Conservatief: de macht niet uitputtend hanteren




Dezer Dagen



Conservatief? En dan?
Zouden ze echt verdwijnen?



Was Andrew Carnegie een conservatief? Geboren
in 1835 in Schotland en in 1848 naar de US
gemigreerd met zijn ouders zou hij na
beperkte schoolse opleiding in 1901 zijn
bedrijf verkopen aan J.P. Morgan, het grootste
Amerikaanse staalbedrijf dat in US Steel
werd opgenomen - antitrustwetten waren nodig. 
De politieke arena is niet enkel een wedkamp, want het gaat al lang niet meer om persoonlijke macht, al mag niemand beweren dat macht, al was het maar binnen de eigen partij van geen belang zou wezen. Maar in een democratie kan de macht ook autodestructief werken, wanneer men aanneemt dat een bepaalde idee over de samenleving leidend zou moeten zijn voor wie naar een publiek ambt streeft. Een vraag is dan waarom men zonder meer een conservatief mens- en wereldbeeld moet afwijzen, terwijl er toch redenen zijn om aan te nemen dat de samenleving niet zomaar vatbaar is voor een totale vernieuwing?

Het mag gezegd worden dat de samenleving niet zomaar in segmenten te delen valt, die elk hun eigen evolutie zouden kennen, onafhankelijk van elkaar. Bovendien blijft het altijd nog de vraag hoe individu en samenleving zich tot elkaar verhouden, waarbij een concept als vrijheid komt kijken, maar ook andere facetten, zoals ambities, ontwikkelde kennis en vaardigheden, vanwege het individu en dat wat de samenleving beweert naar waarde te schatten.  De westerse, de waarden van de Verlichting. Juist daar valt op hoezeer men wil afkondigen dat die waarden progressief waren, terwijl zowel Louis XV, Frederik II de Grote als Maria-Theresia zelf ook bezig waren hun respectieve landen, rijken te hervormen, waarbij het nog te bezien valt in welke mate de critici in illo tempore werkelijk begrepen wat er gaande was, dat wil zeggen of zij, zoals Voltaire wel begreep, zagen hoe niet zozeer de oorlogen zorgden voor nieuwe verwachtingen maar economische en geografische ontwikkelingen. Deze vorsten waren niet vooruitstrevend op een ideologische manier, maar waren wel gedwongen om allerlei redenen, niet in het minsten om zich het behoud van vertrouwen vanwege de elites te verzekeren, een en ander bij te sturen, van belastingen over wegeniswerken tot en met hervormingen, onder meer van de kerk, maar ook van het leger en het financiële systeem. Kortom, alle drie de vorsten wisten dat er heel wat op de schop moest, wilden zij hun macht en gezag niet verliezen. Men spreekt vaak over de waarden der Verlichting, maar sluit daarbij aandacht voor het publieke bestuur in die tijd uit. Men meent zelfs dat conservatieven weinig te zoeken hebben bij de waarden van de Verlichting, domweg omdat conservatieven, zoals Edmund Burke toch een conservatief was, die tegen de Franse Revolutie gekant was, zoals ook Belle van Zuylen zo haar vragen had en die dame kan men bezwaarlijk conservatief noemen. Op de keeper beschouwd kan men in de analyse van de Verlichting door Jonathan Israël, een bekwaam historicus van de 18de eeuw, een blinde vlek aangeven, met name dat de ontwikkelingen in de samenleving, waar de Philosophes, Diderot op kop mee doende waren, ook daadwerkelijk buiten hun kring levendig opgenomen werden, terwijl in diezelfde periode bestuurlijke praktijken wel degelijk onder handen werden genomen. De ontwikkelingen in de scheepvaart, de techniek, zoals de stoommachine, lagen buiten het directe bereik van de filosofen, al had Diderot er wel interesse voor, omdat Diderot nu eenmaal behept was met een schier onbegrensde nieuwsgierigheid.

Toch is het voor het verwerven van inzicht in het functioneren van de conservatieve benadering der dingen van belang dat men niet tegen vooruitgang is of denken over nieuwe mogelijkheden taboe verklaart, wel integendeel. De reactionaire en antiliberale visie van de kerk, de Rooms katholieke kerk zoals besloten in de Syllabus Errorum, deel van een pauselijke brief uit 1864 Quanta Cura die in 1870 zal bevestigd worden op het Eerste Vaticaans Concilie, waarbij onder andere het socialisme en het liberalisme worden veroordeeld als dwalingen, net als, uiteraard, het streven naar ontvoogding. In die zin staat de encycliek Rerum Novarum daar wel in contrast tegenover. Feit is dat men in die evolutie binnen de kerk, de hele worsteling met wat toen als nieuw, modern en hemelbestormend werd voorgesteld, niet enkel als een binnenkerkelijk gebeuren kan zien. Het wetenschappelijke wereldbeeld, dat in de loop van de eeuw na Quanta Cura nog vaak, bijna bij voortduring zou geschokt worden, zowel door technische evoluties, die men nog vrij gauw zou oppikken, zoals de mogelijkheden van de grammofoon, de telefoon en later de radio, beletten niet dat men de gevaren van deze nieuwe media ter dege onderkende en de mensen bijbracht, via de radio en de televisie, wat soms hilarische scènes meebracht. De film zou uiteraard weer een duivelse uitvinding zijn, maar in het spoor van de groei der voorsteden en de zorg om de zieltjes van de jonge arbeiders en arbeidsters, werd nogal wat patronaatswerk opgezet en daar toonde men dan wel weer films, zedige, dat spreekt.

Het conservatieve denken heeft weinig gemeen met de afwijzing van andere ideologieën, omdat men zich inschrijft in een democratisch kader waar het vooral van belang is de eigen standpunten kond te doen. Het probleem met conservatieve opvattingen lijkt wel vaak een zekere amor fati of erger, de gedachte dat vernieuwingen nastreven weinig zoden aan de dijk zal zetten, althans, al kan men op zo een voorstelling van zaken wel afdingen, want de conservatieve burger heeft baat bij ontwikkeling en vooruitgang, maar wil niet dat de bestaande orde onderuit wordt gehaald, in tegenstelling dus tot de vooruitstrevende politicus die niet alleen alles wil veranderen, maar ook weet wat er moet veranderen en waartoe. Het behoeft geen betoog dat vanuit een conservatieve visie niet de verandering het probleem is, wel dat men de waardevolle dingen dient te behouden, maar ook de eigen sociale positie en de eigen maatschappelijke rol, prestige, gezag ook. Johann Thorbecke (1798-1872) kwam tijdens zijn opgang als politicus tot het inzicht dat de traditie van het tevreden bestuur en een hernieuwd regentendom, waartoe zijn vriend Schimmelpenninck behoorde, goed bestuur in de weg kon gaan staan en fataal ook remmend zou werken.

Het verschil tussen België en Nederland in de economische, lees: industriële ontwikkeling en dan bij uitstek de spoorwegen, viel hem des te meer om, omdat hij net voor 1830 aan de universiteit Gent werkzaam was geweest en toen de ontzagwekkende ontwikkeling van de stad had gezien alsook het feit dat de stad een groeiend proletariaat kende, vanwege de vlucht van het platteland naar de groeipool Gent. Overigens blijft het moeilijk na te gaan of dat proletariaat effectief een job had in de nieuwe industrieën dan wel nog in de “wachtkamer” zat, met kleine, half of geheel illegale jobs, zonder enige bescherming. Die industrieën, zowel de textiel zelf als de belendende industriële activiteiten werden opgezet door mensen die zelf al kennis hadden, ambachtelijke kennis, maar voor de grote bedrijven op stoommachines kwam er kapitaal uit de milieus van gezeten burgers, zij die vaak als conservatief werden voorgesteld en zeker naderhand zo voorgesteld. Nu kon net Johann Thorbecke dat niet hebben, ook al omdat hij niet tot de kringen van de Amsterdamse renteniers of die van de Schimmelpenninckx behoorde. Aan de andere kant, mensen als Jacob van Lennep, ook een telg van een oud regentengeslacht, droegen bijvoorbeeld wel bij aan de aanleg van de het kanaal van Amsterdam naar zee, het Noordzeekanaal. Dus zo erg teerde men ook niet weer niet op de glorie van het verleden.

De grote moeilijkheid en derhalve de spanning tussen mensen als Thorbecke en de aanhangers van het tevreden bestuur bestond erin dat de realiteit voor beide dezelfde zijnde, toch fundamenteel anders werd gelezen. Waarom zou men in Hengelo en omgeving textielfabrieken en bijhorende bedrijvigheid ontwikkelen? Of op zoek gaan naar steenkool in Limburg, waar Thorbecke keer op keer verkozen werd – een uitzondering als ik het wel heb – als de mensen daar toch niet trachten naar een beter lot? Thorbecke vond dat de overheid niet bij de pakken kon blijven zitten. Zo was hij het die de jonge Alette Jacobs zijn zegen gaf opdat ze haar artsendiploma kon halen, terwijl de universiteiten de deuren voor dames die wilden studeren gesloten hielden – en na het verscheiden van Thorbecke zou de kans op toegang voor meisjes tot de universiteit nog enige tijd gesloten blijven. Thorbecke kon men bezwaarlijk een conservatief noemen en toch was hij allerminst gebrand op revolutie en het overhoop halen van de sociale verhoudingen. Zijn positie was er een van aandacht voor wat juist was, juridisch en maatschappelijk. Want Thorbecke had zich in Gent en Leiden aan de universiteit met vakken mogen inlaten die zijn blik op de samenleving en op de economie zeer hadden beinvloed. Maar hij geloofde dus niet, ondanks opmerkingen in Gent neergeschreven in de revolutie als oplossing, wel zou het hem aanzetten het publieke belang ter harte te nemen.

Wie het over conservatieve mens- en wereldbeelden heeft, kan er altijd vanuit gaan dat zij die de inzichten aanhangen vooral niet willen dat alles veranderen moet, zoals de progressieve strevers dat voor ogen hebben staan. Het gaat voor de conservatief niet om het behoud zonder meer, want men kijkt wel degelijk naar de veranderingen die zich sowieso voordoen, maar om het afwegen van wat zich voordoet en wat men kan meenemen of zelfs zelf ter hand kan nemen. Conservatief zijn betekent niet het koesteren van het verleden, want men weet dat de wereld toen niet volmaakt was en het nooit zal zijn, reactionair zijn impliceert de belofte van een gouden verleden en progressief in de wereld staan vergt een onwrikbaar geloof in de juistheid van de zaak en het recht er het eigen leven maar ook het leven van anderen voor te offeren. Men mag niet voetstoots aannemen dat terrorisme iets is van deze tijd, want reeds in de negentiende eeuw waren er zeloten die bereid waren voor de goede zaak zichzelf en anderen te offeren.

Belangrijk in een conservatieve maatschappijvisie is de vraag of de voorgangers alleen maar profiteurs waren geweest die de hele samenleving vooral schade hadden berokkend. Het blijkt voor revolutionairen en andere wereldverbeteraars evident dat anderen, de voorzaten de kluit belazerd hebben, dat alleen zij de probate middelen ter beschikking hebben om puin te ruimen en van nul af aan alles weer op te bouwen, waarbij burgers hen maar moeten geloven. Die voortvarendheid leidt dan weer tot rampen, zoals in Venezuela en Nicaragua is gebleken, maar ook in Europa lopen er politici rond met de gedachte dat alles anders moet. Een ware conservatief zal niet voetstoots aannemen dat het vroeger fout ging, want wat opgebouwd, sinds WO II om maar eens iets te noemen, blijkt van waarde te zijn, afgemeten aan de welvaart die gecreëerd kon worden, de meerwaarde die tot stand kwam niet te vergeten. Men zal dus moeten begrijpen dat die samenleving toen en gedurende enkele decennia allesbehalve alleen op het behoud was gericht, al was het altijd nog wel mogelijk dat men niet op alle terreinen evengoed vooruit wilde, dat men ethisch behoudsgezinder was dan men op economisch of sociaal vlak was. Het snelle doorbreken van de pil vanaf 1961, toen het nieuwste anticonceptiemiddel dat vrouwen toelaat over hun vruchtbaarheid in eigen handen te nemen, wat algauw zou blijken want het grote gezin verdween geleidelijk, op uitzonderingen na. Ook de huwelijksmoraal die de kerk en de priesters onverdroten uitdroegen, werd zonder veel moeite terzijde geschoven en daarmee ook de hele katholieke, christelijke traditie, al bleef men hechten aan rituelen, zoals het kerkelijke huwelijk, bruiden in het wit, in mooie witte kerkjes in aardige gehuchten.

Dat mensen niet altijd eenduidig progressief of conservatief in het leven staan, wordt vaak duidelijk bij het bestuderen van biografieën van figuren die in hun vakgebied, bijvoorbeeld de wetenschappen of de kunsten zeer baanbrekend waren gebleken, maar precies op politiek en ethisch gebied conservatief naar voor kwamen. Het is zelfs de vraag of wie maatschappelijk en politiek progressief uit de hoek komt, ook daadwerkelijk op andere terreinen de vooruitgang genegen is, want dat gaat om verschillende zaken. De man die de inzichten van Albert Einstein uitwerkte om te komen tot de voorstelling van de Big Bang was een priester, die ook wiskundige was, die dus de eed tegen de moderniteit heeft afgelegd en dus wel conservatief, of beter, reactionair hoorde te zijn. Maar ook de kerk was niet eenduidig en – het zal niet iedereen wel bekomen – ook links kon ethisch zeer conservatief uit de hoek komen en de vrouwen naar de haard en het aanrecht verwijzen. In 1918-1919 had men ook het vrouwenstemrecht kunnen invoeren, maar vooral Emile Vandervelde en de BWP-POB verzetten zich daartegen, omdat die vrouwen toch maar voor de partij van de pastoors zouden stemmen.

Het komt er daarom op aan de definitie van de conservatieve maatschappijvisie te plaatsen tegenover de revolutionaire bewegingen in de negentiende eeuw, maar ook tegen reactionaire groepen, die tijdens de negentiende eeuw een bijzondere relatie ontwikkelden tussen de idee van een terugkeer naar een ver verleden – dat niet kon passen met de stand der dingen – en de behoefte naar bescherming tegen de moderniseringen en ook wel de globalisering, die rond 1900 een eerste onontkoombare ontwikkeling kende.  Het viel moeilijk vast te stellen wie nu conservatief was, de treinmagnaten of de tegenstanders van de uitbreiding van het spoorwegennet. Per slot van rekening zorgde dat snel uitgebouwde spoorwegennet voor een onvoorstelbare groei van delen van de VSA, die tot dan toe nog weinig toegankelijk bleken. Chicago onder meer groeide zo uit tot de metropool van een behoorlijk groot gebied aan de Grote Meren en langs de Mississippi, waar granen en kolen bij elkaar gebracht worden en getransporteerd werden naar de Oostkust. Wie kan dan tegen de spoorwegen zijn? Was het niet Andrew Carnegie die heel wat investeerde in het vredesproject dat in Den Haag vorm kreeg in het Vredespaleis, waar ook de voormalige regeringsleider, Auguste Beernaert zijn bijdrage toe leverde en er de nobelprijs voor de vrede voor kreeg, in 1911.

Een conservatieve blik op mens en samenleving zou vooral visie ontberen – naar de toekomst toe, zoals dat in de jaren ’90 nogal eens verklankt werd – want politici moeten toch een visie hebben, meer nog dan burgers. Wat die toekomst behelst, moet het debat dan altijd nog beginnen, meent een oprecht conservatief, want hoeveel destructie is er nodig om de toekomst volop vorm te geven, hoeveel afbraak van oude (waan-)ideeën is er nodig opdat het paradijs mogelijk zou worden? Daar zit, kan men vermoeden, nu net het probleem, want de conservatief is niet bereid zomaar van alles op te breken, als daar nogal wat aan waardevols aan verloren zou gaan. De baanbrekende, hemelbestormende tafelspringer die vindt dat men treuzelt en niet zien wil dat er geen andere weg is dan de aangewezen – door hem/haar aangewezen weg – zal die afbraak voor lief nemen, meer nog, als een noodzakelijke voorwaarde om het grote einddoel te bereiken, zoiets als de rozenvingerige ochtendstond en glooiende akkers en welige weiden. We weten dat al die groots opgezette toekomstvisies bij het realiseren alleen al meer mensenlevens kost dan men zich kan inbeelden en aan het einde van de rit zijn alleen de lieden aan de top enigszins tevreden.

Een conservatief onderscheidt zich van de hemelbestormer dat de laatste niet geloven kan dat andere mensen die niet zijn/haar visie delen wel goed bij hun hoofd zijn, maar stellen we toch maar even vast dat ingenieurs het ook niet altijd eens zijn bij het oplossen van complexe problemen, waarbij we dan voor de zekerheid opmerken dat ingenieurs uiteraard doende zijn in de exacte wetenschappen, waarbij alles berekend kan worden. Economen hebben een nog groter probleem om tot consensus te komen, omdat de datasets waarover men beschikt altijd nog voor verschillende uitkomsten kunnen zorgen, afhankelijk van het gewicht dat men aan data hecht of aan de correlaties die men voor gegeven acht. In het politieke debat komt die discussie onder economen alleen aan de orde als er politiek gewin uit te puren valt. Nochtans kan men met Niall Fergusson vaststellen dat de evaluatie van de financiële crisis van 2008 en volgende jaren niet enkel terug te voeren valt tot het omvallen van Lehmann Brothers, want er waren andere factoren en misvattingen, ook vanwege de FED, over onder meer de beteugeling van de inflatie, terwijl dat fenomeen zich niet voorgedaan heeft, een voorthollende inflatie zoals tijdens de crisis van 1973 en volgende jaren het geval was. Het kan zijn dat men een of meer verklaringen vooruit zette, omdat precies de zaak helemaal onoverzichtelijk was. Had men de bank gered, was er dan geen crisis gekomen? Wellicht was dan de problematiek van de subprime leningen op een andere manier tot uitbarsting gekomen, maar er waren ook andere disfuncties.

Zowel progressieve politici en intellectuelen als eerder conservatieve politici waren in die periode van de hand Gods geslagen, al vond men in het omvallen van de bank(en) opnieuw een aanleiding om het neoliberalisme aan te pakken en het kapitalisme in vraag te stellen. De strijd tegen de 1 % die zoveel macht en financiële slagkracht hebben, werd in kampen in de financiële hoofdsteden gevoerd. Niet het systeem was verrot, wel de wijze waarop in de VSA onder meer bewust leningen verstrekt werden aan mensen die niet kredietwaardig waren/zijn en vervolgens werden al die leningen gesecuriseerd en over de wijde wereld verspreid als interessante bestedingen voor banken en verzekeringen. Hier dreef men de windhandel ten top, maar het valt moeilijk te beweren dat de situatie ongezien was binnen het economische gebeuren, al was de omvang wel groter en de aanpak van securiseren gesofisticeerder dan ooit voordien. Wel kan men hier niet de conclusie aan verbinden dat het kapitalisme slecht zou zijn, of dat conservatieven hier de hand in hebben, want het ging om een innovatieve financiële aanpak, waarbij maatschappelijke inzichten niet bepaald doordacht mochten heten. Wel doordacht bleek precies de wijze waarop men mensen huizen aansmeerde en vervolgens liet geloven dat ze een koopje deden, want twee, hoogstens drie jaar na aanvang van de lening begon de terug te betalen som uit de hand te lopen en had men geen job meer, dan was de hele aankoop van het huis een sof zonder voorgaande.

Men heeft dus vervolgens in Europa drie, vier jaar van gedachten gewisseld over hoe gewiekst die bankiers wel niet waren, maar niet over de wijze waarop men verschillende, elkaar uitsluitende evoluties diende aan te pakken. Nu we in Vlaanderen, maar ook Nederland geconfronteerd worden met krapte op de arbeidsmarkt en bepaalde betrekkingen niet meer ingevuld raken, zeker ook in de publieke sector, dreigt de overheid aan haar functies te moeten verzaken, zoals het leger, maar ook in de gezondheidszorg of onderwijs. De vraag of het leger meerwaarde creëert kan men altijd stellen, of het maatschappelijke nuttige instelling is in tijden van geopolitieke reuring, spreekt voor zichzelf, zeker als men veiligheid zo hoog inschat. Dat betekent dat conservatieven net zo goed over het functioneren van de staat moeten nadenken, prioriteiten moeten stellen en op dat terrein merken we dat er maar weinig aanwijzingen te vinden vallen van doordacht politiek denken, aan de conservatieve zijde niet, maar ook niet aan de andere kant. Aan onderwijs valt geen batig saldo te ontwaren, of het zou het systeem van PPS – publiek private samenwerking - moeten zijn, waarbij banken meefinancieren en ook 30 jaar lang een batig saldo, de huur, overhouden.

Sinds de dagen van Gaston Geens en de Derde Industriële Revolutie werd steevast in regeerakkoorden opgenomen dat een groter aandeel van het budget voor onderzoek en ontwikkeling ofwel voor innovatie en productontwikkeling bestemd moest zijn, zonder dat men dan duidelijk maakte wat men verwachte van de spelers op het veld, zoals de universiteiten en onderzoeksinstituten en de ondernemerswereld, hoe men dat bereiken kan en wie dan de baten zou beuren. Bovendien valt het soms moeilijk de ontwikkelingen in het wetenschappelijk en technologisch onderzoek te volgen, omdat men wel eens een handleiding nodig heeft om titels van onderzoeksrapporten te lezen. Het zijn de vele facetten van het onderzoek, de vele onderzoeksdomeinen  en de soms op het oog futiele verschillen, die maken dat zich een oordeel vormen over wat er gaande is, nagenoeg onmogelijk is over al die vakgebieden noch over wat we mogen verwachten. Dat hoeft geen probleem te zijn, als men zich bereid toont de nodige informatie te zoeken, wat we niet altijd bespeuren bij politieke debatten. Vooringenomenheid valt moeilijk te veinzen, zwaaien met onderzoeksrapporten, zonder aan te geven wat zo een rapport behelst en hoeveel slagen men achter de hand houdt, getuigt van paternalisme, waarbij dan wel afkomt met het argument dat iets te technisch is om het uit te leggen, waarbij men toch de schijn van competentie behoudt.

In een conservatieve mensvisie lijkt het probleem van de rechtvaardige samenleving niet hoog op de agenda te staan, terwijl ook aangevoerd kan worden dat de rechtvaardige samenleving die is waarin mensen menen hun leven naar eigen inzicht en tot eigen tevredenheid in te kunnen vallen, terwijl men, zich steunend op John Rawls daartegen wel moet verzetten, want alle armoede moet de wereld uit. De sluier van onwetendheid over wat het zou zijn als men niet onder dezelfde omstandigheden geboren was, c.q. welvarend en in de mogelijkheid alle voordelen daarvan te genieten, wegrukken blijkt evenwel moeilijker dan men met jeugdig enthousiasme dacht te vermogen, want het is niet simpel om bij leven en doordenkend het leven van een Afro-Amerikaan in Saint-Louis te leiden, of van een Marokkaan in Molenbeek. Men kan niet alle facetten ervan kennen, hoogstens enkele brokjes en dan nog. In een conservatieve visie stelt men daarom veel belang in de bereidheid iets voor de samenleving te willen betekenen, naast het naar behoren behartigen van de eigen belangen.

In het politieke debat en de ideologische polarisatie blijkt een conservatieve visie op mens en samenleving steeds weer terzijde geschoven te worden als mogelijkheid. Want er zijn problemen en die moeten opgelost, terwijl het best denkbaar is dat niets doen (van overheidswege) ook wel een optie kan zijn. Paul Frissen betoogde dat een al te werkzame overheid die elk probleem aanpakt zichzelf kan tegenkomen en botsen kan op een muur van onwil. Luistert men rond, dan wordt duidelijk dat mensen vinden dat politici te veel verdienen, maar paradoxaal genoeg ook te activistisch en voluntaristisch optreedt en daarmee mensen in hun levenssfeer raakt, hun oordeelsvermogen in twijfel trekt.

Het punt is namelijk dat de meeste ideologische stromingen uitgaan van een onbetwijfelbare zekerheid over de eigen uitgangspunten en ervan overtuigd zijn dat wie het anders doen wil, nergens zal uitkomen en in gemoede worden zij te dom bevonden om te helpen donderen. Er zit in de meeste ideologische stromingen van de Nieuwste Tijd wel een paradoxale tegenstelling tussen een emancipatorische dynamiek, die mensen wil optillen boven hun (bescheiden) staat en een sterke paternalistische neiging tot sturen, zoals in het socialisme lange tijd het geval was. De emancipatie bood mensen grote kansen, die mee onze samenleving hebben vorm gegeven, maar de ideologische sturing en de zuilvorming brachten mee dat mensen bevrijd werden van de pastoors, maar in de nieuwe omgeving ook weer bejegend werden als onwetenden, die dienden opgeleid te worden. Die spanning zal wel onvermijdelijk zijn, maar als een conservatieve visie afstand houdt van de idee dat men de wereld tot de perfectie kan opbouwen, de mens kan verbeteren, dan ontstaat de ruimte voor individuen om zelf in de panoplie aan mogelijkheden zelf keuzes te maken die men dan ook nog gestand zal doen, want men staat er zelf achter.

Mag dit een pleidooi voor een conservatieve visie op mens en samenleving zijn, dan is ook duidelijk dat er geen uitkomsten aangereikt worden voor die betere wereld, want dat blijkt in het conservatieve denken een onmogelijke opgave, want hoe zou men a priori moeten weten wat nu de beste oplossing moet heten. Hoeveel vrijheid hebben mensen nodig om zich te ontplooien? Wat is een rechtvaardige aanpak van de welvaartsongelijkheid die zich nu voordoet, maar in België, wat de inkomens betreft, best lijkt mee te vallen. Pleiten voor doordachte politieke visies, betekent niet dat men eist dat zo een visie alle dilemma’s en paradoxen weg zou poetsen, wel integendeel, maar ook niet dat men er een zogenaamd Machiavellistische houding op zou nahouden dat het doel de middelen zou heiligen. Net die Florentijn onderzocht hoe de vroede vaderen van Firenze er beter in zouden slagen de belangen van alle Florentijnen te dienen, door niet roekeloos beroep te doen op huurlingenleiders, de Condottiere, met een eigen leger ten behoeve van de meest biedende. Hij pleitte voor een staand leger van mannen van Florence – de stadstaat – om de belangen van Firenze met goed gevolg te dienen en onduidelijke ondernemingen te voorkomen. De conservatief kan ook veranderingen aanbrengen, wanneer duidelijk is dat het bestaande beleid niet volstaat. Cruciaal is dat men vanwege de overheid vertrouwen verwacht en dat men de bestuurskracht niet zou uitputten, maar dat vergt dan weer een nieuw debat, want bestuurders willen hun mogelijkheden uitputtend aanwenden, omdat het kan.

Bart Haers



Reacties

Populaire posts