Conservatief: de macht niet uitputtend hanteren
Dezer Dagen
Conservatief?
En dan?
Zouden
ze echt verdwijnen?
De politieke arena is niet enkel
een wedkamp, want het gaat al lang niet meer om persoonlijke macht, al mag
niemand beweren dat macht, al was het maar binnen de eigen partij van geen belang
zou wezen. Maar in een democratie kan de macht ook autodestructief werken,
wanneer men aanneemt dat een bepaalde idee over de samenleving leidend zou
moeten zijn voor wie naar een publiek ambt streeft. Een vraag is dan waarom men
zonder meer een conservatief mens- en wereldbeeld moet afwijzen, terwijl er
toch redenen zijn om aan te nemen dat de samenleving niet zomaar vatbaar is
voor een totale vernieuwing?
Het mag gezegd worden dat de
samenleving niet zomaar in segmenten te delen valt, die elk hun eigen evolutie
zouden kennen, onafhankelijk van elkaar. Bovendien blijft het altijd nog de
vraag hoe individu en samenleving zich tot elkaar verhouden, waarbij een
concept als vrijheid komt kijken, maar ook andere facetten, zoals ambities,
ontwikkelde kennis en vaardigheden, vanwege het individu en dat wat de
samenleving beweert naar waarde te schatten. De westerse, de waarden van de Verlichting.
Juist daar valt op hoezeer men wil afkondigen dat die waarden progressief
waren, terwijl zowel Louis XV, Frederik II de Grote als Maria-Theresia zelf ook
bezig waren hun respectieve landen, rijken te hervormen, waarbij het nog te
bezien valt in welke mate de critici in illo tempore werkelijk begrepen wat er
gaande was, dat wil zeggen of zij, zoals Voltaire wel begreep, zagen hoe niet
zozeer de oorlogen zorgden voor nieuwe verwachtingen maar economische en
geografische ontwikkelingen. Deze vorsten waren niet vooruitstrevend op een
ideologische manier, maar waren wel gedwongen om allerlei redenen, niet in het
minsten om zich het behoud van vertrouwen vanwege de elites te verzekeren, een
en ander bij te sturen, van belastingen over wegeniswerken tot en met
hervormingen, onder meer van de kerk, maar ook van het leger en het financiële
systeem. Kortom, alle drie de vorsten wisten dat er heel wat op de schop moest,
wilden zij hun macht en gezag niet verliezen. Men spreekt vaak over de waarden
der Verlichting, maar sluit daarbij aandacht voor het publieke bestuur in die
tijd uit. Men meent zelfs dat conservatieven weinig te zoeken hebben bij de
waarden van de Verlichting, domweg omdat conservatieven, zoals Edmund Burke
toch een conservatief was, die tegen de Franse Revolutie gekant was, zoals ook
Belle van Zuylen zo haar vragen had en die dame kan men bezwaarlijk conservatief
noemen. Op de keeper beschouwd kan men in de analyse van de Verlichting door
Jonathan Israël, een bekwaam historicus van de 18de eeuw, een blinde
vlek aangeven, met name dat de ontwikkelingen in de samenleving, waar de
Philosophes, Diderot op kop mee doende waren, ook daadwerkelijk buiten hun
kring levendig opgenomen werden, terwijl in diezelfde periode bestuurlijke
praktijken wel degelijk onder handen werden genomen. De ontwikkelingen in de
scheepvaart, de techniek, zoals de stoommachine, lagen buiten het directe
bereik van de filosofen, al had Diderot er wel interesse voor, omdat Diderot nu
eenmaal behept was met een schier onbegrensde nieuwsgierigheid.
Toch is het voor het verwerven
van inzicht in het functioneren van de conservatieve benadering der dingen van
belang dat men niet tegen vooruitgang is of denken over nieuwe mogelijkheden
taboe verklaart, wel integendeel. De reactionaire en antiliberale visie van de
kerk, de Rooms katholieke kerk zoals besloten in de Syllabus Errorum, deel van
een pauselijke brief uit 1864 Quanta Cura die in 1870 zal bevestigd worden op
het Eerste Vaticaans Concilie, waarbij onder andere het socialisme en het
liberalisme worden veroordeeld als dwalingen, net als, uiteraard, het streven
naar ontvoogding. In die zin staat de encycliek Rerum Novarum daar wel in
contrast tegenover. Feit is dat men in die evolutie binnen de kerk, de hele
worsteling met wat toen als nieuw, modern en hemelbestormend werd voorgesteld,
niet enkel als een binnenkerkelijk gebeuren kan zien. Het wetenschappelijke
wereldbeeld, dat in de loop van de eeuw na Quanta Cura nog vaak, bijna bij
voortduring zou geschokt worden, zowel door technische evoluties, die men nog
vrij gauw zou oppikken, zoals de mogelijkheden van de grammofoon, de telefoon
en later de radio, beletten niet dat men de gevaren van deze nieuwe media ter
dege onderkende en de mensen bijbracht, via de radio en de televisie, wat soms
hilarische scènes meebracht. De film zou uiteraard weer een duivelse uitvinding
zijn, maar in het spoor van de groei der voorsteden en de zorg om de zieltjes
van de jonge arbeiders en arbeidsters, werd nogal wat patronaatswerk opgezet en
daar toonde men dan wel weer films, zedige, dat spreekt.
Het conservatieve denken heeft
weinig gemeen met de afwijzing van andere ideologieën, omdat men zich
inschrijft in een democratisch kader waar het vooral van belang is de eigen
standpunten kond te doen. Het probleem met conservatieve opvattingen lijkt wel
vaak een zekere amor fati of erger, de gedachte dat vernieuwingen nastreven
weinig zoden aan de dijk zal zetten, althans, al kan men op zo een voorstelling
van zaken wel afdingen, want de conservatieve burger heeft baat bij
ontwikkeling en vooruitgang, maar wil niet dat de bestaande orde onderuit wordt
gehaald, in tegenstelling dus tot de vooruitstrevende politicus die niet alleen
alles wil veranderen, maar ook weet wat er moet veranderen en waartoe. Het
behoeft geen betoog dat vanuit een conservatieve visie niet de verandering het
probleem is, wel dat men de waardevolle dingen dient te behouden, maar ook de
eigen sociale positie en de eigen maatschappelijke rol, prestige, gezag ook. Johann
Thorbecke (1798-1872) kwam tijdens zijn opgang als politicus tot het inzicht
dat de traditie van het tevreden bestuur en een hernieuwd regentendom, waartoe
zijn vriend Schimmelpenninck behoorde, goed bestuur in de weg kon gaan staan en
fataal ook remmend zou werken.
Het verschil tussen België en
Nederland in de economische, lees: industriële ontwikkeling en dan bij uitstek
de spoorwegen, viel hem des te meer om, omdat hij net voor 1830 aan de
universiteit Gent werkzaam was geweest en toen de ontzagwekkende ontwikkeling
van de stad had gezien alsook het feit dat de stad een groeiend proletariaat
kende, vanwege de vlucht van het platteland naar de groeipool Gent. Overigens
blijft het moeilijk na te gaan of dat proletariaat effectief een job had in de nieuwe
industrieën dan wel nog in de “wachtkamer” zat, met kleine, half of geheel
illegale jobs, zonder enige bescherming. Die industrieën, zowel de textiel zelf
als de belendende industriële activiteiten werden opgezet door mensen die zelf
al kennis hadden, ambachtelijke kennis, maar voor de grote bedrijven op
stoommachines kwam er kapitaal uit de milieus van gezeten burgers, zij die vaak
als conservatief werden voorgesteld en zeker naderhand zo voorgesteld. Nu kon
net Johann Thorbecke dat niet hebben, ook al omdat hij niet tot de kringen van
de Amsterdamse renteniers of die van de Schimmelpenninckx behoorde. Aan de
andere kant, mensen als Jacob van Lennep, ook een telg van een oud regentengeslacht,
droegen bijvoorbeeld wel bij aan de aanleg van de het kanaal van Amsterdam naar
zee, het Noordzeekanaal. Dus zo erg teerde men ook niet weer niet op de glorie
van het verleden.
De grote moeilijkheid en
derhalve de spanning tussen mensen als Thorbecke en de aanhangers van het
tevreden bestuur bestond erin dat de realiteit voor beide dezelfde zijnde, toch
fundamenteel anders werd gelezen. Waarom zou men in Hengelo en omgeving
textielfabrieken en bijhorende bedrijvigheid ontwikkelen? Of op zoek gaan naar
steenkool in Limburg, waar Thorbecke keer op keer verkozen werd – een
uitzondering als ik het wel heb – als de mensen daar toch niet trachten naar
een beter lot? Thorbecke vond dat de overheid niet bij de pakken kon blijven
zitten. Zo was hij het die de jonge Alette Jacobs zijn zegen gaf opdat ze haar
artsendiploma kon halen, terwijl de universiteiten de deuren voor dames die
wilden studeren gesloten hielden – en na het verscheiden van Thorbecke zou de
kans op toegang voor meisjes tot de universiteit nog enige tijd gesloten
blijven. Thorbecke kon men bezwaarlijk een conservatief noemen en toch was hij
allerminst gebrand op revolutie en het overhoop halen van de sociale
verhoudingen. Zijn positie was er een van aandacht voor wat juist was,
juridisch en maatschappelijk. Want Thorbecke had zich in Gent en Leiden aan de
universiteit met vakken mogen inlaten die zijn blik op de samenleving en op de
economie zeer hadden beinvloed. Maar hij geloofde dus niet, ondanks opmerkingen
in Gent neergeschreven in de revolutie als oplossing, wel zou het hem aanzetten
het publieke belang ter harte te nemen.
Wie het over conservatieve mens-
en wereldbeelden heeft, kan er altijd vanuit gaan dat zij die de inzichten
aanhangen vooral niet willen dat alles veranderen moet, zoals de progressieve
strevers dat voor ogen hebben staan. Het gaat voor de conservatief niet om het
behoud zonder meer, want men kijkt wel degelijk naar de veranderingen die zich
sowieso voordoen, maar om het afwegen van wat zich voordoet en wat men kan
meenemen of zelfs zelf ter hand kan nemen. Conservatief zijn betekent niet het
koesteren van het verleden, want men weet dat de wereld toen niet volmaakt was
en het nooit zal zijn, reactionair zijn impliceert de belofte van een gouden
verleden en progressief in de wereld staan vergt een onwrikbaar geloof in de
juistheid van de zaak en het recht er het eigen leven maar ook het leven van
anderen voor te offeren. Men mag niet voetstoots aannemen dat terrorisme iets
is van deze tijd, want reeds in de negentiende eeuw waren er zeloten die bereid
waren voor de goede zaak zichzelf en anderen te offeren.
Belangrijk in een conservatieve
maatschappijvisie is de vraag of de voorgangers alleen maar profiteurs waren
geweest die de hele samenleving vooral schade hadden berokkend. Het blijkt voor
revolutionairen en andere wereldverbeteraars evident dat anderen, de voorzaten
de kluit belazerd hebben, dat alleen zij de probate middelen ter beschikking
hebben om puin te ruimen en van nul af aan alles weer op te bouwen, waarbij
burgers hen maar moeten geloven. Die voortvarendheid leidt dan weer tot rampen,
zoals in Venezuela en Nicaragua is gebleken, maar ook in Europa lopen er
politici rond met de gedachte dat alles anders moet. Een ware conservatief zal
niet voetstoots aannemen dat het vroeger fout ging, want wat opgebouwd, sinds
WO II om maar eens iets te noemen, blijkt van waarde te zijn, afgemeten aan de
welvaart die gecreëerd kon worden, de meerwaarde die tot stand kwam niet te
vergeten. Men zal dus moeten begrijpen dat die samenleving toen en gedurende
enkele decennia allesbehalve alleen op het behoud was gericht, al was het
altijd nog wel mogelijk dat men niet op alle terreinen evengoed vooruit wilde,
dat men ethisch behoudsgezinder was dan men op economisch of sociaal vlak was.
Het snelle doorbreken van de pil vanaf 1961, toen het nieuwste anticonceptiemiddel
dat vrouwen toelaat over hun vruchtbaarheid in eigen handen te nemen, wat
algauw zou blijken want het grote gezin verdween geleidelijk, op uitzonderingen
na. Ook de huwelijksmoraal die de kerk en de priesters onverdroten uitdroegen,
werd zonder veel moeite terzijde geschoven en daarmee ook de hele katholieke,
christelijke traditie, al bleef men hechten aan rituelen, zoals het kerkelijke
huwelijk, bruiden in het wit, in mooie witte kerkjes in aardige gehuchten.
Dat mensen niet altijd eenduidig
progressief of conservatief in het leven staan, wordt vaak duidelijk bij het
bestuderen van biografieën van figuren die in hun vakgebied, bijvoorbeeld de
wetenschappen of de kunsten zeer baanbrekend waren gebleken, maar precies op
politiek en ethisch gebied conservatief naar voor kwamen. Het is zelfs de vraag
of wie maatschappelijk en politiek progressief uit de hoek komt, ook
daadwerkelijk op andere terreinen de vooruitgang genegen is, want dat gaat om
verschillende zaken. De man die de inzichten van Albert Einstein uitwerkte om te
komen tot de voorstelling van de Big Bang was een priester, die ook wiskundige
was, die dus de eed tegen de moderniteit heeft afgelegd en dus wel conservatief,
of beter, reactionair hoorde te zijn. Maar ook de kerk was niet eenduidig en –
het zal niet iedereen wel bekomen – ook links kon ethisch zeer conservatief uit
de hoek komen en de vrouwen naar de haard en het aanrecht verwijzen. In
1918-1919 had men ook het vrouwenstemrecht kunnen invoeren, maar vooral Emile
Vandervelde en de BWP-POB verzetten zich daartegen, omdat die vrouwen toch maar
voor de partij van de pastoors zouden stemmen.
Het komt er daarom op aan de
definitie van de conservatieve maatschappijvisie te plaatsen tegenover de
revolutionaire bewegingen in de negentiende eeuw, maar ook tegen reactionaire
groepen, die tijdens de negentiende eeuw een bijzondere relatie ontwikkelden tussen
de idee van een terugkeer naar een ver verleden – dat niet kon passen met de
stand der dingen – en de behoefte naar bescherming tegen de moderniseringen en
ook wel de globalisering, die rond 1900 een eerste onontkoombare ontwikkeling
kende. Het viel moeilijk vast te stellen
wie nu conservatief was, de treinmagnaten of de tegenstanders van de
uitbreiding van het spoorwegennet. Per slot van rekening zorgde dat snel
uitgebouwde spoorwegennet voor een onvoorstelbare groei van delen van de VSA,
die tot dan toe nog weinig toegankelijk bleken. Chicago onder meer groeide zo
uit tot de metropool van een behoorlijk groot gebied aan de Grote Meren en
langs de Mississippi, waar granen en kolen bij elkaar gebracht worden en
getransporteerd werden naar de Oostkust. Wie kan dan tegen de spoorwegen zijn? Was
het niet Andrew Carnegie die heel wat investeerde in het vredesproject dat in
Den Haag vorm kreeg in het Vredespaleis, waar ook de voormalige
regeringsleider, Auguste Beernaert zijn bijdrage toe leverde en er de nobelprijs
voor de vrede voor kreeg, in 1911.
Een conservatieve blik op mens
en samenleving zou vooral visie ontberen – naar de toekomst toe, zoals dat in
de jaren ’90 nogal eens verklankt werd – want politici moeten toch een visie
hebben, meer nog dan burgers. Wat die toekomst behelst, moet het debat dan
altijd nog beginnen, meent een oprecht conservatief, want hoeveel destructie is
er nodig om de toekomst volop vorm te geven, hoeveel afbraak van oude
(waan-)ideeën is er nodig opdat het paradijs mogelijk zou worden? Daar zit, kan
men vermoeden, nu net het probleem, want de conservatief is niet bereid zomaar
van alles op te breken, als daar nogal wat aan waardevols aan verloren zou
gaan. De baanbrekende, hemelbestormende tafelspringer die vindt dat men treuzelt
en niet zien wil dat er geen andere weg is dan de aangewezen – door hem/haar
aangewezen weg – zal die afbraak voor lief nemen, meer nog, als een
noodzakelijke voorwaarde om het grote einddoel te bereiken, zoiets als de
rozenvingerige ochtendstond en glooiende akkers en welige weiden. We weten dat
al die groots opgezette toekomstvisies bij het realiseren alleen al meer
mensenlevens kost dan men zich kan inbeelden en aan het einde van de rit zijn
alleen de lieden aan de top enigszins tevreden.
Een conservatief onderscheidt
zich van de hemelbestormer dat de laatste niet geloven kan dat andere mensen
die niet zijn/haar visie delen wel goed bij hun hoofd zijn, maar stellen we
toch maar even vast dat ingenieurs het ook niet altijd eens zijn bij het
oplossen van complexe problemen, waarbij we dan voor de zekerheid opmerken dat ingenieurs
uiteraard doende zijn in de exacte wetenschappen, waarbij alles berekend kan
worden. Economen hebben een nog groter probleem om tot consensus te komen,
omdat de datasets waarover men beschikt altijd nog voor verschillende uitkomsten
kunnen zorgen, afhankelijk van het gewicht dat men aan data hecht of aan de
correlaties die men voor gegeven acht. In het politieke debat komt die discussie
onder economen alleen aan de orde als er politiek gewin uit te puren valt. Nochtans
kan men met Niall Fergusson vaststellen dat de evaluatie van de financiële
crisis van 2008 en volgende jaren niet enkel terug te voeren valt tot het
omvallen van Lehmann Brothers, want er waren andere factoren en misvattingen,
ook vanwege de FED, over onder meer de beteugeling van de inflatie, terwijl dat
fenomeen zich niet voorgedaan heeft, een voorthollende inflatie zoals tijdens
de crisis van 1973 en volgende jaren het geval was. Het kan zijn dat men een of
meer verklaringen vooruit zette, omdat precies de zaak helemaal onoverzichtelijk
was. Had men de bank gered, was er dan geen crisis gekomen? Wellicht was dan de
problematiek van de subprime leningen op een andere manier tot uitbarsting gekomen,
maar er waren ook andere disfuncties.
Zowel progressieve politici en
intellectuelen als eerder conservatieve politici waren in die periode van de
hand Gods geslagen, al vond men in het omvallen van de bank(en) opnieuw een aanleiding
om het neoliberalisme aan te pakken en het kapitalisme in vraag te stellen. De
strijd tegen de 1 % die zoveel macht en financiële slagkracht hebben, werd in
kampen in de financiële hoofdsteden gevoerd. Niet het systeem was verrot, wel
de wijze waarop in de VSA onder meer bewust leningen verstrekt werden aan
mensen die niet kredietwaardig waren/zijn en vervolgens werden al die leningen
gesecuriseerd en over de wijde wereld verspreid als interessante bestedingen
voor banken en verzekeringen. Hier dreef men de windhandel ten top, maar het
valt moeilijk te beweren dat de situatie ongezien was binnen het economische
gebeuren, al was de omvang wel groter en de aanpak van securiseren gesofisticeerder
dan ooit voordien. Wel kan men hier niet de conclusie aan verbinden dat het
kapitalisme slecht zou zijn, of dat conservatieven hier de hand in hebben, want
het ging om een innovatieve financiële aanpak, waarbij maatschappelijke
inzichten niet bepaald doordacht mochten heten. Wel doordacht bleek precies de
wijze waarop men mensen huizen aansmeerde en vervolgens liet geloven dat ze een
koopje deden, want twee, hoogstens drie jaar na aanvang van de lening begon de
terug te betalen som uit de hand te lopen en had men geen job meer, dan was de
hele aankoop van het huis een sof zonder voorgaande.
Men heeft dus vervolgens in
Europa drie, vier jaar van gedachten gewisseld over hoe gewiekst die bankiers
wel niet waren, maar niet over de wijze waarop men verschillende, elkaar
uitsluitende evoluties diende aan te pakken. Nu we in Vlaanderen, maar ook
Nederland geconfronteerd worden met krapte op de arbeidsmarkt en bepaalde
betrekkingen niet meer ingevuld raken, zeker ook in de publieke sector, dreigt
de overheid aan haar functies te moeten verzaken, zoals het leger, maar ook in
de gezondheidszorg of onderwijs. De vraag of het leger meerwaarde creëert kan
men altijd stellen, of het maatschappelijke nuttige instelling is in tijden van
geopolitieke reuring, spreekt voor zichzelf, zeker als men veiligheid zo hoog
inschat. Dat betekent dat conservatieven net zo goed over het functioneren van
de staat moeten nadenken, prioriteiten moeten stellen en op dat terrein merken
we dat er maar weinig aanwijzingen te vinden vallen van doordacht politiek
denken, aan de conservatieve zijde niet, maar ook niet aan de andere kant. Aan
onderwijs valt geen batig saldo te ontwaren, of het zou het systeem van PPS –
publiek private samenwerking - moeten zijn, waarbij banken meefinancieren en
ook 30 jaar lang een batig saldo, de huur, overhouden.
Sinds de dagen van Gaston Geens
en de Derde Industriële Revolutie werd steevast in regeerakkoorden opgenomen
dat een groter aandeel van het budget voor onderzoek en ontwikkeling ofwel voor
innovatie en productontwikkeling bestemd moest zijn, zonder dat men dan
duidelijk maakte wat men verwachte van de spelers op het veld, zoals de
universiteiten en onderzoeksinstituten en de ondernemerswereld, hoe men dat
bereiken kan en wie dan de baten zou beuren. Bovendien valt het soms moeilijk
de ontwikkelingen in het wetenschappelijk en technologisch onderzoek te volgen,
omdat men wel eens een handleiding nodig heeft om titels van onderzoeksrapporten
te lezen. Het zijn de vele facetten van het onderzoek, de vele onderzoeksdomeinen
en de soms op het oog futiele
verschillen, die maken dat zich een oordeel vormen over wat er gaande is,
nagenoeg onmogelijk is over al die vakgebieden noch over wat we mogen
verwachten. Dat hoeft geen probleem te zijn, als men zich bereid toont de
nodige informatie te zoeken, wat we niet altijd bespeuren bij politieke
debatten. Vooringenomenheid valt moeilijk te veinzen, zwaaien met
onderzoeksrapporten, zonder aan te geven wat zo een rapport behelst en hoeveel
slagen men achter de hand houdt, getuigt van paternalisme, waarbij dan wel
afkomt met het argument dat iets te technisch is om het uit te leggen, waarbij
men toch de schijn van competentie behoudt.
In een conservatieve mensvisie
lijkt het probleem van de rechtvaardige samenleving niet hoog op de agenda te
staan, terwijl ook aangevoerd kan worden dat de rechtvaardige samenleving die
is waarin mensen menen hun leven naar eigen inzicht en tot eigen tevredenheid in
te kunnen vallen, terwijl men, zich steunend op John Rawls daartegen wel moet
verzetten, want alle armoede moet de wereld uit. De sluier van onwetendheid
over wat het zou zijn als men niet onder dezelfde omstandigheden geboren was,
c.q. welvarend en in de mogelijkheid alle voordelen daarvan te genieten,
wegrukken blijkt evenwel moeilijker dan men met jeugdig enthousiasme dacht te
vermogen, want het is niet simpel om bij leven en doordenkend het leven van een
Afro-Amerikaan in Saint-Louis te leiden, of van een Marokkaan in Molenbeek. Men
kan niet alle facetten ervan kennen, hoogstens enkele brokjes en dan nog. In
een conservatieve visie stelt men daarom veel belang in de bereidheid iets voor
de samenleving te willen betekenen, naast het naar behoren behartigen van de eigen
belangen.
In het politieke debat en de
ideologische polarisatie blijkt een conservatieve visie op mens en samenleving
steeds weer terzijde geschoven te worden als mogelijkheid. Want er zijn
problemen en die moeten opgelost, terwijl het best denkbaar is dat niets doen
(van overheidswege) ook wel een optie kan zijn. Paul Frissen betoogde dat een
al te werkzame overheid die elk probleem aanpakt zichzelf kan tegenkomen en
botsen kan op een muur van onwil. Luistert men rond, dan wordt duidelijk dat
mensen vinden dat politici te veel verdienen, maar paradoxaal genoeg ook te
activistisch en voluntaristisch optreedt en daarmee mensen in hun levenssfeer
raakt, hun oordeelsvermogen in twijfel trekt.
Het punt is namelijk dat de
meeste ideologische stromingen uitgaan van een onbetwijfelbare zekerheid over
de eigen uitgangspunten en ervan overtuigd zijn dat wie het anders doen wil,
nergens zal uitkomen en in gemoede worden zij te dom bevonden om te helpen
donderen. Er zit in de meeste ideologische stromingen van de Nieuwste Tijd wel
een paradoxale tegenstelling tussen een emancipatorische dynamiek, die mensen
wil optillen boven hun (bescheiden) staat en een sterke paternalistische
neiging tot sturen, zoals in het socialisme lange tijd het geval was. De emancipatie
bood mensen grote kansen, die mee onze samenleving hebben vorm gegeven, maar de
ideologische sturing en de zuilvorming brachten mee dat mensen bevrijd werden
van de pastoors, maar in de nieuwe omgeving ook weer bejegend werden als
onwetenden, die dienden opgeleid te worden. Die spanning zal wel onvermijdelijk
zijn, maar als een conservatieve visie afstand houdt van de idee dat men de
wereld tot de perfectie kan opbouwen, de mens kan verbeteren, dan ontstaat de
ruimte voor individuen om zelf in de panoplie aan mogelijkheden zelf keuzes te
maken die men dan ook nog gestand zal doen, want men staat er zelf achter.
Mag dit een pleidooi voor een
conservatieve visie op mens en samenleving zijn, dan is ook duidelijk dat er
geen uitkomsten aangereikt worden voor die betere wereld, want dat blijkt in
het conservatieve denken een onmogelijke opgave, want hoe zou men a priori
moeten weten wat nu de beste oplossing moet heten. Hoeveel vrijheid hebben
mensen nodig om zich te ontplooien? Wat is een rechtvaardige aanpak van de
welvaartsongelijkheid die zich nu voordoet, maar in België, wat de inkomens
betreft, best lijkt mee te vallen. Pleiten voor doordachte politieke visies,
betekent niet dat men eist dat zo een visie alle dilemma’s en paradoxen weg zou
poetsen, wel integendeel, maar ook niet dat men er een zogenaamd Machiavellistische
houding op zou nahouden dat het doel de middelen zou heiligen. Net die Florentijn
onderzocht hoe de vroede vaderen van Firenze er beter in zouden slagen de
belangen van alle Florentijnen te dienen, door niet roekeloos beroep te doen op
huurlingenleiders, de Condottiere, met een eigen leger ten behoeve van de meest
biedende. Hij pleitte voor een staand leger van mannen van Florence – de stadstaat
– om de belangen van Firenze met goed gevolg te dienen en onduidelijke
ondernemingen te voorkomen. De conservatief kan ook veranderingen aanbrengen, wanneer
duidelijk is dat het bestaande beleid niet volstaat. Cruciaal is dat men vanwege
de overheid vertrouwen verwacht en dat men de bestuurskracht niet zou uitputten,
maar dat vergt dan weer een nieuw debat, want bestuurders willen hun mogelijkheden
uitputtend aanwenden, omdat het kan.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten