Beleid in bizarre tijden
Dezer Dagen
Wat we
verwachten
Van goed
bestuur
Het gaat hard met democratische regimes, die onder druk komen van autoritaristische en populistische leidersfiguren die menen dat men alle problemen kan oplossen als men maar de oude normen en waarden opnieuw in ere herstellen zou. Maar welke normen en waartoe? Mensen willen, zo klinkt het, niet met zaken en fenomenen geconfronteerd worden die hen niet zinnen? Deze algemene formulering laat toe niet enkel conservatieve raddraaiers te beschouwen, maar ook mensen die zichzelf woke noemen, waakzaam, maar niet geconfronteerd willen worden met wat hen zou kunnen kwetsen, zoals culturele toe-eigening of minachtende uitlatingen over minderheden. Wat moet een regering dan doen, of een parlement, of hooggerechtshoven?
Het probleem laat zich niet in
oneliners formuleren, omdat er vele facetten aan te duiden zijn en ook kan men
niet zeggen dat er een domein is, waar we ons op moeten richten, zoals de
politiek. Het gaat om een beschavingsprobleem, waar we dus niet per se over
kunnen vertellen waar het loshangende eindje zit waar we aan trekken kunnen
zodat het kluwen ontward wordt. Hoe kunnen we dan vertellen wat we van een
regering mogen verwachten, terwijl we niet weten waar we ons druk over horen te
maken, als dat al nodig is. Let wel, we hebben het over democratische regimes
waar de kenmerken ervan stevig zijn ingebed in de samenleving, niet enkel in
kringen van de politieke en intellectuele elites, maar in hooggeschoolde samenlevingen
leeft veel meer inzicht in de complexiteit der dingen dan bijvoorbeeld
journalisten graag aannemen. Natuurlijk moet men goed ingeleid worden in het
denken van Charles Darwin, meer dan alleen het verhaaltje opdreunen dat we
afstammen van een stam binnen de mensapenfamilie en dat daar geen bijzonder
doel achter zat, dan juist het proces van (geslaagde) aanpassing aan
veranderende omstandigheden. Het leidt tot een verschuiving van het
perspectief, want wie gelooft dat een god of een meester uurwerkmaker de dingen
geschapen heeft en de mens, moet ook gaan nadenken over de eigen positie in die
wereld die de onze is. Darwin zelf heeft twintig jaar geworsteld met de vraag
hoe hij zijn bevindingen wereldkundig diende te maken en of dat überhaupt wel
kon. Zijn verhaal gaat niet toevallig over diversiteit als voorwaarde voor
succesvolle aanpassingen, want als de genenpoel weinig nieuwe inbreng krijgt,
zal de ontwikkeling stoppen. Het is dan ook al langer een bizarre vergissing
van journalisten en wellicht ook van wetenschappers geweest dat men sprak over
de unieke oermoeder, want de mutaties gaan dan wellicht via individuen, maar de
mutaties krijgen maar bestendigheid als ze verschillende moeders en vaders die
mutaties meedragen en doorgeven. Bovendien was er geen vooraf gegeven ideaaltype.
Van een unieke oermoeder kan dus in principe geen sprake zijn, wel van groepen die de mutaties als eerste
bestendigheid hebben gegeven. Het verhaal van Eva werd dus uiteindelijk aangehouden, al spreekt
men nu van zeven oermoeders, ook al weer symbolisch. De paleontologische
vondsten maken het wel onbetwistbaar dat er een lange evolutie heeft plaats
gevonden en dat de stamboom moeilijk te leggen valt, wegens de vele hiaten en
soms moeilijk te lezen relicten. Toch hechten nog steeds mensen aan een
gereveleerde waarheid die via godsdiensten worden doorgegeven en waarin sprake
is van een scheppende god.
Deze uitweiding laat toe aan te
geven dat in het politieke debat hier en elders vaak consideraties meespelen
die botsen met wat wetenschappelijk geduid is en aan de hand van lange jaren
van onderzoek als moeilijk te weerleggen kennis beschouwd kan worden. Het weigeren
die inzichten te aanvaarden heeft bijzondere consequenties, ook op ethisch vlak,
maar ook op het vlak van sociale en economische politiek. Het geloof dat de
overheid alles kan bestieren leeft nog wel, maar vindt geen algemene instemming
meer, omdat mensen merken dat de organisatie daartoe te veel ingrijpt in het
persoonlijke leven. Aan de andere kant, merkt men, zal de afwezige overheid
vooral mensen treffen die zichzelf niet kunnen beredderen. Het blijft met
andere woorden een zaak van evenwicht, waarbij vooral doelstellingen in hoofde
van allerlei groepen en individuen een belangrijke parameter vormen: moet de
overheid ons welzijn verzekeren van de wieg tot het graf? Het was de belofte
van de jaren veertig, vijftig, na de zeer ingrijpende crisis van het
interbellum. De mogelijkheid om mensen een goed bestaan te verzekeren, bleek
evenwel, hing af van de inkomsten van de staat en dus van de meerwaardecreatie.
Tegelijk bewoog er na WO II heel wat in de samenleving, technische middelen
veranderden het leven, auto’s, huis-, tuin- en keukenapparatuur, waardoor de piano
vervangen kon worden door uitstekende muziekinstallaties. Het leven veranderde
en zo ook de verhoudingen. Ook de arbeiderskinderen gingen studeren, wat de
sociale mobiliteit zeer verhoogde. Men vreest dat dit vandaag moeilijker te
realiseren valt, maar men kan daarbij naast de conservatieven ook een
uitgesproken progressief discours in rekening brengen.
Toch lukte het de overheid een
groot deel van de belofte te verzekeren, net omdat men via een maatschappelijk
contract alle participanten bereid vond het nodige te ondernemen. Er was het
bedrijfsleven, met als nevengroep de zelfstandigen, er waren werknemers en
ambtenaren – die de staat tijdens deze coronacrisis doorbetaalde, zodat zij
weinig inkomensverlies dienden te incasseren, wat dan weer andere groepen,
zoals de winkelbedrijven ten goede kwam – en er waren de gepensioneerden, de
steuntrekkers, die in het systeem mee functioneren en hun plaats hebben.
Politieke discussies gaan altijd weer over de mogelijkheden en grenzen van
herverdeling, waarbij men van overheidswege al eens noodgedwongen de
tegemoetkomingen moet korten, ook al brengt men daarmee andere instellingen,
zoals de voormalige ocmw’s in problemen, want wie alles verliest moet ergens
terecht kunnen, wil men geen explosie aan daklozen meemaken.
Liberalisme, socialisme, het
klassieke Rijnlandmodel van de christendemocraten botsten wel eens hevig met
elkaar, maar er is altijd de mogelijkheid een vergelijk te vinden, waarbij men
instemming vindt over de doelstellingen, maar uiteraard over de middelen die
besteed kunnen worden bleef twisten. Omdat de marges klein worden, blijkt het
niet altijd mogelijk een eigen, uitgesproken discours te voeren, wat die
partijen grijs maakt, uit angst mensen af te stoten. Bovendien weet men dat
zeer uitgesproken beloften als een boemerang kunnen werken en de
ongeloofwaardigheid van politici en partijen alleen maar versterkt. Dat zal
niemand onbekend in de oren klinken, maar het is wel zaak dat de totalitaire
verleiding hierdoor aansterkt. Wie kan in een complexe samenleving, waarvan de
burgers niet in gelijkaardige omstandigheden leven wegens leeftijd,
loopbaanmogelijkheden en gezondheid, of het gebrek eraan, nu niet dezelfde
wensen hebben, dezelfde verwachtingen over wat goed is en wat van belang voor
een goed leven. Kan men stellen dat aandacht voor diversiteit niet de beste
garantie vormt voor gelijkheid in rechte, dan moet men net de factoren van
veranderlijkheid onder ogen zien. Sprak men lang bevlogen over ontvoogding en
zelfontplooiing, dan stelt men dezer dagen vast dat in het raam van het omgaan
met diversiteit niet goed weet hoe men inzake onderwijs en cultuurbeleid met
die diversiteit kan omgaan.
Het gaat erom dat regeringen
zich verlaten op economisch en sociologisch onderzoek, waarbij men gemiddelden,
medianen en incidentie voor maatgevend houdt, waar mee te leven valt, als men
maar accepteert dat het reducties van de werkelijkheid zijn en dat men al eens
kan vaststellen dat de uitkomsten van beleid niet sporen met wat men verwacht
had. De blijvende neiging van Belgen om veel geld op spaarboekjes te plaatsen,
veel geld ook in vastgoed vast te leggen werd door het beleid vaak gezien als
belemmeringen voor investeringen in de industrie en dienstensectoren, met het
oog op meer mensen in productieve sectoren, terwijl investeringen van
ondernemingen naar verhouding steeds duurder worden als het op nieuwe
tewerkstelling aankomt. Verder ziet men dat het onderwijsbeleid niet altijd
afdoende leidt naar “technische” jobs, van ingenieurs tot stielmannen. Aan de
andere kant heeft men in de zorg meer handen aan het bed nodig en die moeten
opgeleid worden. Vervolgens heeft men ook in het lager onderwijs goed
geschoolde juffen en meesters nodig, net omdat de rekrutering zich richt op
allerlei vooropleidingen in de S.O. Vier jaar zou daarom wenselijk zijn, maar
daar bestaat weerstand tegen. Om kort te gaan, we worden maar al te vaak
geconfronteerd met elkaar tegensprekende eisen en randvoorwaarden, zodat het
beleid vaak in de eigen staart bijt.
Het geheim van behoorlijke
wetgeving bestaat er niet alleen in goede intenties legistiek te vertalen, maar
de wetgeving moet dan passen bij het bestaande kader, zoals de grondwet en de
bestaande wetgeving, of men moet dan de voorheen bestaande wetgeving goed
napluizen en aangeven wat niet meer geldig is. Nu leest het Staatsblad met
nieuwe wetgeving of lezen stukken van de Federale Kamer en de andere
parlementen bijzonder ongelukkig, want er wordt aangegeven wat in bestaande
wetgeving wijzigt, zonder dat men altijd komt tot een volledige nieuwe lezing,
zodat lang niet iedereen kan begrijpen
waarover het gaat. Juridisch technisch klopt dat wel, maar de wetgevende
praktijk blijkt dan wel een labyrint waar men geen vat op krijgt, tenzij men
het gewoon is de zaak te lezen of daartoe opgeleid. Het gaat er ook om dat
wetgeving begrijpelijk en voorspelbaar blijft, zodat burgers niet ongewild
inbreuken plegen. Maar sinds duidelijk werd dat er geknoeid werd met de
gewestplannen in de jaren zeventig valt het moeilijk nog zicht te krijgen op
hoe nu aan het organiseren van de ruimte gewerkt wordt. Een RUP? Wie hoort al
eens van het Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Er zit logica in, maar het
blijft merkwaardig dat de brede media zich er zelden toe inspannen de stand van
zaken uit te lichten. Als er schandalen zijn, komt men ons dat uiteraard wel
vertellen, maar het blijft merkwaardig dat de experten dan geacht worden
moeilijk uit te leggen procedures uit te leggen en de bevoegdheid van
gevolmachtigd ambtenaren toe te lichten. Bovendien stelt men vast dat het
Kadaster helemaal in chaos verzeild is geraakt, maar dat in een tijd waar
bestaande woningen verbouwd worden en gerenoveerd worden, de vaststelling van
de kadastrale waarde van vernieuwde woningen wel nattevingerwerk lijkt, al zal
men daarover in de media weinig horen.
Het begrijpen van het beleid
laat zich niet herleiden tot de strategieën van politici en vooral partijhoofdkwartieren,
maar vergt vooral ook inzicht in maatschappelijke ontwikkelingen, zoals daar
zijn de aanvoer van cocaïne uit Colombia of christal Meth, waar Mexicaanse
kartels mee doende zijn. Het gaat om meer dan het politiebeleid ter zake en
justitiële aanpak, lees van het OM, maar ook om de maatschappelijke betekenis
van deze drugs. Vaak lijkt het alsof men vooral de dealers wil aanpakken, alsof
er geen gebruikers zijn. Afgezien van de fysiologische gevolgen is er ook het
maatschappelijk disfunctioneren en waar men er alles aan doet om een
tabaksvrije samenleving te realiseren, slaagt men er nauwelijks in de afnemers
van cocaïne en andere stoffen ervan te overtuigen dat het niet deugt, tenzij
men toevallig opgepakt wordt. Er zou geen aanvoer zijn, mochten er geen
gebruikers rondlopen, dat lijkt duidelijk, maar blijft altijd een evidentie,
waar men het niet over moet hebben. En hoe vinden die cocaïneboeren nieuwe
zieltjes? Want ze lijken er niet te zijn, de voorbeelden van cocaïnesnuivers
die een succesvol leven leiden en intussen zit er in het Antwerpse rioolwater
heel wat cocaïne.
Hoe moet de overheid dan omgaan
met deze drugs? Het blijft een moeilijke vraag, want legaliseren zou deels de
criminele aspecten van de handel uitschakelen, zij het dus slechts deels, omdat
het niet zeker is of men via een wettelijke regeling toch geen zwarte markt in
stand zou houden. Het gebruik vervolgen kan overigens maar als er schade
veroorzaakt wordt, al zou men natuurlijk systematisch kunnen testen, maar in
deze coronatijden blijkt dat allemaal wel zeer invasief. De gevolgen van
drugsgebruik aan de orde stellen blijft noodzakelijk, wat echter ook weer op
weerstand blijkt te botsen. Wat is dan een wenselijke situatie? Het gaat om de
vraag welke plaats drugs in ons bestaan innemen en hoe men daar al dan niet
wijs mee kan omgaan. De bestrijding van illegale handel en het besluit wat
illegaal is, ligt dan wel bij de regering, het parlement, de houding tegenover
de drugs ligt bij een bredere kring van mensen en groepen, die invulling geven
aan wat het goede leven is en het blijft opvallend dat de overheden tegen de
onderwereld, betrokken bij de handel heftig optreedt, maar weinig inspanning
doen om het gebruik te ontraden. Die spagaat ligt eraan dat sommige drugs al
tijden ingeburgerd zijn, terwijl men alle inspanningen doet om tabak en brandewijnen
al langer hard aanpakken wil, maar ook met gemengde resultaten. Bovendien vergt
de vervolging van het druggerelateerd geweld en dito criminaliteit veel van de
overheden, politiemensen betrokken raken in conflicten en justitie aan de hand
van de procedures al eens hoofdrolspelers moet laten lopen.
Onze wensen wat het beleid zijn
niet altijd even helder en het valt niet altijd gemakkelijk onze verwachtingen
te verwoorden. De discussie over migratie, vluchtelingen en andere omstandigheden
waarin we van grote vrijwillige verplaatsingen van mensen kunnen spreken. Of het
altijd vrijwillig is, valt nog te bezien, maar dat mensen nu weten dat het in
de VS of EU goed leven is, al moet men eerst een lange periode van marginalisering
door, lijkt ons te ontgaan, want men is bereid de weg door de
vreemdelingenadministratie door te lopen en zich aan te passen. Alleen de regels
die bepalen voor wie de asielregeling geldt, zijn gericht op een elite, op
mensen die zich onmogelijk maken omdat ze leven volgens andere regels en er
andere, humane waarden en normen op na houden en de machthebbers, initieel
communistische regimes, later ook de religieuze regimes voor de voeten lopen en
levende verwijten zijn. Economische vluchtelingen kunnen we niet hebben, maar
ze zijn er wel en daar valt met terugkeer weinig tegen te beginnen, zo blijkt. De
kritiek dat Europa zich als een vesting afsluit voor deze mensen, kan men niet
zomaar afwijzen, terwijl Europa tegelijk mee een globale politieke economie ontwikkelde,
de vrijhandel, waarbij mensen en goederen, diensten universeel kunnen
aangeboden worden, maar het maakt de situatie bitter, want vaak zien we het zo
dat vluchtelingen onze jobs komen afnemen, quod non, tenzij voor de laagst
geschoolden, maar anderzijds hebben we wel meer technici en ingenieurs nodig. Een
interessante kwestie blijft de wijze waarop we de integratie organiseren,
waarbij we niet per se blij zijn als vluchtelingen, migranten, nazaten van
migranten succesvol blijken. Tenzij het te klaarblijkelijk om grote
verwachtingen gaat, zoals in de sport, de muziek of de film, kan men moeilijker
aangeven dat men blij is dat een schrijfster met migratie-achtergrond succesvol
is, minstens zaken weet te zeggen die aan de ribben kleven.
Kan men stellen dat burgers dit
of dat willen? Ten gronde gaat het om veiligheid, financiële veiligheid,
fysieke veiligheid, maar ook vrijheid, om te doen wat men zelf goed denkt te
zijn. Sommige vormen van vrijheid ondersteunen we graag, andere vinden we
minder gepast, omdat ze voor reuring zorgen. De termen hebben hun belang,
veiligheid, vrijheid, maar het hangt er maar vanaf hoe men de eigen situatie
evalueert en meent recht hebben op het een en op het ander. De coronacrisis
heeft ons getoond dat veiligheid ook echt wel gebonden is aan vele
randvoorwaarden, waarbij we merken dat ook de vrijheid onder een stolp
geplaatst kan worden. Men moet er geen farce van maken, zegt men mij, want
veiligheid gaat niet voor op andere waarden, maar goed, virologen weten welke
sanitaire maatregelen nodig zijn, terwijl we ons afvragen wanneer de ellende
voorbij zal zijn. Welke ellende? Die van de zelfbeperking, omdat men anderen
niet wil opzadelen met een aandoening die wel eens grote gevolgen kan hebben.
Maar gedragen jongeren zich echt onverantwoordelijk? Het valt moeilijk te
zeggen, al zeggen de cijfers dat het aantal besmettingen – doorgaans zonder ernstige
gevolgen – toeneemt of tot een zeker punt snel is toegenomen. In Nederland is
de toename veel hoger, in Spanje dreigt een nieuwe loc down.
Wat moet de overheid met dat
alles aanvangen? Men verweet een aantal virologen en epidemiologen, Erica
Vlieghen en Marc van Ranst dat ze te vaak in de media kwamen, maar werden ze
niet overal gesolliciteerd, ook omdat sommige politici liever niet meer naar de
studio kwamen om moeilijk te verantwoorden besluiten uit te leggen. Want eerst
vond men de loc down wel okay, tot bleek dat er nare gevolgen aan vastzaten,
zoals zeker ook in de rusthuizen, waar mensen vereenzaamden en soms ook weer
voortijdig stierven, omdat ze hun eigen volk niet meer zagen. Het was en is een
probleem, waar we moeilijk omheen kunnen, ook weer dus een kwestie van vrijheid
en ook wel verantwoordelijkheid. Maar in generalisering lag het gif, want er
waren WZC’s, die het wel goed deden en toch alles deden om de contacten te
verzekeren.
De overheid, zo meent ook Paul Frissen
kan met een teveel aan controle- en regeldrift net ongewenste effecten
bereiken. Bij de verkiezingen gaan politici zich al eens te buiten aan beloften
over een leven in het land van Cocagne, maar het Utopia dat Thomas More ons
voorspiegelde komt eerder dystopisch voor. De overheid kan niet menen dat in een
democratie burgers met regelgeving murw geslagen kunnen worden en dan menen dat
dit volk, die burgers hen nog zullen respecteren, ook al omdat bij dat proces
van regelgeving al eens over het hoofd wordt gezien dat men in tegenspraak komt
met bestaande wetgeving, vaak in andere domeinen.
Wat we van de nieuwe regering
verwachten? Veel en toch, men zal hopen dat al die ministers en staatssecretarissen
niet menen dat ze het zout op hun patatten maar waard zijn als ze vol
dadendrang het staatsblad gaan vullen. Terughoudendheid kan problemen voorkomen
– daar lijkt voorkomen inderdaad beter dan genezen – van een publiek dat
voortdurend verneemt dat hun eigen beoordelingsvermogen – ook wel het vermogen
des onderscheids genoemd – tekort zou schieten. Politici moeten niet (meer)
hopen dat veel in de pers komen een teken van goed bezig zijn kan zijn.
Publiciteit is een aspect en voor politici van belang, maar wat goede publiciteit
dan wel is, blijkt moeilijker vast te stellen. In wezen moet men aannemen dat
als burgers zich in hun leven als persoon, man, vrouw, x, wel bevinden, dat de
overheid dan goed werk levert. Er kunnen zich schandalen voordoen, waar de overheid
niet bij betrokken is, maar doorgaans blijken overheidsinstrumenten, zoals de
politie betrokken, zoals in de zaak Josef Chovanec. De oplossing opdat dit
nooit meer gebeuren zal? Nog straffere controle op de politiemensen – wat in
deze ontbrak – of kan men zich beter inlaten met de opleiding. De rekrutering
blijkt een probleem, omdat er elders meer te verdienen valt. Dus, er is niet
een oplossing, maar er zijn vele stapjes die genomen kunnen worden, of niet.
Dat werk vergt van politici veel bedachtzaam oordelen en van journalisten de
tijd, meer dan “25 seconden” om hun punt te laten maken.
Wat we weten van het politieke
leven hangt af van de media. Zij vertellen of niet wat er gaande is en hoe
politici zich doelen stellen, die willen bereiken. Veel van de kritiek ten
aanzien van politici kan er maar komen als we er iets vernemen uit de media.
Die media zijn belangrijk, vanzelfsprekend en ook moeten we hopen dat die ook
nog eens onafhankelijk van financiële stromen kunnen functioneren. De waakhond
van de democratie? Ongetwijfeld spelen journalisten graag deze rol, maar soms
zien we deze mensen met enige voorpret kijken naar mogelijke crisissen, waarbij
ze tekst en uitleg geven, die wij best ook wel kunnen bevroeden. Dat we inzicht
krijgen in de strategische spelletjes of de kleinmenselijke kantjes, kan niet
verbergen dat we vaak over de agenda’s weinig weten. Er is natuurlijk de
klimaatzaak, er blijven de samenlevingsproblemen, het al dan niet toenemen van
de criminaliteit – men kan dat niet zomaar aannemelijk maken – maar ook zijn er
stapstenen die gelegd moeten worden, de toekomst en het welbevinden van morgen
voorbereiden. Dat heet beleid, vooruitzien. Maar de overheid moet niet alles
opnemen en heeft toch verantwoordelijkheid te dragen. Die complexiteit komt in
de media niet altijd aan de orde.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten