Reiziger of toerist
Dezer Dagen
Op weg
naar Vannes
![]() |
Vannes, Porte Saint-Vincent, genoemd naar een Spaanse monnik die in de 15de eeuw in Vannes leefde (place de Valence). |
Wat zoekt de reiziger, die op een dag, licht gepakt en gezakt de weg opgaat? Nu ja, we hebben iets gereserveerd, we hebben de treintickets al enige tijd op zak en weten waar we heen gaan, denken we. Het is een van de verschillen tussen toeristen en reizigers, want de eerste weten wat ze gaan doen op plaats van bestemming, reizigers struinen rond, proberen iets te zien, te begrijpen ook: waarom is Bretagne nu precies Bretagne?
Ik was al eens in Carnac, met een aantal neven en
nichten naar aanleiding van het bezoek van een nicht uit Canada, die het best great
vond in Parijs en Versailles, maar de week in Carnac werden vooral ter
plaatse aan de dijk en het strand doorgebracht – of dat is wat ik me herinner. Maar
goed, het liet een aangename herinnering na. Later waren er zeildagen bij
Concarneau en een verblijf in Trégastel, om de eerste vakantie met de familie
niet te vergeten, in Saint-Malo Paramé, wat terugkijkend wel leidt tot de
vaststelling dat de streek me bleef bezighouden, ook al omdat het in culturele
zin veel te vertellen heeft.
Dat bleek ook nu weer, want al gingen we niet naar het
graf van Merlin of andere met verhalen verknoopte plaatsen in de binnenlanden
van Armorica, de reminiscenties zijn er ook. Toch keek ik ook op van de aandacht
die Bertrand du Guesclin nog altijd krijgt, ook in Vannes, net als Anne de Bretagne,
die het hertogdom toch niet kon vrijwaren van Franse overheersing. Maar zo een
stad als Vannes mag dan voor non-descript gehouden worden, niet uitzonderlijk,
gewoontjes dus, eenmaal men er komt, verdwijnt het algemene, de eerste aanblik van
de stationsomgeving, komen specifieke aspecten naar voor. Nu hangt het er ook
maar vanaf hoe je een stad binnen kan rijden. Voor Brugge is de ene invalsweg
net iets charmanter dan de andere, de kant van Sint-Andries kan aangenaam zijn,
maar de Maelsesteenweg heeft ook wel iets, ondanks de lintbebouwing. In het
geval van Vannes, ongeveer 54.000 inwoners, is de toegang tot de oude stad ook
door nieuwe woonwijken – al zijn die
uiteraard ook vaak nog vooroorlogs – maar die voldoen dan ook aan
evidente behoeften, want mensen moeten kunnen wonen, zoals er ook bedrijven
zijn, waar meerwaarde wordt gecreëerd. De toeristische sector is ook een bron
van meerwaarde, maar vaak ligt het er even te dik op. Bovendien kan men een
stad pas gaan lezen als men de functies ervan beter gaat begrijpen. Het adagium
dat de functie de vorm bepaalt, lijkt voor oude steden altijd weer onbevattelijk,
terwijl je net in die relatieve bevroren toestand een en ander kunt lezen. Rijk
moet de stad overigens wel geweest zijn en altijd weer vond men nieuwe wegen,
omdat er handelaars waren, omdat er mensen gevoed moeten worden, omdat er een
stad verdedigd moet worden, al veranderde dat na de dood van Anne, hertogin van
Bretagne en koningin van Frankrijk als gemalin van Karel VIII en Lodewijk XII. Over
de handel en wandel van Lodewijk XII wist ik niet zoveel, over François II,
Hertog van Bretagne wist ik nog minder, maar over de Anne de Bretagne?
Als historici zich met zo een lacune geconfronteerd
zien, is het enige antwoord, zich wat gaan inlezen. Maar dan lezen we, voorbij
Wikipedia, wel een studie, als het zover komt. Wat dan opvalt is dat het niet
zo evident (meer) is de ontwikkeling in de kennis van de regio, van zo een
figuren te verkennen. Nu was Louis XII bij de lezing van Il Principe al in mijn
vizier gekomen en ook uiteraard speelde hij, voorafgaand aan François I in het
conflict met Bourgondië, de Nederlanden een vooraanstaande rol. Maar ook in
Italië, natuurlijk en dat maakt dat het huwelijk van Anna van Bretagne met
eerst Karel VIII en vervolgens Lodewijk XII, het bestuur uit de regio
verwijderd wordt en in Amboise, later Parijs vorm krijgt.
Is het een voordeel voor Bretagne dat het geen eigen
bestuur in algemene meer had vanaf de vroege zestiende eeuw omdat de koning er
zelf het zeggenschap over had? Uiteraard werd er macht gedelegeerd en is er de
werking van het voormalige Bretoense parlement als een staten-vergadering,
naast de instelling van een parlement als justitiële instantie, waardoor het
moeilijker wordt de institutionele orde van Bretagne te overzien. In een boekhandel-antiquariaat
vlak bij ons verblijf vond ik al evenmin een aanwijzing dat er synthesepogingen
ondernomen werden, noch voor de middeleeuwen, noch voor de moderne tijd of de
tijd van de grande peur en het verzet tegen de revolutie, de Chouannerie dus. De
afschaffing van de Gabelle, de gehate zoutbelasting, inkomstenbron voor de
schatkist, die de inning toekende aan pachters van de taks, had voor gevolg dat
o.m. in Bretagne een hele economie van ontduiking van de Gabelle in elkaar
stortte, wat laat zien dat zelfs een welwillende overheid ongewild mensen in de
armoede kan storten. In feite was Bretagne, na de aanhechting door Karel VIII
en nadien bevestigd door Lodewijk XII vrijgesteld van de zoutbelasting, omdat
dit op het moment van aanhechting niet behoorde tot de gewoonten van Bretagne.
Maar al die eeuwenlang kon tussen Bretagne en Maine de sluikhandel floreren,
vanwege het gigantische prijsverschil aan deze en aan gene zijde van de grens,
de ene oever tegenover de andere van de Vilaine, de grensrivier.
De instelling van de beëdigde priesters, was in het
Westen van Frankrijk, ook in Bretagne een probleem, eerder maatschappelijk-cultureel
dan religieus, maar de besluiten van de Revolutionaire overheid daarover werden
de ontsteking van de revolte, die van Jacquerie, boerenopstand zou uitgroeien
tot de Chouannerie die pas tegen 1800 onderdrukt zou worden. In de Vendée
woedde de oorlog evengoed en evenzeer was men geneigd de soldaten van de
Republiek en het Consulaat veel kansen te geven. Omdat we nu eenmaal geneigd
zijn en het zo aangeleerd kregen, de Revolutie als de legitieme uitkomst van de
onvrede die zich tijdens het Ancien Régime had opgehoopt, geldt de Revolutie
als juist en zien we zelden hoe buiten Parijs de afkeer niet zo gemakkelijk ging
liggen. Waren dat dan dorpse hardhoofden die hun belang niet kenden?
Houdt u zich niet bezig met die grotere verhalen, als
u in de Jura, de Var of de Périgord… op vakantie bent? De ene wel, de andere
niet, zo gaat dat, maar toch, al menen we Frankrijk te kennen, vaak blijken er
nogal wat nieuwe inzichten te rapen. Het regent in de Offices de Tourisme van
brochures en het is goed die te bezoeken, maar nogal vaak wordt de eigen regio
dan – obligatoir – uitgeroepen tot het centrum van beschaving en cultuur. In
Vannes kreeg ik die indruk niet, want al geeft men graag de troeven aan, men is
vooral bescheiden over de wereldhistorische betekenis van stad en ommeland. Ook
in Auray troffen we nogal wat informatie, over Bertrand du Guesclin, eenvoudige
land(edel)man die de strijd aangaat tijdens de Honderdjarige Oorlog. De naam
klinkt als een gong, maar wat weten we nog over die eindeloze opeenvolging van
strijd, veldslagen en plundering? De term “Honderdjarige Oorlog” mag dan wel
gemunt zijn, in Vannes en Auray werd me weer eens duidelijk dat de oorlog die
du Guesclin in de jaren vijftig vocht met zijn manschappen er een was om het
land te vrijwaren van plunderende Engelse soldaten. Men zou die oorlog, de fase
waarin Bertrand de Guesclin schitterde en ook wel eens in gevangenschap kwam,
zoals in Auray, de Franse Successieoorlog kunnen noemen, wel beseffende dat wij
wel weet hebben van de daden van Jacob van Artevelde en diens zoon Filips, maar
weinig van de bemoeienissen van Bretoense bastaard die het schopte tot Connétable
de France, de hoogste legerofficier onder de koning, ten tijde van de
Successieoorlog.
Wat wij nu zien in Vannes, Auray? Het wegennet in de
oude steden, de vele vakwerkhuizen, vaak geschilderd in onderscheidende tinten,
refereert aan den Elzas en ook wel Zuid-Engeland en meteen is er die vraag weer:
hoeveel hebben in Europa steden en dorpen met elkaar gemeen? De plaatselijke
geologie, geografie bepalen veel, zoals de ligging van de haven in Auray, het
kaarsrechte stadskanaal tussen Vannes en de zee, de Morbihan, kleine zee, maar
uiteraard is er ook nieuwe infrastructuur, zijn er nieuwe wijken gekomen, want
de bevolking is gegroeid en groeit nog steeds aan.
Me bedenkend hoe Georges Rodenbach en George Eekhoud
twisten over de toekomst van Brugge, waarbij de idee dat Brugge, door de nieuwe zeehaven in Heist, in 1907 te openen, dan
toch vooral niet gemoderniseerd mocht worden, stel ik me de vraag hoe men als
buitenstaander over het lot van een stad kan beslissen. Georges Rodenbach heeft
in “Le Carilloneur de Bruges” nu net die discussie gevoerd, want ja,
modernisering en vooruitgang kon hij ook niet afwijzen. Natuurlijk zegt men ook van steden als Nantes
en Vannes gemakzuchtig dat het ingeslapen oorden zijn, maar er leven mensen,
54000 in Vannes, 300.000 in Nantes, er wordt gewerkt, gecreëerd en
gerestaureerd, zoals het oude Paleis aan de Vestingparken, château de l' Hermine, dat eerlang gerenoveerd
zal worden om een nieuw museum te bieden aan de stad, omdat het bestaande
museum, Cohue, niet meer kan voldoen en het grote gebouw nu eenmaal leeg staat.
Moeten we dan die zogenaamde kleinsteedse nesten verloren laten gaan, waarbij
we de inwoners een mooie kans op de toekomst ontzeggen, zoals de auteurs
Rodenbach en Eekhoud bedacht hadden voor Brugge? Het is niet dat we steden
moeten gaan vergelijken, maar wandelend door Auray, door Vannes en Nantes, maar
ook de kustplaats Douarnenez, kan men zien hoe onze samenlevingsvormen overal
wel gelijkwaardige uitdrukking van onze behoeften, persoonlijke en gedeelde
blijken. Dat gaat niet enkel om de horeca, denk ik, maar ook over het
verzekeren van de dagelijkse noden en verzekeren van publieke diensten. Een
vakantieoord, een hotelresort kan het zich veroorloven zich te beperken om
enkel te laten zien waar mensen behoefte aan hebben, terwijl een leefgemeenschap
ook andere behoeften ingevuld wil zien. Er vielen veel galerijtjes en
winkeltjes te zien waar kunst en kunstambacht gepresenteerd werden, want mensen
moeten hun huis nu eenmaal inrichten en verfraaien. De toerist heeft daar geen
oog voor, wil het even niet weten, maar zal zich algauw in de mantel van
onwetendheid hullen. Het is geen verwijt, wel een vaststelling. De reiziger zal
net die mantel afwijzen. Het mooie, het aangename is er niet zomaar, maar zoals
de avond van 21 juni, la fête de la musique laat zien, hoeven zo een
massagebeurtenissen niet te leiden tot geweld, maar kan men rustig feestvieren,
voor zover mogelijk een beschaafd bacchanaal organiseren.
Met dat alles denk ik dus met genoegen terug aan een
reis naar het einde van Europa, of zoals ze in Finistère zeggen, het begin van
de wereld. Men zegt dat we op festivals, op onze toeristische stek
herinneringen moeten maken, om later bij te houden, maar wat het onthouden
waard is, blijkt pas later, als we ons geheugen het filteren van herinnering en
vergetelheid hebben laten doen. Het genoegen op een boot te stappen en de Golfe
du Morbihand – de kleine zee – te verkennen, het is iets wat op zich niet veel
om het lijf heeft, maar goed, het gaat erom dat we rond de binnenzee kunnen
varen, net zoals we een paar dagen later naar Belle-Île-en-Mer voeren en daar
fietsten en zo het landschap verkenden. Mensen nemen dan graag foto’s, maar nemen
ze meer mee huiswaarts van de couleur local, de genius loci? Ik weet het niet
en kan niet oordelen, maar wel bedenk ik me dat er meer is, tenzij je als
fotograaf aan de slag gaat, professioneel of, even goed, amateur, op zoek gaat,
op verkenning en pas foto’s vastlegt als je overtuigt bent van de waarde ervan.
Maar goed, ook dat valt niet rationeel vast te leggen. Kijken, domweg kijken
naar het licht op de avondlijke zee, de zilveren schubben op de huid van de oceaan…
De toerist is boos als het zicht uit het raam niet
lijkt op wat in de folder staat, hoort men wel eens. Zo extreem is het hopelijk
niet, maar wel zien we vaak mensen die ergens toekomen met de idee te weten wat
ze gaan vinden, terwijl reizigers vooral hopen van alles te vinden en te vernemen
wat ze niet verwacht hadden. Gaat de toerist de bekende paadjes, dan kiest de
reiziger al eens voor andere wegen en zelfs als je met een rondvaartboot op de Morbihan vaart,
weet je niet wat je gaat zien. Wees gerust, ik waan me geen Alexander von
Humboldt, maar tussen diens expeditie en de reizen, onder meer naar regio
Irkoetsk en de toerist die zich laat vervoeren naar Club Med of andere exotisch
geachte resorts en hoopt vooral geen (hinderlijke) verrassingen te beleven,
ligt een wereld van verschil, want de reiziger wil net wel verrassingen beleven,
hoeft die doorgaans niet onberoerd te beleven, maar hoopt liefst ongeschonden thuis
te komen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten