Per boot

Kleinbeeld

Schipper, mag ik overvaren

Adelheid,

Uitgenodigd voor een familiereünie in het Zuiden van Engeland, verheugde ik me erop nog eens het kanaal boven zee in plaats van eronder te mogen maken. Het is wel zo ingenieus dat het ook zijn scharmes heeft door de tunnel te reizen, maar de tocht per boot heeft toch nog iets anders. Zouden het de kliffen van Dover zijn? Of gewoon dat varen over de plas en buiten op het dek de wind te voelen?

Laten we zeggen dat we al varend met Laurence Sterne, a sentimental journey in gedachten onderweg waren. Zo grappig werd het niet, de wegen zijn nu anders dan toen, maar toch, aankomen in de haven en per auto dat hele kluwen van bruggen, oprijlanen en exits te volgen is toch wel indrukwekkend. Maar eerst zaten we dus op de boot en omdat het roken nu alleen op open dek mag, stond ik op een gegeven ogenblik te kijken naar de blonde stranden van Noord-Frankrijk en een jonge dame vroeg me in het mooie timbre van Haarlem waar ik naartoe tuurde en ik vertelde haar over een oversteek per jacht, jaren geleden en andere keren dat ik de Mouw, het Kanaal overstak. Ze vertelde me dat ze al een paar keer ondergronds was gereisd maar nu per se boven water wou blijven, om iets van het mailboatgevoel te hebben. Tja, een hut hebben we niet en de boot zit overvol mensen, maar toch, het leek me goed getroffen, dat van die mailboat en het speciale gevoel dat je plots merkt hoe nabij kan zijn wat toch ver weg lijkt. Ze was op weg naar de universiteit van Kent en Canterbury en ik dacht aan Chaucer, wat haar bevreemde, want slechts weinig mensen hebben die neiging om naar boeken te verwijzen. Maar ik repliceerde dat de pelgrimage naar Kantelberg toch wel een bijzonder fraai boek mag heten. Ondeugend, ja dat ook, maar in wezen één van die portrettengalerijen, waar ook Erasmus het zijne aan toevoegde of de Decamarone. En de sentimentele reis door Frankrijk en Italië die al in Calais blijft stokken. Hoe of literatuur elitair kan zijn, vroeg ze mij, maar ik dacht dat dit niet hoefde, want het volstaat talen te leren en vooral een goede opleiding, maar bedacht ook dat je dan wel goede, toegewijde meesters behoeft, magistri, die niet enkel hun boterham verdienen. Zij bedacht dan weer dat Julien Sorel haar een ideale leermeester leek. Omdat de wind wat harder ging blazen, nu we de steven naar het noordwesten hadden gewend, stond ze wat dichter bij me en leek het alsof we een intieme babbel hadden. En alles wel beschouwd was het dat ook. Ze vertelde dat ze bij Frank Furedi onderzoek deed naar de wijze waarop intellectuelen over economisch beleid spreken of net niet. Het lijkt me een heel mooi en relevant onderwerp en verwees naar Jean-Paul van Bendegem en zijn essay “Hamlet of de entropie” of waarom intellectuelen zo bang zijn voor exacte wetenschappen. Over economie spreken gaat nog steeds via de goede oude Karl Marx en Friederich Engels maar recentere bevindingen van bijvoorbeeld de econometrie, vertelde ze, kan men niet met een kaduke filosofie te lijf gaan. Haar mening deels onderschrijvend dat de econometrie, maar ook de al even met gaten doorspekte gruyère die het neoliberalisme pretendeert te presenteren als een wezenlijk alternatief moet men toch vooral het wezen van het wetenschappelijke denken doordenken. Sommige wetenschappers durven nauwelijks de gebaande paden verlaten, ook niet in de wiskunde of de economie, zodat men steeds meer van hetzelfde krijgt en vooral weinig toegankelijke kennis niet naar een breed publiek, toch goed geschoold wenst over te dragen, maakt dat wetenschap een soort adacabra werd, maar niet meer die bevrijdende adem heeft die zelfs Einstein of Ilya Prigogine of recenter André Geim vermochten. Voor een historicus leek ik haar plots een achtste wereldwonder, want historici blinken vandaag nauwelijks uit in het opnieuw verkennen van de dingen en vooral eens te kijken vanuit een andere invalshoek dan de gewone. Zelf had ze in Rotterdam en Gent gestudeerd, Taalkunde en vooral Romaanse letteren, maar ze had daarna filosofie op eigen houtje aangevat, zij het via gesprekken met Ronald Commers, die in zijn hoek van de Blandijn een klein kantoortje had. Omdat ze goed was in wiskunde was ze vervolgens ook met dat vak aan de slag gegaan en zo bij Furedi uitgekomen.

Intussen zaten we met een koffie in zo een rustige zithoek van het schip en kabbelde ons gesprek verder over deze kwesties. Ik vertelde haar hoe ik vol verbazing had gekeken naar de hoge hekkens rondom het inschepingsemplacement in Calais en wel begrijpend dat men geen ongewenste reizigers wenste mee te nemen, als verstekelingen, voelde ik ergens een chagrijn omdat de haven in plaats van een open gebied nu plots een versterkt fort was geworden, zoals Dover Castle. We keken elkaar lachend aan toen een ouder koppel ons gesprek volgend commentaar leek te geven op onze gedachtewisseling. Zij bleken in Gent te wonen en waren op weg naar Bath, om er enkele dagen te kuren. Als vanzelf breiden we de kring uit en zaten we rustig te praten toen het signaal ging dat we naar de autodekken dienden af te dalen.

Het is boeiend te reizen en prettige ontmoetingen te hebben. Hoewel we kaartjes uitwisselden, bereikbaar zijn via allerlei prachtige uitvindingen, is niet duidelijk of we elkaar nog ontmoeten. Het Gentse koppel, de man sprak mooi, zij het net als de burgemeester die ook zijn tongval niet verloochenen kan en zij bleken me te kennen van bezoeken aan de opera en het theater. We praatten dus over het artistieke leven in Gent. De dame vroeg ons wat we vonden van het SMAK, wat mij tot de uitspraak verleiden kon het Smak een plaats te noemen waar smaak soms ver zoek is. Kunst vandaag lijkt vooral geen referentie meer te mogen maken aan een wondere wereld voorbij goed en kwaad, voorbij het dagelijkse, maar even vergankelijk als een botervlootje of een stuk vlees dat men vergat te consumeren. Wat het dan wel hoort te zijn? Ik wil me wel laten verrassen, zoals die keer toen ik in Antwerpen Parcifal van Wagner had gezien. Alle theatrale middelen waren daar ingezet, zonder opzettelijk modern te willen zijn, maar benaderend de idee van Wagner een gesamtkunstwerk te bieden. Hoewel iedereen die met ’s mans muziek vertrouwd is te horen zeggen dat hij er nogal nare ideeën op na hield, vind ik toch dat de man uitgesproken modern in het leven stond. Gestorven in 1883 heeft hij het programma van de moderniteit meer dan vele tijdgenoten vorm weten te geven. Mevrouw vond dat een interessante benadering. Zij was nog in de jaren vijftig werkzaam geweest in de Gentse opera en had er programmaboekjes mogen maken. Dat zij zo een hele hoop muziek heeft leren kennen en haar man, die in de bibliotheek van de universiteit toen handschriften en briefwisseling doorploegd had, werkte over de invloeden van het modernisme in het Gent van Moyson en Anseele, was voor haar eigen leven een ongekende zegening geweest. Ik vond het boeiend dat zij in die zogenaamd “muffe tijd” alweer bevestigde dat er toen veel gaande en hangende was. De man bevestigde dat en vertelde hoe hij soms achterover sloeg als mensen hem zegden dat die jaren vijftig een tijd van opbouw en braaf zijn was. “brave zijn en is geen gave” citeerde ik wijlen mijn vader, met die Gentse tongval die hij voor zulke wijsheden reserveerde.

De overzetboot is wel geen arke Noachs, maar als het om de menselijke verschijningsvormen aankomt, is het natuurlijk wel een bijzondere biotoop, wat even later bleek toen twee meisjes zich op een paar meters van ons een plaatsje zochten, beide gekleed alsof ze in hun boudoir zaten, eerder dan op een publieke plaats en elkaar intiem bejegenden vond mijn Hollandse gezelschap het best opvallend dat de middenvinger die ze opstaken naar de anderen hen eindelijk niet sierde. Van de Gentse kant had ik het wel verwacht, maar… doch zij vond dat je in het publiek discreet met je charmes kan omspringen, zonder dat dit preutsheid hoeft te zijn. De Gentse dame vertelde dat haar jongste dochter, tien of vijftien jaar geleden net zo door het leven ging en de goegemeente vaak ergerniswekkend laf en lam vond. Maar nu, hoewel ze ’s zomers naar naaktstranden trok en met vrienden en vriendinnen nog steeds vrij libertijns omging, was ze gesteld geraakt op goede manieren en behoorlijk gedrag. De jaren vijftig zijn terug, was mijn conclusie, maar de man zegde dat hij toen, in die jaren vijftig in Gent meer bordelen vond dan vandaag het geval is en de avonden in sommige danstenten echt wel heel wat minder deftig verliep dan de aanbevolen dresscode, smoking voor de heren en lange jurken voor de dames, vandaag doen vermoeden. Smakelijk in zijn tongval vertelde hij van een feest in het oude Casino, waar een strijkje in de ene zaal en een jazzband in een andere de gasten lieten dansen, was er in de gangen en buiten wel meer aan de hand dan men vandaag vermoeden zou. Zelf was hij een danseur en liet hij zich nooit pramen de sfeer erin te houden, maar in late uurtjes vond je wel eens zo een meisje, heel burgerlijk op de Nouveau Bois naar school gaande of net verlaten hebbende, met een aardige flux de bouche bereid tot allerlei gekkigheid. Alleen zorgde ze er wel voor dat haar vrijpostigheid niet in het oog liep en dat geen bekenden haar met hem zagen. Hij sprak uiteraard, van het Atheneum komende ook wel aardig Frans, maar toch, hij kon zo een kind wel eens treiteren door haar allerlei citaten van Van Deyssel toe te voegen, waar sommige wel bij bloosden, maar niet ongevoelig voor waren. Enkele liepen ook op de universiteit rond en soms kon hij wel eens een paar weken zich verliezen in zo een studente.

Het gesprek werd dus dan toch afgebroken, maar we dankten elkaar voor de aangename tijd die we al keuvelend en pratend hadden doorgebracht en het sterkte me in de overtuiging dat op die manier de mogelijkheid steeds open stond om aangename mensen te ontmoeten. Niets hoeft, veel is mogelijk en het is en blijft toch een kunst, dat converseren.

Bij de auto trof ik de andere reisgenoten aan, die ook hun eigen gangen waren gegaan en hadden gelezen of gepraat. In de wagen vertelde ik dat ik de heer Verh** had ontmoet, wat mevrouw mijn moeder verraste, want zij kende die mensen van de universitaire leergangen voor de oudere generaties, maar ook omdat het echtpaar ook lid was geweest van een of andere vereniging waar zij en mijn vader ook lid van waren geweest. Vandaar, stelde ik vast, dat de man al vlug had weten uit te vinden wie ik was. Mijn naamkaartje alleen had hem er al op geattendeerd, maar toen ik mijn vader had geciteerd, had hij het naamkaartje ook met hem weten te verbinden. Omdat we zo vlug mogelijk in Surrey wilden komen voor de familiereünie, werd een verder bezoek aan Dover afgewezen, evenals een rit langs de kust en de Seven Sisters, maar reden we via de M20 en M25 naar het adres waar ons een aangenaam verblijf was bereid.

Al met al vind ik het altijd zonde als het reizen niet als goed door te brengen tijd wordt gezien, maar eerder als een noodzakelijk tijdverlies. Nu ja, we konden ook niet lang na tea-time aankomen en dus gingen we maar spoorslags op weg, wat dan weer toelaat dat je snel vordert. Hoewel je wel iets ziet van het landschap, gaat het allemaal zo snel voorbij dat het nauwelijks een plaats krijgt. Maar goed, als het kan zal ik eerlang de jongedame opzoeken in Kantelberg en aan de weet komen hoe zij thuis zichzelve is.

Vale,

Bart

Reacties

Populaire posts