Beleid in bizarre tijden

 


Dezer Dagen

 



Wat we verwachten

Van goed bestuur

 


Franklin Delano Roosevelt, (FDR) werd
president met een programma dat de 
Grote Depressie begin jaren '30 wilde 
aanpakken, terwijl Herbert Hoover 
het juist aan de markt overlaten wilde 
en weinig ondernam. Nog steeds 
twijfelen critici aan juistheid van beleid
FDR, maar de crisis werd wel 
overwonnen. Niet alles van New
Deal lukte, maar het gaf wel economie
nieuwe schwung. 

Het gaat hard met democratische regimes, die onder druk komen van autoritaristische en populistische leidersfiguren die menen dat men alle problemen kan oplossen als men maar de oude normen en waarden opnieuw in ere herstellen zou. Maar welke normen en waartoe? Mensen willen, zo klinkt het, niet met zaken en fenomenen geconfronteerd worden die hen niet zinnen? Deze algemene formulering laat toe niet enkel conservatieve raddraaiers te beschouwen, maar ook mensen die zichzelf woke noemen, waakzaam, maar niet geconfronteerd willen worden met wat hen zou kunnen kwetsen, zoals culturele toe-eigening of minachtende uitlatingen over minderheden. Wat moet een regering dan doen, of een parlement, of hooggerechtshoven?

 

Het probleem laat zich niet in oneliners formuleren, omdat er vele facetten aan te duiden zijn en ook kan men niet zeggen dat er een domein is, waar we ons op moeten richten, zoals de politiek. Het gaat om een beschavingsprobleem, waar we dus niet per se over kunnen vertellen waar het loshangende eindje zit waar we aan trekken kunnen zodat het kluwen ontward wordt. Hoe kunnen we dan vertellen wat we van een regering mogen verwachten, terwijl we niet weten waar we ons druk over horen te maken, als dat al nodig is. Let wel, we hebben het over democratische regimes waar de kenmerken ervan stevig zijn ingebed in de samenleving, niet enkel in kringen van de politieke en intellectuele elites, maar in hooggeschoolde samenlevingen leeft veel meer inzicht in de complexiteit der dingen dan bijvoorbeeld journalisten graag aannemen. Natuurlijk moet men goed ingeleid worden in het denken van Charles Darwin, meer dan alleen het verhaaltje opdreunen dat we afstammen van een stam binnen de mensapenfamilie en dat daar geen bijzonder doel achter zat, dan juist het proces van (geslaagde) aanpassing aan veranderende omstandigheden. Het leidt tot een verschuiving van het perspectief, want wie gelooft dat een god of een meester uurwerkmaker de dingen geschapen heeft en de mens, moet ook gaan nadenken over de eigen positie in die wereld die de onze is. Darwin zelf heeft twintig jaar geworsteld met de vraag hoe hij zijn bevindingen wereldkundig diende te maken en of dat überhaupt wel kon. Zijn verhaal gaat niet toevallig over diversiteit als voorwaarde voor succesvolle aanpassingen, want als de genenpoel weinig nieuwe inbreng krijgt, zal de ontwikkeling stoppen. Het is dan ook al langer een bizarre vergissing van journalisten en wellicht ook van wetenschappers geweest dat men sprak over de unieke oermoeder, want de mutaties gaan dan wellicht via individuen, maar de mutaties krijgen maar bestendigheid als ze verschillende moeders en vaders die mutaties meedragen en doorgeven. Bovendien was er geen vooraf gegeven ideaaltype. Van een unieke oermoeder kan dus in principe geen sprake zijn,  wel van groepen die de mutaties als eerste bestendigheid hebben gegeven. Het verhaal van Eva  werd dus uiteindelijk aangehouden, al spreekt men nu van zeven oermoeders, ook al weer symbolisch. De paleontologische vondsten maken het wel onbetwistbaar dat er een lange evolutie heeft plaats gevonden en dat de stamboom moeilijk te leggen valt, wegens de vele hiaten en soms moeilijk te lezen relicten. Toch hechten nog steeds mensen aan een gereveleerde waarheid die via godsdiensten worden doorgegeven en waarin sprake is van een scheppende god.

 

Deze uitweiding laat toe aan te geven dat in het politieke debat hier en elders vaak consideraties meespelen die botsen met wat wetenschappelijk geduid is en aan de hand van lange jaren van onderzoek als moeilijk te weerleggen kennis beschouwd kan worden. Het weigeren die inzichten te aanvaarden heeft bijzondere consequenties, ook op ethisch vlak, maar ook op het vlak van sociale en economische politiek. Het geloof dat de overheid alles kan bestieren leeft nog wel, maar vindt geen algemene instemming meer, omdat mensen merken dat de organisatie daartoe te veel ingrijpt in het persoonlijke leven. Aan de andere kant, merkt men, zal de afwezige overheid vooral mensen treffen die zichzelf niet kunnen beredderen. Het blijft met andere woorden een zaak van evenwicht, waarbij vooral doelstellingen in hoofde van allerlei groepen en individuen een belangrijke parameter vormen: moet de overheid ons welzijn verzekeren van de wieg tot het graf? Het was de belofte van de jaren veertig, vijftig, na de zeer ingrijpende crisis van het interbellum. De mogelijkheid om mensen een goed bestaan te verzekeren, bleek evenwel, hing af van de inkomsten van de staat en dus van de meerwaardecreatie. Tegelijk bewoog er na WO II heel wat in de samenleving, technische middelen veranderden het leven, auto’s, huis-, tuin- en keukenapparatuur, waardoor de piano vervangen kon worden door uitstekende muziekinstallaties. Het leven veranderde en zo ook de verhoudingen. Ook de arbeiderskinderen gingen studeren, wat de sociale mobiliteit zeer verhoogde. Men vreest dat dit vandaag moeilijker te realiseren valt, maar men kan daarbij naast de conservatieven ook een uitgesproken progressief discours in rekening brengen.

 

Toch lukte het de overheid een groot deel van de belofte te verzekeren, net omdat men via een maatschappelijk contract alle participanten bereid vond het nodige te ondernemen. Er was het bedrijfsleven, met als nevengroep de zelfstandigen, er waren werknemers en ambtenaren – die de staat tijdens deze coronacrisis doorbetaalde, zodat zij weinig inkomensverlies dienden te incasseren, wat dan weer andere groepen, zoals de winkelbedrijven ten goede kwam – en er waren de gepensioneerden, de steuntrekkers, die in het systeem mee functioneren en hun plaats hebben. Politieke discussies gaan altijd weer over de mogelijkheden en grenzen van herverdeling, waarbij men van overheidswege al eens noodgedwongen de tegemoetkomingen moet korten, ook al brengt men daarmee andere instellingen, zoals de voormalige ocmw’s in problemen, want wie alles verliest moet ergens terecht kunnen, wil men geen explosie aan daklozen meemaken.

 

Liberalisme, socialisme, het klassieke Rijnlandmodel van de christendemocraten botsten wel eens hevig met elkaar, maar er is altijd de mogelijkheid een vergelijk te vinden, waarbij men instemming vindt over de doelstellingen, maar uiteraard over de middelen die besteed kunnen worden bleef twisten. Omdat de marges klein worden, blijkt het niet altijd mogelijk een eigen, uitgesproken discours te voeren, wat die partijen grijs maakt, uit angst mensen af te stoten. Bovendien weet men dat zeer uitgesproken beloften als een boemerang kunnen werken en de ongeloofwaardigheid van politici en partijen alleen maar versterkt. Dat zal niemand onbekend in de oren klinken, maar het is wel zaak dat de totalitaire verleiding hierdoor aansterkt. Wie kan in een complexe samenleving, waarvan de burgers niet in gelijkaardige omstandigheden leven wegens leeftijd, loopbaanmogelijkheden en gezondheid, of het gebrek eraan, nu niet dezelfde wensen hebben, dezelfde verwachtingen over wat goed is en wat van belang voor een goed leven. Kan men stellen dat aandacht voor diversiteit niet de beste garantie vormt voor gelijkheid in rechte, dan moet men net de factoren van veranderlijkheid onder ogen zien. Sprak men lang bevlogen over ontvoogding en zelfontplooiing, dan stelt men dezer dagen vast dat in het raam van het omgaan met diversiteit niet goed weet hoe men inzake onderwijs en cultuurbeleid met die diversiteit kan omgaan.

 

Het gaat erom dat regeringen zich verlaten op economisch en sociologisch onderzoek, waarbij men gemiddelden, medianen en incidentie voor maatgevend houdt, waar mee te leven valt, als men maar accepteert dat het reducties van de werkelijkheid zijn en dat men al eens kan vaststellen dat de uitkomsten van beleid niet sporen met wat men verwacht had. De blijvende neiging van Belgen om veel geld op spaarboekjes te plaatsen, veel geld ook in vastgoed vast te leggen werd door het beleid vaak gezien als belemmeringen voor investeringen in de industrie en dienstensectoren, met het oog op meer mensen in productieve sectoren, terwijl investeringen van ondernemingen naar verhouding steeds duurder worden als het op nieuwe tewerkstelling aankomt. Verder ziet men dat het onderwijsbeleid niet altijd afdoende leidt naar “technische” jobs, van ingenieurs tot stielmannen. Aan de andere kant heeft men in de zorg meer handen aan het bed nodig en die moeten opgeleid worden. Vervolgens heeft men ook in het lager onderwijs goed geschoolde juffen en meesters nodig, net omdat de rekrutering zich richt op allerlei vooropleidingen in de S.O. Vier jaar zou daarom wenselijk zijn, maar daar bestaat weerstand tegen. Om kort te gaan, we worden maar al te vaak geconfronteerd met elkaar tegensprekende eisen en randvoorwaarden, zodat het beleid vaak in de eigen staart bijt.

 

Het geheim van behoorlijke wetgeving bestaat er niet alleen in goede intenties legistiek te vertalen, maar de wetgeving moet dan passen bij het bestaande kader, zoals de grondwet en de bestaande wetgeving, of men moet dan de voorheen bestaande wetgeving goed napluizen en aangeven wat niet meer geldig is. Nu leest het Staatsblad met nieuwe wetgeving of lezen stukken van de Federale Kamer en de andere parlementen bijzonder ongelukkig, want er wordt aangegeven wat in bestaande wetgeving wijzigt, zonder dat men altijd komt tot een volledige nieuwe lezing, zodat lang niet  iedereen kan begrijpen waarover het gaat. Juridisch technisch klopt dat wel, maar de wetgevende praktijk blijkt dan wel een labyrint waar men geen vat op krijgt, tenzij men het gewoon is de zaak te lezen of daartoe opgeleid. Het gaat er ook om dat wetgeving begrijpelijk en voorspelbaar blijft, zodat burgers niet ongewild inbreuken plegen. Maar sinds duidelijk werd dat er geknoeid werd met de gewestplannen in de jaren zeventig valt het moeilijk nog zicht te krijgen op hoe nu aan het organiseren van de ruimte gewerkt wordt. Een RUP? Wie hoort al eens van het Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Er zit logica in, maar het blijft merkwaardig dat de brede media zich er zelden toe inspannen de stand van zaken uit te lichten. Als er schandalen zijn, komt men ons dat uiteraard wel vertellen, maar het blijft merkwaardig dat de experten dan geacht worden moeilijk uit te leggen procedures uit te leggen en de bevoegdheid van gevolmachtigd ambtenaren toe te lichten. Bovendien stelt men vast dat het Kadaster helemaal in chaos verzeild is geraakt, maar dat in een tijd waar bestaande woningen verbouwd worden en gerenoveerd worden, de vaststelling van de kadastrale waarde van vernieuwde woningen wel nattevingerwerk lijkt, al zal men daarover in de media weinig horen.

 

Het begrijpen van het beleid laat zich niet herleiden tot de strategieën van politici en vooral partijhoofdkwartieren, maar vergt vooral ook inzicht in maatschappelijke ontwikkelingen, zoals daar zijn de aanvoer van cocaïne uit Colombia of christal Meth, waar Mexicaanse kartels mee doende zijn. Het gaat om meer dan het politiebeleid ter zake en justitiële aanpak, lees van het OM, maar ook om de maatschappelijke betekenis van deze drugs. Vaak lijkt het alsof men vooral de dealers wil aanpakken, alsof er geen gebruikers zijn. Afgezien van de fysiologische gevolgen is er ook het maatschappelijk disfunctioneren en waar men er alles aan doet om een tabaksvrije samenleving te realiseren, slaagt men er nauwelijks in de afnemers van cocaïne en andere stoffen ervan te overtuigen dat het niet deugt, tenzij men toevallig opgepakt wordt. Er zou geen aanvoer zijn, mochten er geen gebruikers rondlopen, dat lijkt duidelijk, maar blijft altijd een evidentie, waar men het niet over moet hebben. En hoe vinden die cocaïneboeren nieuwe zieltjes? Want ze lijken er niet te zijn, de voorbeelden van cocaïnesnuivers die een succesvol leven leiden en intussen zit er in het Antwerpse rioolwater heel wat cocaïne.

 

Hoe moet de overheid dan omgaan met deze drugs? Het blijft een moeilijke vraag, want legaliseren zou deels de criminele aspecten van de handel uitschakelen, zij het dus slechts deels, omdat het niet zeker is of men via een wettelijke regeling toch geen zwarte markt in stand zou houden. Het gebruik vervolgen kan overigens maar als er schade veroorzaakt wordt, al zou men natuurlijk systematisch kunnen testen, maar in deze coronatijden blijkt dat allemaal wel zeer invasief. De gevolgen van drugsgebruik aan de orde stellen blijft noodzakelijk, wat echter ook weer op weerstand blijkt te botsen. Wat is dan een wenselijke situatie? Het gaat om de vraag welke plaats drugs in ons bestaan innemen en hoe men daar al dan niet wijs mee kan omgaan. De bestrijding van illegale handel en het besluit wat illegaal is, ligt dan wel bij de regering, het parlement, de houding tegenover de drugs ligt bij een bredere kring van mensen en groepen, die invulling geven aan wat het goede leven is en het blijft opvallend dat de overheden tegen de onderwereld, betrokken bij de handel heftig optreedt, maar weinig inspanning doen om het gebruik te ontraden. Die spagaat ligt eraan dat sommige drugs al tijden ingeburgerd zijn, terwijl men alle inspanningen doet om tabak en brandewijnen al langer hard aanpakken wil, maar ook met gemengde resultaten. Bovendien vergt de vervolging van het druggerelateerd geweld en dito criminaliteit veel van de overheden, politiemensen betrokken raken in conflicten en justitie aan de hand van de procedures al eens hoofdrolspelers moet laten lopen.

 

Onze wensen wat het beleid zijn niet altijd even helder en het valt niet altijd gemakkelijk onze verwachtingen te verwoorden. De discussie over migratie, vluchtelingen en andere omstandigheden waarin we van grote vrijwillige verplaatsingen van mensen kunnen spreken. Of het altijd vrijwillig is, valt nog te bezien, maar dat mensen nu weten dat het in de VS of EU goed leven is, al moet men eerst een lange periode van marginalisering door, lijkt ons te ontgaan, want men is bereid de weg door de vreemdelingenadministratie door te lopen en zich aan te passen. Alleen de regels die bepalen voor wie de asielregeling geldt, zijn gericht op een elite, op mensen die zich onmogelijk maken omdat ze leven volgens andere regels en er andere, humane waarden en normen op na houden en de machthebbers, initieel communistische regimes, later ook de religieuze regimes voor de voeten lopen en levende verwijten zijn. Economische vluchtelingen kunnen we niet hebben, maar ze zijn er wel en daar valt met terugkeer weinig tegen te beginnen, zo blijkt. De kritiek dat Europa zich als een vesting afsluit voor deze mensen, kan men niet zomaar afwijzen, terwijl Europa tegelijk mee een globale politieke economie ontwikkelde, de vrijhandel, waarbij mensen en goederen, diensten universeel kunnen aangeboden worden, maar het maakt de situatie bitter, want vaak zien we het zo dat vluchtelingen onze jobs komen afnemen, quod non, tenzij voor de laagst geschoolden, maar anderzijds hebben we wel meer technici en ingenieurs nodig. Een interessante kwestie blijft de wijze waarop we de integratie organiseren, waarbij we niet per se blij zijn als vluchtelingen, migranten, nazaten van migranten succesvol blijken. Tenzij het te klaarblijkelijk om grote verwachtingen gaat, zoals in de sport, de muziek of de film, kan men moeilijker aangeven dat men blij is dat een schrijfster met migratie-achtergrond succesvol is, minstens zaken weet te zeggen die aan de ribben kleven.

 

Kan men stellen dat burgers dit of dat willen? Ten gronde gaat het om veiligheid, financiële veiligheid, fysieke veiligheid, maar ook vrijheid, om te doen wat men zelf goed denkt te zijn. Sommige vormen van vrijheid ondersteunen we graag, andere vinden we minder gepast, omdat ze voor reuring zorgen. De termen hebben hun belang, veiligheid, vrijheid, maar het hangt er maar vanaf hoe men de eigen situatie evalueert en meent recht hebben op het een en op het ander. De coronacrisis heeft ons getoond dat veiligheid ook echt wel gebonden is aan vele randvoorwaarden, waarbij we merken dat ook de vrijheid onder een stolp geplaatst kan worden. Men moet er geen farce van maken, zegt men mij, want veiligheid gaat niet voor op andere waarden, maar goed, virologen weten welke sanitaire maatregelen nodig zijn, terwijl we ons afvragen wanneer de ellende voorbij zal zijn. Welke ellende? Die van de zelfbeperking, omdat men anderen niet wil opzadelen met een aandoening die wel eens grote gevolgen kan hebben. Maar gedragen jongeren zich echt onverantwoordelijk? Het valt moeilijk te zeggen, al zeggen de cijfers dat het aantal besmettingen – doorgaans zonder ernstige gevolgen – toeneemt of tot een zeker punt snel is toegenomen. In Nederland is de toename veel hoger, in Spanje dreigt een nieuwe loc down.

 

Wat moet de overheid met dat alles aanvangen? Men verweet een aantal virologen en epidemiologen, Erica Vlieghen en Marc van Ranst dat ze te vaak in de media kwamen, maar werden ze niet overal gesolliciteerd, ook omdat sommige politici liever niet meer naar de studio kwamen om moeilijk te verantwoorden besluiten uit te leggen. Want eerst vond men de loc down wel okay, tot bleek dat er nare gevolgen aan vastzaten, zoals zeker ook in de rusthuizen, waar mensen vereenzaamden en soms ook weer voortijdig stierven, omdat ze hun eigen volk niet meer zagen. Het was en is een probleem, waar we moeilijk omheen kunnen, ook weer dus een kwestie van vrijheid en ook wel verantwoordelijkheid. Maar in generalisering lag het gif, want er waren WZC’s, die het wel goed deden en toch alles deden om de contacten te verzekeren.

 

De overheid, zo meent ook Paul Frissen kan met een teveel aan controle- en regeldrift net ongewenste effecten bereiken. Bij de verkiezingen gaan politici zich al eens te buiten aan beloften over een leven in het land van Cocagne, maar het Utopia dat Thomas More ons voorspiegelde komt eerder dystopisch voor. De overheid kan niet menen dat in een democratie burgers met regelgeving murw geslagen kunnen worden en dan menen dat dit volk, die burgers hen nog zullen respecteren, ook al omdat bij dat proces van regelgeving al eens over het hoofd wordt gezien dat men in tegenspraak komt met bestaande wetgeving, vaak in andere domeinen.

 

Wat we van de nieuwe regering verwachten? Veel en toch, men zal hopen dat al die ministers en staatssecretarissen niet menen dat ze het zout op hun patatten maar waard zijn als ze vol dadendrang het staatsblad gaan vullen. Terughoudendheid kan problemen voorkomen – daar lijkt voorkomen inderdaad beter dan genezen – van een publiek dat voortdurend verneemt dat hun eigen beoordelingsvermogen – ook wel het vermogen des onderscheids genoemd – tekort zou schieten. Politici moeten niet (meer) hopen dat veel in de pers komen een teken van goed bezig zijn kan zijn. Publiciteit is een aspect en voor politici van belang, maar wat goede publiciteit dan wel is, blijkt moeilijker vast te stellen. In wezen moet men aannemen dat als burgers zich in hun leven als persoon, man, vrouw, x, wel bevinden, dat de overheid dan goed werk levert. Er kunnen zich schandalen voordoen, waar de overheid niet bij betrokken is, maar doorgaans blijken overheidsinstrumenten, zoals de politie betrokken, zoals in de zaak Josef Chovanec. De oplossing opdat dit nooit meer gebeuren zal? Nog straffere controle op de politiemensen – wat in deze ontbrak – of kan men zich beter inlaten met de opleiding. De rekrutering blijkt een probleem, omdat er elders meer te verdienen valt. Dus, er is niet een oplossing, maar er zijn vele stapjes die genomen kunnen worden, of niet. Dat werk vergt van politici veel bedachtzaam oordelen en van journalisten de tijd, meer dan “25 seconden” om hun punt te laten maken.

 

Wat we weten van het politieke leven hangt af van de media. Zij vertellen of niet wat er gaande is en hoe politici zich doelen stellen, die willen bereiken. Veel van de kritiek ten aanzien van politici kan er maar komen als we er iets vernemen uit de media. Die media zijn belangrijk, vanzelfsprekend en ook moeten we hopen dat die ook nog eens onafhankelijk van financiële stromen kunnen functioneren. De waakhond van de democratie? Ongetwijfeld spelen journalisten graag deze rol, maar soms zien we deze mensen met enige voorpret kijken naar mogelijke crisissen, waarbij ze tekst en uitleg geven, die wij best ook wel kunnen bevroeden. Dat we inzicht krijgen in de strategische spelletjes of de kleinmenselijke kantjes, kan niet verbergen dat we vaak over de agenda’s weinig weten. Er is natuurlijk de klimaatzaak, er blijven de samenlevingsproblemen, het al dan niet toenemen van de criminaliteit – men kan dat niet zomaar aannemelijk maken – maar ook zijn er stapstenen die gelegd moeten worden, de toekomst en het welbevinden van morgen voorbereiden. Dat heet beleid, vooruitzien. Maar de overheid moet niet alles opnemen en heeft toch verantwoordelijkheid te dragen. Die complexiteit komt in de media niet altijd aan de orde.

 

 

Bart Haers

 

 

 

Reacties

Populaire posts