Een kleurig toekomstbeeld in verwarrende tijden
Kritiek
Bezorgd
en verward
Spannende
debatten over alles en nog meer
Het zijn de laatste maanden, het
werd dit jaar een mengelmoes van gebeurtenissen, opstanden en botsingen op het
scherp van de snede, over klimaat, gezondheid, het budget, Europese onmacht en
de betekenis van goed onderwijs. Het was nooit anders en niet alles is ook
waar, het ging percepties. Er zijn uiteraard ook de discussies over hoe de
democratie nu werkt of zou moeten werken en ook over de rechtsstaat gaat het
vaak genoeg. Zijn we de richting kwijt, of gaat het erom dat de omstandigheden
gewijzigd zijn, technisch, door digitalisering maar ook psychocultureel? En wat
met het leven dat we leiden, waarover we tegelijk meer zeggenschap menen te hebben
maar tegelijk merken dat we meer richtlijnen krijgen dan in de tijd van het Rijke
Roomse Leven. Wat moeten we met dat alles aanvangen?
Het gaat deels om de
rationaliteit van de dingen, waarbij we ervan uitgaan dat we die doorgronden en
kunnen uitgaan van onze eigen observaties om ermee vooruit te gaan, terwijl we lang
niet altijd weten of we geen ongewenste effecten op belendende percelen of
zelfs waar we helemaal geen gevolgen verwachten. De klimaatdiscussie moet
gevoerd worden, dat wil zeggen, er moet (meer) debat zijn over wat we moeten
doen om de klimaatverandering in de greep te kunnen houden. Het feit dat mensen
de indruk krijgen dat zij in hun beperkte mogelijkheden gefnuikt worden omdat
men wil dat er minder auto’s zullen rijden, waardoor wie op het platteland
woont niet meer aan bepaalde activiteiten naar keuze kan deelnemen, blijkt
slechts moeizaam door te dringen.
Een ander gevolg is de roep om
verdichting van woongelegenheden vanwege experten, die zich niet afvragen of
dat altijd wel zo aangenaam is, maar ook of men dorpen moeten laten leeglopen,
zoals in Nederland (onder meer Zeeland), maar ook in Frankrijk en Spanje het
geval is, weliswaar om andere redenen, zoals de onbereikbaarheid van scholen,
ziekenhuizen en andere instellingen. De overheid trekt zich overigens, om
redenen van rationalisatie van de diensten uit die delen van het land terug, zodat
mensen op hun honger blijven zitten en dat niet zonder reden de overheid
aanwrijven. De verdichting heeft ook andere gevolgen, zoals in de Zwalmstreek,
bij Zottegem, want door beeldbepalende gebouwen te slopen en er flatgebouwen
neer te poten, verliezen die dorpscentra aan karakter. Is dat ook zo, of is het
iets wat wij onszelf aanpraten? Natuurlijk verliezen gebouwen soms hun
betekenis, zoals een oude smidse, een schuur en boerderij, maar waarom zouden
burgers die niet gaan renoveren, BEN – Bijna Energie Neutraal – maken, leefbaar
maken vooral eventueel in een formule van cohousing of woonerf? De opdracht zou
ook kunnen zijn dat er ruimte blijft voor kinderen om te kunnen spelen. Juist
ja, wij hadden nog die ruimte, ook met de jeugdbeweging om het dorp te
verkennen en geleidelijk aan verder te gaan, wat in elke maand dan weer eigen
geuren met zich bracht en geluiden.
Het dorp moet gemoderniseerd,
zeer zeker, maar het hoeft niet te betekenen dat alle ruimte in beslag genomen
wordt, waarbij wel opgemerkt moet worden dat iedereen een onvervreemdbaar recht
op wonen heeft, al verbeuren mensen dat wel eens als ze zich niet aan de
afspraak houden, zoals het betalen van de huur en het onderhouden van de
woning. In discussies over armoede lijkt het er soms op dat we wel rechten
hebben, maar ons van plichten niet veel hoeven aan te trekken. Het is lang niet
altijd de schuld van mensen als ze in problemen komen, maar het valt wel op te
merken dat men niet altijd de nodige inspanningen doet om hen opnieuw op eigen
benen te laten staan, als dat kan, want het valt voor dat het werkelijk niet
kan.
Bovendien hebben we geleerd dat
overheden, bedrijven en ook wel huiseigenaren hun verplichtingen ook moeten
naleven en dat wordt ook via de rechter afgedwongen, al hangt van de mondigheid
van de procederende partij af. Die mondigheid is overigens een grote
verworvenheid, die mee toegenomen is met de algemene scholingsgraad, maar die
niet enkel de bestuurders kan hinderen, maar ook burgers, die de voortgang van nuttige
investeringen in de publieke ruimte liefst niet uitgesteld zien worden. Ook zij
hebben rechten, kan men geruststellen, maar doorgaans gaan zij niet in het
verweer, want zij steunen de (overheids-)plannen.
Dan hebben we het nog niet over
activisme, milieu- en dierenrechtenactivisten staan daarbij op de voorgrond,
maar er zijn ook mensen die voor LGTBQ-, voor vrouwenrechten en voor
minderheden opkomen en dan krijgt men de indruk, wellicht ten onrechte, dat er
niet zoiets is als een samenleving, zoals mevrouw Tatcher in een andere context
opmerkte en waar we bij huiveren als we eraan herinnerd worden. Want als men de
identificatie met groepsbelangen, om welke reden dan ook stelt tegenover de
identificatie met een maatschappelijk, het algemeen belang, dan is men er zich
zelden van bewust dat men conflicten gaat uitvergroten. Het is immers wel het
geval dat in democratie conflicten niet vermeden kunnen worden, want een democratisch
bestel biedt de mogelijkheid om conflicten vreedzaam te regelen en naar een best
mogelijk compromis te komen. Nu weten we ook wel dat compromissen al eens
gebreken zouden kunnen vertonen, dat woordvoerders te veel water bij de wijn
deden, wat uiteraard onvermijdelijk is, tenzij men duidelijk kan maken in welke
mate een compromis de vooropgestelde doelstellingen behaalt en men tegelijk
andere behartigenswaardige consideraties in de weging heeft meegenomen. Nu is
het wel zo dat compromissen vaak vooral de bestaande machtsverhoudingen
weerspiegelen en dat niet elk compromis evenwichtig mag heten. Toch blijft men
dan nog over het bestaan van een draagvlak spreken. Voor de legitimiteit is het
wel van belang dat men het niet enkel heeft over groepsbelangen, die tegen
elkaar uitgeruild kunnen worden, maar dat die groepsbelangen onderkennen ook
een voorwaarde is voor het goede samenleven. Reeds in de Oudheid was het probleem
ontegensprekelijk dat groepsbelangen tegenover elkaar stonden en men er vaker
niet dan wel in slaagde tot een leefbaar vergelijk te komen. De meest
succesvolle steden lukten daar wel in.
De vraag die we dan moeten stellen
is hoe buitenstaanders, de burgers dus, die niet echt buiten het gebeuren
staan, maar zelden betrokken worden bij de besluitvorming, met de resultaten
kunnen leven. Laten we er geen doekjes om winden, burgers hebben vaak de indruk
dat hun verzuchtingen niet gehoord werden, omdat ze niet in een rationeel discours
gegoten zouden kunnen worden. We moeten ook accepteren dat sommige verzuchtingen
inderdaad moeilijk met het algemeen belang verzoend kunnen worden. Daarbij zijn
er zowel grote spelers met een groot economisch gewicht als organisaties van
het middenveld, die wel degelijk nog steeds een groot aantal mensen
vertegenwoordigen. Dat deze organisaties a priori hun legitimiteit niet ontlenen aan
verkiezingen, wel aan de erkenning door de overheid, te weten het parlement vanwege
verdiensten uit het verleden, maakt hun actie daarom niet irrelevant, al
verloren de zogenaamde strijdfondsen bijvoorbeeld hun aanhang en hun
inspirerende en emancipatorische werking gingen verloren. Nieuwe organisaties
zagen het licht, onder meer ten behoeve van mensen uit de migratie of andere redenen,
zoals rond vrede of ontwikkeling van gebieden waar de levensomstandigheden
moeilijk te vergelijken zijn met wat we hier kennen. Het middenveld wekt
evenwel vaak de indruk nog weinig voeling te hebben met grote groepen in de
bevolking en bovenal eerder bureaucratisch te functioneren, waarbij de buitenwacht
vooral moet gehoorzamen aan de directieven van bovenaf. Voor de
geloofwaardigheid van de “goede zaak” was dat al langer een heikele
ontwikkeling, de laatste twintig jaar zag men het proces zich alleen maar
versterken. Het blijkt dan ook moeilijk de werkzaamheid ten behoeve van de
achterban aan te tonen, wat voor een democratisch bestel niet bevorderlijk moet
heten, omdat die organisaties in principe mee bijdragen aan de besluitvorming
rond de kwaliteit van het leven kan noemen, van gezondheidszorg tot onderwijs
en permanente vorming.
Het gaat er dan ook om of we kunnen
spreken van een vervreemding van burgers ten aanzien van het beleid, ook al
doet men de inspanning regelmatig kranten te lezen of nieuwsberichten op radio
en televisie te volgen. Natuurlijk kan men het dan hebben over de linkse
maatschappijvisies en vaak blijkt dat inderdaad invloed te hebben op de
presentatie van feiten, al kan men ook vaststellen dat het even vaak andersom
gaat, dat men het publiek vrij oppervlakkige analyses aanbiedt voor diepgaande
inzichten. Net na 11 september 2001 ging men lange reeksen documentaires programmeren
om ons op de hoogte te brengen over hoe dat allemaal zo ver was kunnen komen.
De Koranscholen, de madrassa’s in
Pakistan passeerden de revue, de moslimbroederschappen, maar voor zover ik het
nu nog kan overzien kwam alleen de invloed van het Wahabisme noch van het
salafisme echt aan bod, maar dat veranderde later wel. De programmering op zich
kan geen voorwerp van verwijt vormen, maar het blijft wel opvallend dat mensen er
de conclusie uit trokken die we nu telkens weer zien opduiken, namelijk dat moslims
intrinsiek gewelddadig zijn en gericht op expansie. De andere conclusie heeft
te maken met de idee van ont- en omvolking. Rechts waarschuwt de goegemeente en
links wil vooral inclusie en integratie bereiken, evenwel, zo lijkt het, zonder
veel zin voor kritiek ten aanzien van aannames die de islam met zich zou
brengen, terwijl het vaak om culturele gebruiken gaat, die door invoerpredikers
worden gestaafd met soera’s uit de Koran.
Het feit dat men ten aanzien van
het christendom in de verschillende obediënties bijzonder kritisch staat,
vanuit een meer dan twee eeuwen oud conflict waarbij vooral de machtsaanspraken
van de kerk in het Ancien Régime, terwijl we de indruk krijgen dat de moslims
en de Islam veel minder voorwerp van onderzoek en kritische benadering vormen.
Het heeft ook te maken met een zich blindstaren op de waarden van de
Verlichting, waar men een zeer enge en zelfs scherp gedefinieerde aflijning van
geeft en waarbij de kern, die Kant snedig en kort samenvatte: Sapere Aude! werd
en wordt uitgevlakt. Het feit dat we ons moeten buigen over de werkelijkheid
die zich aandient, kan men niet door een autoriteit laten dicteren, maar men
heeft wel informatie nodig, inzichten die al eens een andere richting uitgaan
en vooral te toetsen vallen. In die zin werkt de polarisering verstikkend en
doodt men van deze en gene zijde het debat. Of men vrede moet hebben met de
religieuze praktijken van nieuwkomers, blijft nog maar de vraag, maar of men
binnen het kader van de vrijheid van godsdienst moet eisen dat de imams zich
conformeren, valt nog te gezien, evenzeer kan men niet zonder meer aanvaarden
dat ze zich niet houden aan de basis van de open samenleving. Let wel, in
vroeger tijden waren leiders van christelijke naties wel bereid de godsdienst
aan de raison d’Etat te onderwerpen, maar probeerden religieuze leiders ook de
staat aan zich ondergeschikt te maken. In de Republiek der Verenigde Provinciën
heeft de terechtstelling van Oldenbarnevelt en het populisme van prins Maurits
van Oranje dat spanningsveld op scherp gesteld, waarbij dominees geprobeerd hebben een theocratie uit
te bouwen, maar uiteindelijk is men ergens halfweg blijven steken. Overigens
blijkt net uit die periode, de zeventiende eeuw, met de Dertigjarige Oorlog in
Duitsland met een decimering en erger van de bevolking, dat de rigoureuze
inzichten van protestanten en katholieken vaak inhoudsloos bleken, want ze
werden geïnstrumentaliseerd. Vaak, zoals ook later, toen Bismarck zijn Kulturkampf
opzette, overigens zonder groot succes, omdat hij niet tegen de macht van de
katholieke kerk in Poznan op kon, waardoor de katholieken aan de Rijn zich
konden emanciperen, blijken conflicten rond religieuze autonomie vruchtbare teelaarde
te vormen voor emancipatie van personen. Intussen streefde men in Frankrijk
naar een verder uitbouwen van de laïcité, die in 1905 in hoge mate werd gerealiseerd.
Gegeven die complexe politieke conflicten met een grote maatschappelijke
betekenis, zal men nu toch moeten nadenken hoe men nieuwkomers een plaats kan
geven, zonder de autochtone bevolking de indruk te geven dat ze er niet meer
toe doen.
Er ligt nog een discussie, zelfs
een conflict verborgen onder deze borrelende stromen van bewegingen en opinies
in de samenleving. Het ene gezicht ervan is macht, gezag en beheersing (van de
openbare orde), het andere gezicht is het bepalen van wat goed en kwaad is,
waarbij men zich liefst verre houdt van ethisch relativisme, als men de chaos en
ongeregeldheid van een samenleving wil vermijden. Nog maar amper veertig jaar
geleden gingen priesters ervan uit dat leken hun machtswoorden zonder meer
zouden opvolgen, maar dat viel aardig tegen, zeker als het om seksuele vrijheid
aankwam. Vielen daarbij slachtoffers, meisjes die als gevallen werden
voorgesteld aan de goegemeente, dan lag dat aan hen en niet aan de man die haar
had verleid of verkracht. Men vraagt zich af waar de machocultuur vandaan komt,
maar die is met de landbouwcultuur gevormd, doch vooral, naarmate vrouwen
belangrijker rollen in de samenleving gingen opnemen, versterkt, in allerlei
middens. Het machismo dat onbeheersbaar wordt, kan men wellicht ook verbinden
aan de toenemende afstand tot natuurlijke omstandigheden, waarin mannen ook wel
afhankelijk zijn van de bereidheid van vrouwen om hun bijdrage te leveren. Hoe
we die verhoudingen vanaf onze kindertijd meekrijgen, wie er belang aan hecht
en wie zich bedreigd voelt als het anders wordt, zijn onderwerpen die nu niet
zo vaak te berde komen, net omdat men blijft steken in een schuldvraag en in
invectieven over ongepast gedrag.
Het valt moeilijk te ontkennen
dat men dezer dagen opnieuw meer en scherper in termen van goed en kwaad worden
gepresenteerd, maar ook dat we daarbij zelf bij voorkeur als slachtoffer naar
voor treden, ook als er van slachtofferschap geen sprake kan zijn. Men is
slachtoffer als iets hem of haar overkomt waar hij of zij niets tegen vermag en
ook geen voorzorgen tegen kan nemen, of toch niet afdoende. De cultuur van
slachtofferschap beïnvloedt ook in hoge mate hoe we tegen politieke thema’s aankijken.
Het feit dat men zegt dat mensen uit gezinnen in armoede of aan de rand van de
armoede automatisch een achterstand kennen in het onderwijs, zeker als de
moeder niet goed opgeleid zou zijn, negeert het feit dat zeker twee, wellicht
drie generaties her kinderen en jongeren ondanks armoede toch kansen hebben
gegrepen op school en een mooie loopbaan opbouwen. Armoede was geen excuus om
niet te slagen, wel integendeel en dat heeft een generatie pedagogen compleet
uit het oog verloren, omdat ze dachten dat gelijk onderwijs meer gelijkheid zou
brengen, maar de achterstand in het onderwijs was mede het gevolg van een
maatregel, meerdere maatregelen die men nam om de leerplicht te veranderen –
met het oog op lagere werkloosheidcijfers, maar zonder een doordacht plan voor
het Beroeps secondair onderwijs – zodat men de invulling van het onderwijs dat
behoorlijk verscheiden is, maar de schotten tussen ASO, TSO en BSO dienden
afgebroken te worden, terwijl dat noch gunstig is voor de leerlingen noch voor
de samenleving, die met tal van problemen af te rekenen heeft gekregen. Let
wel, de schotten an sich zijn het gevolg van een verschillend ritme in
opgroeien, zeker toen onderwijs met 14 kon afgesloten worden, terwijl studenten
op colleges en athenea minstens nog eens tot 20 of iets meer op school hun
broek zouden verslijten. Voor het ASO is vooral het wegvallen van de gedegen
vorming als bestaansreden weggevallen, terwijl men ook geen doelstelling meer
kan/kon formuleren waartoe het ASO moet opleiden, qua kennis van het Nederlands
en andere talen, maar ook kennis van talen en taalsystemen. Wiskunde is er nog
erger aan toe, wat tot het wegvallen van inspirerende leraren Wiskunde in het
onderwijs en dat ontneemt jongeren de kans om intens met Wiskunde bezig te
blijven.
Een eerste probleem is dat
politici luisteren naar experten, wat verstandig zou zijn, als die experten ook
hun ideologische aannames mee zouden geven bij het geven van advies, maar
gedurende dertig jaar of meer kon een wetenschappelijk debat over goed
onderwijs ontaarden in een wetenschappelijke overtuiging dat het “oude”
onderwijs niet deugen kon en dat wiskunde zonder veel ingewikkelde abstracties
en boeiende methodes, zoals driehoeksmeting geadstrueerd kan worden. Omdat die
pedagogen zelf niet integralen hielden? Het zou een vileine aantijging zijn,
maar de vraag wat een goed gevormde jongeman of jongedame moet kennen, van al
die vakgebieden, werd toch niet adequaat ingevuld, al die jaren. Hoe kan het
dat jongeren nog nauwelijks leren lezen, teksten vatten en toch kunnen zij
hoger onderwijs gaan doen, waar docenten dan klagen over het feit dat ze geen
goed uitgewerkte werkstukken voorgelegd krijgen? Het was vroeger wellicht niet
anders, zal men zeggen, maar dat valt dan toch te betwijfelen. De tweede zaak
is dat men zegt talenten te willen zien schitteren, maar afgezien van de vraag
wat talent is, is er nog de afweging of politici en experten nog wel de tijd
nemen om na te denken wat men van jongeren mag verwachten en wie kan dat beter
weten dan mensen op de werkvloer. Frans leren zonder kennis van grammatica? Hoe
kan men de subtiliteiten van het Latijn beter onder de knie krijgen dan door er
grondig mee bezig te zijn, net om een andere soort denken, meerdere soorten
denken te begrijpen en dus ook het eigen denken? Al die vragen verdwijnen nu
onder een resem van ideologisch gefundeerde uitgangspunten, zoals gelijke
kansen en zelfredzaamheid, waarbij leraren v/m alleen nog coaches zijn, geen
inspirerende leidsmannen en leidsvrouwen. De experten waarvan sprake menen
kritisch te staan tegenover het bestaande, maar blijken niet altijd kritisch te
kijken naar hun eigen analyses en remedies.
Het doel van beleid, zelfs in
aloude tijden, behelsde, als het goed was, meer dan het in stand houden van de
macht zelf, maar om het belang van grotere verbanden van mensen samen te
brengen en te verzekeren. Goed leiderschap zorgt voor prestaties vanwege de
bevolking voor zichzelf en voor het geheel. Leiderschap kan vervallen tot het
waanbeeld onvervangbaar te zijn, maar er kan ook een verstoring optreden omdat
de samenleving op een of meerdere terreinen grondig verandert op korte termijn.
Leiderschap moet uiteraard ook aanvaard
worden, anders zijn er harde dwangmiddelen van node om de ondergeschikten bij
de les te houden of anders gezegd, goed leiderschap is welhaast onzichtbaar in
de uitoefening, maar moet wel zichtbaar wezen in representatief opzicht, zoals
middeleeuwse vorsten wel wisten. Het zal er dus op aankomen dat we als samenleving
bepalen wat de aard van het leiderschap is dat we verkiezen, waarbij roepen om
sterk leiderschap wel blijk moet geven van een grote onzekerheid over de
bereidheid de boel bij elkaar te houden. Kan het zijn dat in een stabiele
samenleving leiderschap, zoals de Nederlandse Minister-president laat zien, zelfrelativerend
de regeling van moeilijke zaken opneemt en andere meer maatschappelijk laat oplossen?
Helemaal goed gaat het ook niet, zoals blijkt in de reorganisatie van de ouderenzorg,
de jeugdzorg en ook de geestelijke gezondheidszorg, alle drie de domeinen
werden aan de gemeenten toevertrouwd en de hogere overheid zorgt voor de
financiële ondersteuning, maar het blijkt nog altijd niet evident dat overal dezelfde
standaarden worden aangehouden. Om nog te zwijgen van een overijverige
belastingdienst, die mensen a priori schuldig achtte aan toeslagenfraude en hen
onnodig op kosten joeg of erger, wat de rol van de overheid niet kan zijn.
Bovendien bleek er sprake van etnische profilering en niet van vastgestelde
fraude. Dan is er een dienstchef of minister van doen die orde op zaken kan
stellen en het naleven van de wetgeving kan afdwingen. Helaas blijkt dat niet
altijd aan de orde en moet de hoogste rechter tussenkomen, als er veel leed
aangericht is.
Het opvallende aan veel publieke
debatten, van onderwijs over veiligheid tot gezondheidszorg komt altijd weer
tot uiting in de wijze waarop gezagsargumenten bovenmatig veel gewicht krijgen,
zeker bij mensen die niet een politiek mandaat bekleden, maar als expert
ingeroepen worden, waarbij de afwezigheid van zin voor kritische bejegening
afwezig blijkt. Hij/zij zal het wel beter weten, zeker. Het onderwijsbeleid laat
zien dat die eenstemmigheid in de visie op beleid botste met de inzichten van
andere betrokkenen, leraren v/m, ouders en anderen. Alleen, de autoriteit van
de expertise bleek gedurende een paar decennia onweerlegbaar, want argumenten
uit de praktijk bleken anekdotisch en dus niet op te wegen tegen de van contingentie
gevrijwaarde wetenschappelijke inzichten. Het heeft me verward dat in hoogopgeleide
samenleving het publiek niet altijd de kans krijgt behoorlijke informatie te
krijgen over complexe kwesties, waarbij het niet altijd zo is dat de afwegingen
ook parameters in overweging nemen die niet direct met de kwestie te maken
hebben, maar voor de betrokkenen, wij, de burgers van gewicht kunnen zijn.
Het valt verder op dat men de
wetenschappelijke consensus over de klimaatverandering doortrekt naar een eenduidige
visie op beleid, waarbij men de inconsistenties niet in rekening brengt. Als
men de toenemende vraag naar elektriciteit in overweging neemt, bijvoorbeeld
door het verder uitbreiden van het Internet of things, dan kan men aannemen dat
die apparaten minder elektriciteit afnemen, maar het gehele systeem vergt ook
veel dataverkeer en zoekopdrachten, die dan weer de datacentra voortdurend aan
het draaien houdt en dat vergt ook elektriciteit. Een bijkomende kwestie die
men zelden onder de aandacht gebracht ziet door klimaatactivisten betreft de
vraag wat al die vereiste maatregelen zullen betekenen voor mensen, burgers,
die gewoon hun leven willen voortzetten.
Kan niet, zeggen activisten dan
en andere voorlopers menen dan nog eens dat om de klimaatzaak aan te pakken, de
democratie wel eens op de helling gezet kan worden. Moeten we dat accepteren,
of zit er een knak in de redenering of nog: is het onmogelijk mensen te
motiveren voor een andere levenswijze met overtuigende argumenten? Goed, de
wetenschap heeft gesproken, maar hoe moeten we nu handelen? Wat kan men mensen
aanbieden als zoveel, zoals men zegt, niet meer wenselijk is? Het gaat om mobiliteit
en eerlijk is eerlijk, zoveel bezoekers in Venetië of Amsterdam, daar schrik je
als bezoeker ook wel voor terug, nog afgezien van het bewustzijn dat men ook
steden kan vernietigen door overmatig bezoek. Bovendien verliezen de inwoners
wel eens het gevoel nog thuis te zijn in de stad. In Firenze rondlopen, dertig
jaar geleden kon al zeer vermoeiend zijn, gewoon omdat de Piazza della
Signoria, voor het Palazzo Vecchio niet enkel vol mensen liep, maar omdat die
mensen elkaar ook nog eens irriteerden door elkaar voor de voeten te lopen.
Overigens, ook in Brugge kan het wel eens druk zijn, maar goed, ook in Firenze
genoot ik wel van de stad en de omgeving, zocht ik plaatsen die verband hielden
met Niccolo Machiavelli en hoe de stad gefunctioneerd moet hebben rond 1500.
Maar goed, men moet dan naar Firenze reizen en de trein, dat is te traag, het
vliegtuig en de auto te vervuilend. Maar dat toerisme brengt ook meerwaarde op,
ook in Brugge… het is en blijft dus lastig te zeggen dat we terug op onze
vierkante kilometer moeten gaan leven, met uitstapjes per fiets als uitjes.
Fietsen op de heide?
Wat dus stilaan lastig te verstouwen
wordt, blijkt vooral te maken te hebben met de idee die activisten van allerlei
kleur aan de orde stellen: de wereld gaat naar de knoppen en dus moeten we ons
stilhouden, in een hoekje kruipen. Voor veel mensen is die eis te verstrekkend
om er vrede mee te hebben. Bovendien merkt men dat er geen aantrekkelijke
toekomst meer wacht, vol onbeproefde mogelijkheden. Het is niet dat er niets gebeuren
moet noch dat we een en ander kunnen
realiseren, want bedenken we toch maar dat sinds 1976, toen Apple de eerste
Apple uitbracht, daarna gevolgd door een stormachtige evolutie, vanwege steeds
versnellende ontwikkeling van processoren, zodat ik als student leerde over RAM
en ROM en hoe dat binaire systeem in elkaar zit. We hadden leren programmeren
op een commodore 64 in basic, wat zeer leerzaam was.
Intussen zijn onze telefoons
krachtiger dan de soft- en hardware van de maanraketten van de NASA. Juist ja,
die waren er dus nog eerder en voordien was er Alan Turing die een prototype
bedacht voor de computer, die ons zou helpen. Zijn bijdrage aan de bouw van
computer, ACE in 1950, liep dus vooruit op wat er later zo een overweldigende
invloed zou hebben. Men kan het ook over andere prestaties hebben, die de
toekomst voor wie toen leefde, veranderd hebben. Marie Curie ontwikkelde een
mobiele radiologie-eenheid, waarmee zij naar het front trok om soldaten te
helpen onderzoeken en een betere diagnose te bewerkstelligen.
Wat mij nu dus bij tijd e wijle
in verwarring brengt, ligt in de idee dat we geen toekomst meer lijken te
hebben, omdat wie het alarmisme afwijst en wie juist daarvoor in het veld
stapt, om de klimaatramp tegen te gaan, beide geloven dat we er niet uit zullen
komen, maar geen van beide denkt na over de vraag wat de toekomst ook aan goeds
kan brengen, hoe de toekomst wel beloftevol kan lijken. Vergeten we niet dat
veel activisme wel goed bedoeld is, waardevol moet heten, maar ook onderzocht
moet worden, dat nagegaan kan worden wat juist is en wat niet. Dorpen afbreken,
als er nog mensen wonen, zou men niet moeten bedenken. Maar hoe kan men
voorkomen dat dorpen verder leeglopen? Dat vergt heel wat denkwerk en durf al
eens buiten de gebaande paadjes te lopen. De avonturenroman, bestaat die nog,
of de satire? Als die sterven, vrees ik dat de toekomst ver te zoeken zal zijn.
De ruimte voor het spel? Juist, ook dat werkt als zuurstof. Het punt is dat we
graag helder denken, menen we, maar men kan Cartesiaanse methode ook aanwenden
om het denken zelf te stoppen en zich te houden aan directieven van bovenaf. Nu
goed, als ik dan zo gevlast ben op een iets kleuriger toekomstverwachting, dan
zal ik het zelf maar voor elkaar moeten zien te krijgen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten