevallen was van haar dochter voor het eerst begrepen dat de kennis van de organen die de voortplanting mogelijk maken en meer nog dan bij de seksuele daad begrepen hoe wonderlijk het was dat nieuwe mensje daar te zien liggen. Wetenschap, zo meenden we, was en is uitermate belangrijk, maar kon het geheel van het menselijke beleven geen betekenis of vorm geven. Om de een of andere reden zaten op dat ogenblik heel dicht bij elkaar, en vielen de ernstige overwegingen weg. Ik zegde nog iets over Emilie en Voltaire en alle ernst verliet de kamer, of toch niet, wat we lieten gebeuren en hoe we elkaar vonden, was ernstig, maar het was ook voor ons, alleen voor ons, van alle banaliteit verstoken.

Dat ik thuis nog wel wat te doen had en zij ook niet een hele zaterdag in bed kon blijven, zorgde ervoor dat we na een gezellig ontbijt elke onze dingen onder ogen namen en deden wat nodig was, belette niet dat we besloten die namiddag samen door te brengen. En er was niet de tristesse, vooral blijdschap.

Het gesprek was nog niet afgelopen, maar of we nogal wel met uw bevindingen bezig waren, was niet zo heel duidelijk, maar toch, het bleef gaan over de wat rommelige erfenis van de Verlichting, of beter, dat die erfenis vandaag wat rommelig leek, net omdat velen er zo een helder idee van denken te hebben. De vrijheid van de persoon, hoe die in elkaar steekt, blijft een belangrijk vraagstuk zegde Adelheid, toen ze me vond in de Republiek, waar ik de krant zat door te nemen. Ook hier speelde, vonden we beiden, de abstractie een hinderpaal om het begrip te vatten. De Charrière, dacht ik begrepen te hebben, stelt zich bij vrijheid geen vrijblijvend causeren voor, hoewel ze wellicht graag wel met taal speelde, maar het stond haar voor dat de tijden te ernstig waren. Was ze een vurige dame, die als een Lou Salomé de regels en beperkingen aan haar geslacht opgelegd afwees en amourettes verzamelde, dan was dat nog niet de vrijheid die Belle ook voor ogen stond. Wat betekent die vrijheid, als we in ons economisch handelen, in ons sociaal leven door regels bepaald worden. We zaten rustig te praten en als rokers hadden we het er wat moeilijk mee dat we binnen in het café niet konden roken, dan vonden we ook dat zij die deze verboden uitgevaardigd hadden, stappen hadden gezet in het beperken van de vrijheid, die moeilijk te accepteren waren. Ik vroeg haar wat ze vond van een rechterlijk vonnis in Duitsland dat een man tien jaar gaf wegens het overdragen van AIDS-HIV omdat hij had nagelaten zich regelmatig te laten testen en zo niet wist dat hij anderen de ziekte overdroeg. Adelheid vond dat die rechter wellicht niet anders kon in deze tijd, maar dat de man die de ziekte had opgelopen toegegeven had dat hijzelf ook wel eens gevaarlijke betrekkingen had gehad, zonder condoom en met enige ergernis zegde ze dat die twee elkaar maar geen mietje moesten noemen en niet naar de rechter stappen om de ander wegens die overdracht te beschuldigen. Het geeft aan dat de vrijheid om fouten te maken of om het leven te leiden het eigen bestaan niet mag schaden en misschien, dacht ze, is dat niet gepast. Vrijheid is niet altijd gemakkelijk, maar het voordeel van een democratie is nu net dat men het ook niet echt hoeft in te vullen. Het verhoudt zich tot gelijkheid, maar niet als communicerende vaten, of niet zo dat de overheid op grond van de beschikbare technologie en kennis mensen mag willen sturen of manipuleren Als gelijkheid aankomt op het fnuiken van talenten, dan is er iets fout. Wat die twee mannen deden was wellicht een blind date of zo en dus tja, dan is er ook geen vertrouwensband en meer, bezorgdheid om de ander. Dat kan tussen mannen en vrouwen ook voorvallen, toch. De rechter kan hier bijzonder weinig inbrengen. Maar ja, we leven in een tijd waarin men als slachtoffer bijna heilig is. Het immorele aan het geval is dat de rechter partij kiest in een kwestie waar twee volwassen mannen hebben gekozen iets te doen waar ze beiden van hopen te genieten. De rechter had zich onbevoegd moeten verklaren.

Het is, gaf ik Adelheid mee, wijl ze voor een winkel met lingerie even aarzelde door te lopen, toch wel zo dat vandaag over kwesties als deze op een weinig “aufgeklärte” wijze gedacht wordt. Determinisme speelt in het denken van velen een grotere rol dan ooit voordien, maar dat brengt mee dat men eigen moreel gelijkheid bekrachtigd wil zien in wetten of een rechterlijk vonnis. Communicatie en conversatie lijken langzamerhand te verzanden in verzakelijkte onderhandelingen. Creativiteit en inventiviteit is er wel, maar tegelijk zie je dat het allemaal op elkaar begint te lijken. De films, de televisieomroepen, de kranten, alles wordt volgens formats gemaakt en men zegt daarbij de kijker, consument terwille te zijn. Maar in kranten vindt je altijd weer dezelfde boeken besproken en dan ook weer telkens op dezelfde manier. Adelheid kon het setje niet laten hangen en wijl we al verder liepen naar een goed koffiehuis, met heerlijke gebakjes en zo, keerde ze plots op haar stappen terug, mij haast meesleurend, enfin, ik zou niet buiten blijven staan, als wel meer mannen doen, maar ja, we zijn dan ook niet getrouwd. Binnen keek zij verlekkerd naar het setje, vond iets in haar maten en toog naar een kleedhokje waar we ons beiden in terugtrokken, op haar vraag. In geen tijd had ze de niemendalletjes om haar boezem en lendenen en leek ze wel een prinses. Ik liet haar even alleen in het kleedhokje en haalde van een andere kant van de winkel iets zeer transparants, dat qua kleur en snit best bij het setje paste en reikte het haar aan. Na gedane inkopen liepen we verder en kwam de discussie over de wijze waarop we ons met elkaar - in het algemeen – niet meer onderhouden over wat er aan de hand is. We lijken het filosofische gesprek uit de weg te gaan, zowel bij overdenkingen over het eigen leven als – zeer gewis – over de wijze waarop politiek en samenleving, hier en elders, functioneren. Terwijl de Verlichting net de tijd was van het tastend zoeken, maken we er iets van dat zekere uitkomsten heeft geboden, maar men kan dat nog moeilijk aannemen en bovendien wordt die Verlichting ook een vrije obscure tijd, waarin maar enkele denkbeelden tot rijpen zouden zijn gekomen, terwijl in de muziek, de literatuur toen toch wel werk van zeer onderscheiden aard, smaak en kraak kon ontstaan.

De kritiek van de Verlichting, zoals u die aanbrengt komt ons zeer wel gelegen, de kennismaking met Mme van Zuylen nog meer, maar vooral dat tijdgenoten toen scherper de eigen epoche zagen dan wij nu lijken te doen, dan opiniemakers lijken te doen, draagt ertoe bij dat we bijvoorbeeld van email en blogs toch wel een interessanter gebruik zouden kunnen maken. Meer opnieuw de gewoonte in brieven van gedachten te wisselen of inderdaad in een literaire vorm commentaar te leveren bij de eigen tijd, van de gedachten, idee-fixen en obsessies. Alleen wat meetbaar, tastbaar is heeft betekenis? In het geheel niet. Sommige berekeningen blijken helemaal naast de kwestie en soms lijkt zinloos onderzoek heel erg vruchtbaar. In die zin is het onderzoek naar de inbreng van vrouwen in de kunsten, maar zeker ook in de wetenschappen meer dan gewenst. Net als het verhaal van Thomas Platter, waarin een arme boerenknaap uit de hoge Alpen van de Valais, na een leven als straatjongen die tot ver buiten Zwitserland had gezworven uiteindelijk een vooraanstaand burger van Bazel kon worden en wiens zoon arts was kunnen worden vele zekerheden over een ander heden, dat van de zestiende eeuw, kan uw onderzoek naar het denken van Mme de Charrière het nogal morsige omspringen met de Verlichting echt wel nieuw leven inblazen. Overigens geldt dit ook voor de bijdragen van andere dames, zoals Mel Bonis, die nagenoeg vergeten is, terwijl de tijd waarin ze leefde een groots tijdperk blijkt voor de muziek. Daarom vond ik, vind ik dat de term vrouwenstudies soms wenselijker is dan de term gender, omdat ook daar weer een abstraherende oefening aan de orde is, die de werkelijkheid minder bevattelijker maakt. Na nog wat keuvelen bij een heerlijke koffie kon ik maar met moeite Adelheid gedag zeggen, maar ja, onze wegen scheidden zich. Voor hoelang? Hopelijk geen volle week, maar onze bezigheden, weet u wel. Nog niet goed thuis en ze belde me, want ze had de namiddag verrukkelijk gevonden. Zondagavond zou ik terug in de stad komen en haar bellen.

Mevrouw Vega,

ik weet het, over uw boekje gaat het niet in letterlijke zin, zoals recensenten plegen te doen, maar misschien, nemen we aan, zou u liever hebben dat het echt voorwerp van gesprek werd. Feit is dat de dialoog als vorm van recensie vandaag nagenoeg uitgestorven is, dialoog als vorm uitwisseling van kennis, inzichten, dat kan wel, maar als dat op een podium plaats vindt, in de openbaarheid, dan krijgt die dialoog al gauw iets geforceerds. Soms, heel soms kan het boeiend zijn als de dialogerende personen het publiek ernstig neemt, wat niet altijd het geval lijkt. Daarom ben ik blij dat het boekje, uit 2005 nog even aan de vergetelheid kon onttrekken, want als onderzoek naar de Verlichting en de tegenverlichting lijkt het me echt wel aanbevolen leerstof voor iedereen die het eens over de Verlichting wil hebben.

Hartelijk groet,

Bart Haers

Reacties

  1. Leuk. Al zouden de labels /vrouw/ filosofie/ lingerie/ hier meer ad rem zijn  . Een cocktail van deze drie ingrediënten mag dan wel ongewoon zijn, maar daarom niet minder heerlijk om proeven.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Labels zeggen niet alles. Maar goed, ergens klonk iets door van lectuur uit vervlogen jaren "la philosophie dans le boudoir ou les instituteurs immoraux" van Marquis de Sade. Maar tegelijk, filosofie lijkt zeker in Vlaanderen een zaak van mannen als Etienne Vermeersch, Stefan Hertmans, Koen Raes... Tegelijk merkt men nogal eens op dat vrouwen voor het goede gesprek niet altijd de beste gesprekspartners zouden zijn, terwijl reeds Voltaire liet zien dat een verstandige vrouw best een goede vriend kan zijn. Kortom, er zijn vele redenen om op die manier het gesprek als thema te nemen voor een debat dat nu soms heel erg door verhitte hanen wordt gedomineerd.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Populaire posts