Kanttekeningen bij de deal omtrent het Verenigd Koninkrijk

 

Reflectie

 

 

Van Splendid Isolation tot Brexit

 

Benjamin Disraeli, (1804 - 1881), Brits 
politicus, meerdere malen op financiën, ook
2 maal premier. Joods van afkomst,
imperialist - hij bedacht queen Victoria
met de titel Keizerin van India. Zijn biografie
is even indrukwekkend als doorgaans
onbekend. 


Het debat over de Brexit, de wenselijkheid en de risico’s, doet vele belletjes rinkelen, maar vaak weten we niet waar ze ontstonden, de geruchten en halve waarheden. Splendid Isolation als politiek aan het einde van de 19de en begin 20ste eeuw van tijdelijk, losse en vrijblijvende allianties bracht het UK geen windeieren, zolang het onbetwistbaar de machtigste partij in Europa bleek. Intussen werd   Pruisen een te duchten tegenmacht, niet het minst in economisch en industrieel opzicht, maar ook bijvoorbeeld academisch, kon het UK niet anders dan zich verbinden met Frankrijk tegen het Duitse Keizerrijk, dat zelf verbonden was met Oostenrijk-Hongarije. In het Oosten koos een (langzaam) groeiende militaire reus, Rusland, dat echter economisch niet alle mogelijkheden kon benutten voor de Entente Cordiale. Wat betekent dat vandaag, in het licht van de Brexit? Hoe verhoudt het gebeuren zich tot de idee dat het UK uitverkoren zou wezen? 

 

Ooit lag er een boek op mijn tafel, Geschiedenis van Engeland; Van Stonehenge tot het atoomtijdperk, waarin heel wat te lezen viel over de bijzondere samenleving en geschiedenis die hij daar als studax had aangetroffen. Latere studie leerde, onder meer met dank aan Ian Ferguson, Empire, The rise and demise of the Britisch world Order and lessons for global power”, verschenen in 2003 dat het verhaal het empire niet echt het plan was geweest, maar mede door toedoen van Willem III, de koning-stadhouder vorm heeft gekregen, dat wil zeggen, de Amsterdamse elite kwam ook naar Londen en verfijnde er handelstechnieken en financiële instrumenten. Ook anderen bogen zich, verwonderd dan wel ontsteld over hoe machtig een land kon worden op korte tijd en hoe het uiteindelijk ook weer die macht moest inleveren. De macht evenwel berustte niet op een enkele succesfactor, zo meende Ferguson, maar ook het verlies kan men niet wijten aan één cruciale factor, want de twee grote oorlogen waren niet de enige uitdagingen. In India werd Brits beleid gevoerd, maar helemaal oppermachtig was men niet, ondanks de schijn van het tegendeel.

 

In wezen kan men de toenemende invloed van Londen in de Europese en dus lange tijd de wereldpolitieke verhoudingen niet begrijpen zonder het onderkennen van het belang van afstanden, de productiemogelijkheden van voedsel en grondstoffen en kennis van ambachtelijke en later industriële verwerkingstechnieken. Het is en blijft bijzonder dat men slechts moeizaam tot een overzichtelijk beeld kan komen van deze evoluties en dan zwijgen we nog over demografie en grondgebruik doorheen de eeuwen. Zo blijft het wel heel wonderlijk dat de Republiek der Verenigde Provinciën tussen 1585 en 1672 in Europa en op de wereldzeeën een opmerkelijke machtspositie kon verwerven, die het node opgaf, zij het dat de nabloei lange tijd nog zorgde voor een naglans die afstraalde van de oude handelsfamilies in Amsterdam. Juist toen nam Londen vrijwel onverwijld het heft in handen, maar pas met de Napoleontische oorlogen werd duidelijk dat Londen een voorsprong had genomen die de industriële revolutie alleen maar versnelde. Echter, rond 1890 werd duidelijk dat andere spelers, zoals het Duitse keizerrijk en zelfs het kleine, maar zeer voortvarend geïndustrialiseerde België bleek aan die almacht stukjes te ontfutselen, onder meer op vlak van materialen, zoals rubber en staal, soda ook. De VSA, niet in eerste orde een concurrent in de ogen van Londen, is ons altijd gezegd, bleek al in de Congolese avonturen van Leopold meer dan een geïnteresseerde toeschouwer en kende na de Burgeroorlog een ongeziene industriële ontwikkeling, die het UK algauw ging overvleugelen, maar in de geschiedenisboekjes werd en wordt dat zonder verpinken onbelicht gelaten.

 

Het UK of beter, de militaire leiders droomden van een Afrikaans bezit opdat Egypte direct verbonden zou kunnen worden met de Kaap de Goede Hoop, zonder op niet-Brits grondgebied te komen, per trein. De oorlogen in Soedan, met als dieptepunt de moordpartij in 1898 zette ook de jonge Winston Churchill aan het denken. Overigens speelde daar de ontwikkeling van nieuwe, verbeterde machinegeweren een belangrijke rol, omdat de tegenstander met geen mogelijkheid aan de snelle opeenvolging van salvo’s kon ontkomen. Wist men niet van het bestaan van de wapens, dan liep men zich domweg dood tegen de machinegeweren. De dienstdoende generaal was Lord Kitchener, Horatio Herbert voor de vrienden, Earl Kitchener of Khartoum zette zijn reputatie verder aan in Zuid-Afrika in de Tweede Boerenoorlog, waar de eerste concentratiekampen het licht zagen en talloze burgers, men kan er effectief een getal op plakken, 27.927 volgens Wikipedia, meer dan 22.000 daarvan waren jonger dan 16 vonden er een ellendige dood. Ook 14.000 en meer zwarte Afrikanen lieten het leven in kampen. Hoe kan men dan nog een zo smetteloos blazoen voeren? Kolonisatie en oorlogen voeren, dat kan niemand zonder wreedheid, maar toch kan men in de Britse historiografie maar weinig zelfkritiek vinden, tenzij bij Quakers en andere gezindten die het aandurfden de handelwijze van militairen als Kitchener te onderzoeken en af te wijzen. Winston Churchill zette zijn eigen bataljon in het zonnetje, maar liet zien dat de militaire leiding te wensen overliet. Na de inzet in Afrika werd de generaal-veldmaarschalk naar India geroepen, om daar opstandige autochtonen in de pan te hakken.

 

Toch zou Kitchener falen in de Europese oorlog, in 1914, omdat de artillerie de Duitse vuurkracht niet kon bijhouden: voor elke Engelse granaat kwamen er vijf Duitse terug. De man die de verovering van het Afrikaanse continent incarneerde en de verbinding tussen de Nijldelta en de Kaap bijna had kunnen realiseren, als niet anderen met vette brokken waren gaan lopen zoals de Congo maar ook het toenmalige Tanganiaka, nu continentaal Tanzania, wist na een lange loopbaan niet meer goed hoe de problemen van logistiek, tactiek en strategie uit te klaren en op te lossen. Ontslag volgde niet, want men kon hem niet met goed wandelen sturen en dus kreeg Horatio Herbert Kitchener een nieuwe opdracht, gegevens verzamelen, wellicht een poging om de rampspoedige aanpak van de veldmaarschalk verborgen te houden, maar een oorlog wint men daarmee nog niet. Financieel was de Grote oorlog een ramp, militair was de oorlogvoering ontluisterend en politiek kon men de “winst” wel verzilveren, onder meer op het Arabisch schiereiland. Tussen de haast onbewuste groei en ontwikkeling naar de almacht over Europa en de wereld en de met alle krachten tegengegane ontluistering, onttakeling van het Empire, liggen een eeuw, iets meer, maar de werkelijke aftakeling begint voor het oog van de wereld met het verlies van de parel aan de kroon, het Indische rijk, dat in 1948 onafhankelijk wordt en waarvan Pakistan zich afsplitst, waarbij Oost-Pakistan Bangladesh (1971) wordt, een vochtig land, door de delta van de Ganges wordt bevloeid en even vaak overstroomd. India is nu op China na de volkrijkste staat, al is niet duidelijk wie het zal halen, omdat in China de bevolkingsgroei lange tijd werd tegengehouden door de eenkindpolitiek, maar die was houdbaar noch wenselijk. China is er met Deng Chau Ping in geslaagd tradities waar nodig los te laten en een modern economisch weefsel op te bouwen. India lijkt achterop te hinken, maar te vrezen valt dat ons beeld van India niet geheel spoort met de werkelijkheid. Ingenieurs uit India zijn gegeerd, zeker in Londen, maar ze verdienen in India aanzienlijk minder en dat laat het toe te groeien, zij het niet zo stormachtig als China. Het UK verloor tijdens de oorlog aanzien, toen Japan de hele Britse en Nederlandse koloniale boedel veroverde, wat pas door toedoen van de Amerikaanse militaire opbouw en inzet kon worden rechtgezet, maar voet aan wal had Londen niet meer en zeker niet meer vanzelfsprekend.

 

Engeland, good old England heeft een boeiende geschiedenis en ook cultureel valt er heel wat te beleven, maar Anglofielen, net zo goed als Franco- en Germanofielen hebben het nadeel dat ze vaak best weten wat hun bewondering, adoratie wekt, maar zelden wat het beeld ambigu en flou maakt, willen zien. Waar journalisten hopen duidelijkheid te brengen, moeten historici het doen met flou artistique, of beter, sfumato, een vorm van schilderen dat in tegenstelling tot de meesters van de klare lijn, tussen oppervlakten geen duidelijke scheidslijnen in de aanbieding heeft maar eerder glijdende overgangen. De Mona Lisa van Leonardo da Vinci geldt als een uitstekend voorbeeld. Voor historici is de reikwijdte van politieke actie, door leiders, eerder niet dan wel aan te geven. Beschouwen we de oorlog die Wellington voerde tegen Napoleon op het Iberische schiereiland, waaraan hij bekwaam leiding gaf als een succesvolle, zij het vaak lastige campagne, toch voor de soldaten, als een succes, waarvoor hij terecht gehuldigd werd, dan blijkt dat de laatste slag, bij Waterloo, Hondzocht en Quatre-Bras moeilijk op zijn naam te schrijven valt, want onder meer Willem-Frederik wist de aanval in Quatre-Bras te weerstaan en zo kon Wellington vanuit Waterloo relatief rustig de verdediging uitzetten. Ook de Pruis Blücher speelde zijn rol naar behoren. Maar goed, Wellington liet zich in de Britse Pers als de architect van het succes presenteren en ook de schoolboeken zouden het later graag herhalen. Het gaat immers niet enkel om de verdienste de zege te halen, want zonder leger, logistiek en soldaten, lagere officieren was een oorlog niet te winnen, ook niet een slag. Kabinetsstukjes? Op het terrein vochten heel wat troepen mee en was de strategische en tactische lijn niet zo duidelijk als de pers toen liet uitschijnen, maar de eer ging naar Wellesley, beter bekend als de hertog van Wellington. Overigens, de voor Napoleon vernietigende slag had plaats in oktober 1813, de zogenaamde volkerenslag bij Leipzig en toen was Wellington nog aan het vechten op het Iberische schiereiland – van die oorlog weten we wel heel weinig, hoezeer die ook invrat op de kansen van Napoleon. En ja, nog steeds vraag ik mij af hoe Napoleon na de slag aan de Berezina, tijdens de terugtocht van de Grande Armée in november 1812, na de volkerenslag bij Leipzig in 1813 nog troepen vond die voldoende getraind waren om bevelen vanuit het hoofdkwartier bekwaam uit te voeren. En hoe zat het met de bewapening, de logistiek? Wellington genoot van de eerbewijzen, maar minstens Willem-Frederik II bleek met zijn standhouden in Quatre-Bras het leger van Wellington nuttige diensten te hebben bewezen. De leeuw werd voor hem gegoten en in Waterloo op een hoge kegelvormige heuvel geplaatst, niet voor Wellington en beter nog, later werd de leeuw als een ontvangstcomité voor een (nieuwe) Franse interventie aanzien. Ook de leeuw blijft gehuld in sfumato.

 

We bleven even bij het fenomeen “Britse helden” staan, omdat altijd wel de ambiguïteit van de figuren in het oog springt, die zichzelf overigens doorgaans allesbehalve ambigu achten, net mannen van stavast. Toch, als men de geschiedenis van Engeland bekijkt, dan blijkt vooral dat er geen andere weg is dan via Europa, van de Danelaw over Hastings, via Plantagenet tot Maria Stuart en de Havoveriaanse koningen, altijd weer is er vanzelfsprekend de verwevenheid tussen het continent en het Eiland en vice versa. Spreek over Newton en men komt ook bij Leibniz terecht, al beschuldigde Isaac Newton Leibniz van plagiaat, terwijl ze van elkaars onderzoek naar een nieuwe wiskunde geen weet hadden. We kunnen ook Giordano Bruno in herinnering brengen, die in Oxford in discussie ging met de scholastiekers en schoolmeesters en verloren liep met zijn in onze ogen onschuldige visie op de oneindigheid van het heelal en de mogelijkheden van vele werelden, op grond van de Hermetische traditie, maar ook de visie van Copernicus op het heelal, enfin, ons zonnestelsel en de vaststelling dat de zon in het midden staat en niet de aarde het onbewogen middelpunt is. Het brengt met zich mee dat er in Europa een grote eenheid terug te vinden is in de cultuur, waarbij er weliswaar kernlanden zijn, die vooruitlopen, zoals Vlaanderen, het graafschap in de 12de eeuw en dat tot in 16de eeuw, toen Brabant het overnam. Die cultuur omvat zowel de machtsuitoefening, de kerkelijke praktijken – meer dan het ritueel – als het leven van mensen, met hun praktijken rond geboorte, opgroeien, huwelijken, overlijden. De relatie tussen groep en individu zien we overal in Europa geleidelijk verschuiven naar grotere autonomie van de persoon, waarbij de groep het onderspit moet delven. Maar de relatie tussen individu en groep kwam in Europa op de voorgrond vanaf de twaalfde eeuw en telkens waren er pogingen de groep, gemeenschap belangrijker te maken. Men kan wel bedenken dat Boris Johnson zich graag als individualist voorstelt, de samenleving ondergeschikt acht aan individuele verwachtingen en streefdoelen, maar tegelijk ontneemt hij (Britse) studenten nu de mogelijkheid om te gaan studeren in Europa. Erasmus? Te duur maar als men het even materialistisch bekijkt, loopt Boris ook de gelden mis die de studenten via BTW en andere taksen binnenbrengen. Daar zit dan ook de merkwaardige paradox, dat Boris Johnson het hele land meesleept in een proces van verarming en isolatie zonder dat men het publiek goed op de hoogte bracht van implicaties en gevolgen. De kritiek ten aanzien van de EU was gezien vanuit regering en Parlement hoogst dubieus, want de Britse ambtenaren bij de commissie en de permanente vertegenwoordiging waren vaak zeer loyaal aan Europa en hielpen graag juridische spitsvondigheden te formuleren om de samenwerking te versterken. Of nog, voor het UK ging het niet om geld, voor de Brexiteers toch niet, wel voor die veile remainers. Overigens kan men aanstippen dat de vader van Boris Johnson nu net de EU zeer genegen was en is, wellicht kwam dat voort uit de ervaring van het verarmde en verzwakte UK.

 

Vergeten we nooit ofte nimmer dat het UK in de jaren zestig wel lid wilde worden van de EU en dat Charles de Gaulle hen tegen heeft gehouden. Begin jaren Zeventig was er de mogelijkheid om toch toe te treden, maar zat het UK met een knoert van een economisch probleem, zodat het de Zieke man van Europa werd. In wezen voerde men geen noemenswaardig economisch beleid, althans, men wist niet welke richting uit te gaan. Tatcher, Maggy Tatcher ging in 1976 het land rond om burgers ervan te overtuigen om het lidmaatschap van de Europese Economische Gemeenschap te behouden, waarna ze, vanaf 1979 als regeringsleider mee haar partijen zal meezingen in het Europese verhaal. In 1979 kwam er onder impuls van Valéry Giscard ook een rechtstreeks verkozen Europees Parlement, zij het dat dit parlement een andere functie had dan in nationale staten. Toch zou dat parlement, stap voor stap meer invloed krijgen op de Europese besluitvorming. Geleidelijk ging men ervaren dat het parlement geen asiel voor afgeschreven oude krokodillen hoefde te zijn, meer nog, men ging belangrijke figuren op de lijsten zetten, die mee invloed behielden op het beleid van de eigen lidstaat. De Commissie, waarover veel te zeggen valt, werd uiteraard ook belangrijker naarmate Europa met nieuwe uitdagingen te maken had en de dynamiek van de uitbreiding van de EU het beheer van het gemeenschappelijk beleid uitgebreider werd.

 

Giscard heeft ook een ommekeer gebracht in het Europese besluitvormingsproces door de staatshoofden en regeringsleiders een zichtbare functie te geven, met vele discussies over vetorecht en gewogen stemmingen, al naargelang onder meer het gewicht in bevolking, oppervlakte en economisch gewicht. Regering konden na verloop van tijd ook bij bepaalde projecten, zoals het Schengenverdrag of de Muntunie kiezen voor een opting out. Het UK koos daar, net als Denemarken wel vaker voor, maar het verzwakte ook de algemene onderhandelingspositie van de diplomaten en de regeringsleden. Het UK werd op die manier een outsider, maar of dat ten goede kwam aan de burgers, moet bekeken worden, want met het blote oog valt er niets over te zeggen. Aan de andere kant is wel duidelijk dat het UK volop de baten van het lidmaatschap heeft geplukt, waarbij wel opgemerkt moet worden of men een goed antwoord had op de afbouw van de zware industrie. In meerdere opzichten laat socioloog en psychiater Theodore Dalrymple zien hoezeer de Britse samenleving tijdens de jaren 1980 en 1990 ontregeld is geraakt of niet kon evolueren omdat een omvangrijk deel van de bevolking in oude industriesteden aan hun lot werden overgelaten.

 

Toen ik tot de vaststelling kwam dat Tatcher en haar regeringen voortvarend de macht van de vakbonden ging fnuiken, zonder dat dit tot herstel van de teloorgaande kolenindustrie en staalproductie leidde, wilde het me maar niet helder worden of haar beleid wel iets opgeleverd heeft. De oude industriegebieden rond Manchester, Leeds, Birmingham verloren veel arbeidsplaatsen, zonder dat er nieuwe industrieën in de plaats kwamen. Groeide de financiële sector, waar hooggeschoolde whizzkids wel hun weg kunnen vinden, maar de slecht opgeleide, laaggeschoolde bevolking alleen met afgunst naar kunnen kijken, omdat de industriële productie sinds decennia uitbesteed werd naar lageloonlanden. Alleen Duitsland lijkt erin geslaagd de “maakindustrie” in eigen land op peil te hebben gehouden. Mocht de Brexit een blijk zijn van slaapwandelend beleid, dan heeft die aandoening de Britse politiek al langer in de greep. Het beleid en de beleidsmakers van slaapwandelen verdenken, komt voort uit het feit dat steeds meer duidelijk werd dat de Britse onderwijsinstellingen slechts een beperkte tijd voor sociale mobiliteit konden zorgen, want doorgaans bleek het moeilijk de water scheidende elitescholen en het “gewone” onderwijs dichter bij elkaar te brengen. Tony Judt beschrijft in zijn postuum verschenen essaybundel “Ill fares the land” hoezeer links en rechts de rol van de staat hebben miskend en vooral na de opbouw van een ongekende sociale zekerheidsmodel na WO II verstek gaven voor verdere invulling van het model. Privatisering, van geneeskunde, maar ook van het onderwijs zorgde voor een steeds moeilijker opwaartse sociale mobiliteit. Wijl in Duitsland de afgelopen tien jaar de inschrijvingsgelden in enkele Duitse Länder op nul werd gebracht, liepen die in het UK snel hoog op, tot 10.000 € en meer per jaar en rectoren noch hoogleraren zagen daar geen graten in.

 

Het UK, Engeland, Wales en Schotsland zijn meer dan een bezoek waard, tegelijk stellen we vast dat het leven er niet voor iedereen even florissant uit ziet. De klassensamenleving is er nooit helemaal opgegaan in een meer democratische ordening, zoals ook wel blijkt in allerlei televisieseries. De series brengen geen boodschap, maar houden een spiegel voor en soms komt de hopeloosheid schrijnend naar boven, wanneer gebrek aan kennis en vorming genadeloos uitgebuit worden. Goedkoop reizen lijkt een pro, maar als men toevallig in Parijs, Krakau of elders Britse bezoekers tegenkomt, dan is de kans groot als men relatief betaalbare oorden opzoekt dat men Britten tegenkomt, die geen interesse weten op te brengen voor musea, historische sites en wat die betekenen. Nachtlawaai is geheid ieders deel.

 

Niet het eventuele alcoholmisbruik moet ons bezighouden, wel de vraag waarom de regering(en) nadat ze eerst aan het begin van de eeuw via de Grammar schools kansen tot hogere opleidingen bood aan jongeren, om daar dan even plots mee op te houden in 1965 – dixit Judt – maar in wezen gaat het erom dat goede bedoelingen in de praktijk vaker anders uitpakken dan geplant – of net geplant, maar niet zo meegedeeld. Het systeem van beurzen was okay, maar de toegang tot deze grammar schools was vooral gericht op academische vervolgstudies, terwijl een ander net, modern schools algauw het vergaarputje voor weinig florissante schoolprestaties bleken. Boris Johnson behoorde nog tot de ene noch tot de andere school, want hij kon naar een boarding school en wist/weet weinig van het leven van mensen die zich dat niet kunnen veroorloven, of er ook niet voor kunnen kiezen. Moeten we nog aanstippen dat het idee van toegang van leerlingen tot het betere secondair onderwijs te verbreden een nuttige en maatschappelijk noodzakelijke ingreep was van de overheid, want zo konden meer (onvermoede) talenten een betere opleiding krijgen, betaalbaar voor de ouders bovendien. Die zorg werd in het neoconservatieve dan wel neoliberale denken terzijde geschoven, wat vooral de middenklasse en de kinderen van geschoolde arbeiders kansen ontneemt. Bovendien, zoals Dalrymple aangeeft, moet men ook vaststellen dat de opvoeding van kinderen niet in alle milieus even grote aandacht kreeg, want in Indische families lukt dat opvallend beter dan bij Engelse. Judt wees immers ook op de illusie van het uitverkoren volk, omdat hij begreep dat dit een grote last legt op bestuurders en hun vermogen goed op omstandigheden in te kunnen spelen. 

In de hele discussie rond de Brexit en dat die uitvoering moet krijgen hebben mensen tegen hun belang gestemd, mensen die ten tijde van Tatcher door dik en dun Labour hadden gesteund, kozen vorig jaar voor Johnson en Tory-partij, ook al kan de traditionele kiezer voor de Tory’s doorgaans weinig waardering opbrengen voor deze nieuwe bondgenoten. Geld stinkt niet, stemmen ook niet. Het doel van Brexit kan niet economisch zijn, maar heeft alles te maken met soevereiniteit? Wat dat betekent, wordt dan “the long story short” uitgelegd, als het feit dat er geen hogere instanties meer zijn die de beslissing van soeverein kunnen wijzigen of druk daartoe uitoefenen. Net dat was nu uniek in het Europese project, zoals dat van 1950 af geleidelijk vorm heeft gekregen: de partners zijn niet hiërarchisch geordend en het betreft gedeelde soevereiniteit over het gemeenschappelijke belang. Dus kan men in Europese instellingen als de Raad van Staatshoofden en Regeringsleiders, de Commissie en het Europees parlement geen soevereine instituties zien die boven de soevereine lidstaten staan. Voor Boris Johnson blijkbaar iets dat niet te begrijpen valt. Ook Polen en Hongarije tappen, als het hen uitkomt uit dat vaatje, waarbij ze Brussel vergelijken met het Moskou van weleer voor het Polen/Hongarije van toen betekende. Begrijpelijk als men de illusie wil wekken dat men slachtoffer is van kwalijk beleid, maar de werkelijkheid laat weinig ruimte voor twijfel, Europa kan niets doen, of toch weinig, als de chefs er een “Chefsache” van maken en een of meer leden hun vetorecht inroepen, ook als het om het beruchte artikel 7 gaat, dat lidstaten bestraffen kan die de bescherming van de EU-waarden, vrijheid, democratie, Gelijkheid, Rechtsstaat, bescherming van de menselijke waardigheid en mensenrechten in het gedrang brengen. Wie dus getroffen wordt door dit “interdict”, kan hopen dat er andere lidstaten zijn, die hetzelfde programma onderschrijven, min of meer, of zich bedreigd voelen. Zo kan Polen Hongarije vrijwaren door het veto in te roepen en omgekeerd. Hoe zou men dan kunnen beweren dat “Europa” soeverein kan handelen. Overigens, diezelfde lui die Europa nu en dan van dictatoriale neigingen verdenken en soevereiniteit toekennen, zeggen even graag dat Europa niet werkt, te traag, te weinig, wegens al die onderhandelingen.

 

Het mag duidelijk zijn en we stellen dit al langer, het UK en vooral de burgers werden om de tuin geleid, niet enkel door de politici, maar zeker ook door journalisten, die er echter niet wakker van liggen de waarheid boven te spitten. Wel integendeel, bewust feiten en observeerbare omstandigheden negeren, dat kan men moeilijk journalistiek noemen, want het is propaganda, agitprop in overdrive en dat zou meer gedoe mogen veroorzaken. Agitprop, dat was wat in de Sovjet-Unie bedreven werd tot vervelens toe, om mensen te overtuigen van het succes van vijfjaren- en andere plannen. Ook de Britse pers huldigt al tijden een eigen programma, over hoe uitverkoren de Britten wel niet zijn, waarbij de Britten dan kunnen afgeven op ministers en regeringen die aan deze toestand afbreuk doen.

 

In de een democratie is de pers vrij, maar het is evengoed van belang te begrijpen, dat men niet zomaar van alles kan bewaren, ten koste van groepen in de samenleving, ten koste van het algemeen belang. Zegde Tatcher weloverwogen dat er niet zoiets bestaat als een maatschappij, “a society”, dan ondergroef zij in wezen het bestaan van elke regering en parlement, die juist voortkomen uit het onderkennen van een gedeeld, een het individu overstijgend belang. Ook mediamensen laten zich in deze benadering van samenleving en politiek niet onbetuigd. Als die media in handen zijn van grote mediagroepen dan wel cirkelen rond machthebbers gaat het niet (langer) om journalistiek, maar om propaganda, die de noodzakelijke informatie aan burgers onthoudt. Daar moet dus aan gewerkt, aan het herstel van een kwaliteitspers, waarbij het best denkbaar is dat er meerdere mediabedrijven naast elkaar bestaan en die elkaar ook confronteren, het publiek willen overtuigen, zonder alternatieve inzichten monddood te maken. Dat is wat onder meer in het UK is misgegaan. De marktmacht van enkele tycoons werd overigens door Europa in vraag gesteld en dat zinde die tycoons niet.

 

Bart Haers

 

 

 

 

 

 

Sinds jaren erger ik mij, wellicht ten onrechte  

Reacties

Populaire posts