Orgelrecital

Abdij aan de Rand

De eerste Zondag van oktober was het open bedrijvendag, maar het leek ons een goede gelegenheid om in te gaan op een uitnodiging in Grimbergen een orgelrecital te gaan bijwonen van Kamiel D’hooghe. Opgeleid aan het Lemmensinstituut bij Flor Peeters was en is hij in Vlaanderen een belangrijke vertegenwoordiger van een cultuur die ons niet meer zo na staat. Maar ook een van die vele fraaie monumenten van de barok, de abdijkerk is altijd een feest om te zien.

Op Zondag is het niet meer zo kalm op de wegen, maar goed, de trip naar Grimbergen zat er al gauw op en als vaker viel het op hoe het dorp, een titel waar de gemeente echt wel fier op mag zijn, zich echt buiten de luwte van het verkeer en het helse leven weet te houden. Dus waren we voor het recitel begon al in die aangename sfeer van vergeten rust. Er was wel volk in het centrum, maar het ging allemaal gemoedelijk en niemand leek zich ergens druk om te maken.

Hoe muziek klinken op piano, viool of gitaar, we horen het vaak genoeg, maar een orgel is wel bekend, maar al te vaak horen we het instrument niet meer. Het programma met Bach en Liszt, Lübeck en Laporte, zonder Flor Peeters te vergeten was goed gevuld en de organist zou niet zomaar spelen, als man van vele jaren, was elk stuk verbonden met het eigen leven, behalve dat werk van Liszt, die op een dramatische zang van Meyerbeer, Le Prophète verder mediteert. Plots lopen vele cultuursferen ineen, want de abdijkerk, basiliek sinds Johannes Paulus II die titel gaf, is een pareltje van contrareformatie, maar de muziek verwijst naar de anabaptisten en het hele conflict over de betekenis van de bijbel, de dogma’s en de rol van de clerus. De anabaptisten zouden de strijd verliezen, maar in andere vormen hebben ideeën blijvende inspiratie bezorgd, onder andere aan de Mennonieten. De details, bedacht ik, van die geschiedenis vinden we al zo ingewikkeld dat we er ons zouden in verliezen.

Maar dat is natuurlijk wat de organist moet doen, wil hij het luisterende publiek overtuigen… Soms hoort een mens al eens dat deze of gene kandidaat voor een muziekwedstrijd of zelfs een optreden zich goed verdedigd heeft, maar zondag viel het me weer op dat een meester in het vak er het beste van maakt en zo het gehoor betrekt bij het gebeuren. De maestro is in dit geval in het vak gegroeid en zoals ook ouder wordende dirigenten voor het orkest blijven staan, zo blijft Kamiel D’Hooghe het orgel bespelen.

Het is geweten dat sommigen het orgel al te pompeus vinden, maar luisterend naar Bach, Liszt ook, merkte ik hoe het orgel werkelijk vele mogelijkheden biedt. Het schrijven voor zo een instrument moet echt wel een complexe bezigheid zijn maar blijkbaar heeft ook de organist nog veel te doen, om hetgeen op het blad staat ook te laten klinken. We weten het wel, er is de partituur, maar anders dan de meeste instrumenten moet de organist telkens weer keuzes maken, zeker als niet alles is aangegeven en keuzes maken want elk orgel is anders, is gebouwd om te klinken in een eigen klankkast, in dit geval de abdijkerk van Grimbergen.

Nu men er stilaan en door nood gedwongen toe komt over het lot van kerken te beslissen, zal men dus ook in rekening brengen hoe belangrijk die orgels wel zijn die in deze of gene kerk gebouwd werden. Orgelbouwers waren in andere tijden belangrijke ondernemers, die tegelijk ook een groot meesterschap en vakmanschap in de vingers dienden te hebben. Terwijl ik luisterde naar het werk dan André Laporte componeerde voor Kamiel Dhooghe, toen die als directeur van het Koninklijk Conservatorium te Brussel met pensioen ging, bedacht ik dat er inderdaad in de muziek gelegenheden zijn waar men tot iets nieuw komt en dat de muziek ook dan zeer gepast, bijzonder kan en moet zijn. Anders dan gelegenheidsdichters kunnen componisten die gelegenheid blijkbaar hulde brengen en tegelijk als kunstwerk hun betekenis hebben. André Laporte werd dit jaar zelf ook 80 en de bedenking dat deze generatie iets, zeer veel zelfs gedaan heeft voor Vlaanderen, voor de cultuur in Vlaanderen, konden we niet anders dan met dankbaarheid beamen.

Wie het plein voor de abdijkerk betreedt is allicht, zoals wij verrast door de sobere voorgevel, want daar staat een wachtgevel, geen opengewerkte barokke gevel. Men had, in de 18de eeuw geen middelen meer om de kerk af te werken en toen het er misschien weer was, veranderde de smaak. De tegenstelling tussen de voorgevel en het interieur is dan ook heel erg bijzonder. Terwijl ik mij overgaf aan de orgelmuziek kwam ook het licht, door de vele hoge ramen en uit de koepel binnenvallen. Ook dit is dus iets dat men als een cultureel erfgoed moet bewaren, bedacht ik mij tijdens de uitvoering van het werk van Franz Liszt. Maar tegelijk is er bij de bewondering ook een zekere Sehnsucht onmiskenbaar aanwezig, want dit gebouw en de wereld, het mensbeeld waarvan het uitdrukking is en waaraan het vorm geeft, blijkt op verschillende manieren aan een eindpunt te komen. Het geloof is, dat weten we aan de eigen contradicties aan het verslappen, maar ook de cultuur, die veel rijker is, gaat er onherroepelijk aan. Het wordt, moesten we echter toegeven, door mensen als André Laporte, maar ook door jongere componisten die hij opleidde als Peter Swinnen wel degelijk verder vorm gegeven, maar tegelijk is het niet meer – volgens de cultuurobservatoren – een levende cultuur.

Het werk van Liszt verwijst naar het werk van Meyerbeer, le prophète en laat op een wonderlijke manier zien dat de muziek soms vreemde sporen volgt. Maar hetzelfde kan men zeggen van het hoogaltaar, dat in alle pracht de grootsheid van de idee vertolkt. We herdenken dit jaar de tweehonderdste verjaardag van de componist, met het gevolg dat we bij tijd en wijle oververzadigd zouden kunnen raken. Maar net zondag merkte ik nog maar eens dat we van kunstenaars soms te vaak op enkele hoogtepunten gefixeerd blijven, terwijl het gehele oeuvre zoveel meer om het lijf heeft.

In het programmaboekje konden we lezen over het vakmanschap van de orgelbouwer, van de restaurateur ook die een nieuw orgel wist te bouwen op basis van het gegeven materiaal. Ook daarbij was de organist D’Hooghe betrokken en dus kunnen we dat vakmanschap en meesterschap dat er vanouds mee verbonden is wel uitbreiden. Maar in deze tijd waarin entertainers om de haverklap beweren dat de perfectie voor hen niet goed genoeg is, blijft zo een orgelrecital wel degelijk een verademing. Was het dan niet perfect? Vergeet het, maar het gaat in muziek om iets veel grootser dan perfectie. Interpretatie, uitvoering en het publiek dat niet enkel toehoort, maar ook weet te waarderen. Het komt ons voor dat in de muziek vandaag, zoals Janusz Oleijniczak het stelde, soms te onoverzichtelijk is of teveel op een enkele idee berust. De aanwezigheid van André Laporte bracht me weer aan het denken. Liszt heeft, zo vermoeden we, net als Beethoven of Richard Strauss binnen gegeven kaders van de muziek de uiterste grenzen opgezocht en toch bleef het muziek, meer nog, we leren het waarderen. In recente tijden konden we ook composities leren kennen van Peter Swinnen of Brewaeys, die we konden smaken. Maar in de oude abdij, een herrijzende feniks, kwam ik tot het inzicht dat muziek wel eens dood verklaard is door allerlei welwillende lieden, maar toch, er blijft belangstelling. Misschien is het vooral treurig dat er weinig nieuwe organisten zijn, dat de opleidingen in het DKO en het professioneel onderwijs nogal modegedreven blijken. Nu, voor pianisten lijkt er geen vuiltje aan de lucht, maar inderdaad, orgel lijkt niet meer zo aanlokkelijk, wat we, na zondag nog maar eens betreuren.

Het was niet het eerste concert van Kamiel D’Hooghe dat we bijwoonden, ook in Beauvoorde en in Watervliet konden we hem al horen. Het blijft aangenaam naar zo een uitvoering te gaan, net omdat we iets vernemen en vooral genieten uit een verleden dat hopelijk nog voldoende vitaliteit kan krijgen. Maar zonder organisten zal het wel heel stil worden.

Bart Haers

4 oktober 2011

Reacties

Populaire posts