Oorlogsheld tegen wil en dank
Recensie
Ongeduld
jongen
ontmoet meisje in rolstoel en het einde
laat
zich niet raden.
Stefan Zweig, Ongeduld. Oorspronkelijke titel Ungeduld des Herzens (Allert de Lange Verlag Amsterdam 1939). Vertaling en nawoord: Janneke van der Meulen. Uitgeverij Atlas 2010. 417/431 pp. Prijs: 19,95 €
Men kan deze recensie lezen als een brief, gericht aan een goede vriending, die erbij was toen ik het boek kocht. Een gesprek over een goed boek, het is leuk het te voeren, maar het komt zelden voor dat mensen er echt tijd voor maken. Want alles moet in drie zinnen of beter, in 30 secondjes gezegd. Dan kan men inderdaad beter een thriller lezen want daar valt niets over te zeggen, alvast zal men de plot toch niet verraden. Zo een quasi-klassieker als "Ongeduld" kan meer verdragen, nodigt uit tot meer gedachten.
Ik weet het wel, sommige
boeken roepen om aandacht, ook al liggen ze daar bij de boekhandel op tafel.
Die keer dat we er samen heen gingen, vond ik dit boek van Stefan Zweig en ik
las het intussen twee keer, net omdat het zo bijzonder is en de tweede lezing,
moet ik zeggen, verbaasde nog meer dan de eerste keer. Een maand? Tja, zo gaat
dat, toch, als men van iets doordrongen raakt en in dit geval was het boek er
dan wel een dat ons niet loslaat, maar tegelijk kan men om de vijf zinnen, tien
zinnen, een bladzijde het boek laten zakken, even weg... jawel, wegdromen in de
wereld van Kekesfalva en van luitenant Toni Hofmiller. Je zal zeggen, het gaat
toch over een ongelukkige liefde, maar het is dan wel heel bijzonder, die
ongelukkige afloop, zoals elke ongelukkige liefde, zou Lev Tolstoj over de
schouder fluisteren.
Maar, als je de achterflap
leest, denk je dat het om een spannend boek gaat, terwijl de spanning volkomen
in het relaas ligt, zonder dat de afloop zich van de eerste bladzijde af laat
vermoeden. Spanning in de literatuur? Zonder gaat het niet, maar ik heb een
hekel aan de idee dat alleen moordverhalen spannend kunnen zijn. Zelfs de spanning
is van een andere orde dan wat in het spannende boek aan de orde is, want als
het over onschuld gaat, over ongeduld dan is ook aan de orde wat mensen voor
elkaar betekenen en hoe men dat zelf ervaart.
We krijgen een raamvertelling
en Stefan Zweig vertelt dat we van een auteur niet een al te hoge pet moeten
ophebben, want met diens fantasie is het niet zo gesteld dat hij of zij
werkelijk van alles moet uitvinden. Integendeel, hij vond zijn onderwerp bij
een bezoek aan Wenen, een paar jaar na de oorlog, toen hij een notoire
oorlogsheld ontmoette. Alleen, die held vond zijn status eerder een last dan
dat hij er grote sier mee wenste te maken. Alle onderscheidingen, het uniform,
het had alles geen betekenis. Jawel, aan het einde lezen we dat hij in de
oorlog gewond is geraakt, van Ulaan omgeturnd is tot mitrailleurschutter,
vervolgens werd hij oorlogspiloot. Maar dat alles, zo te zien, heeft voor hem
weinig betekenis.
Wat hem overkomen is aan de
vooravond van WO I, die Toni Hofmiller net zo min als de anderen, noch de
militairen, de artsen of anderen hadden zien aankomen, had zijn hart beroerd en
zijn gemoed ernstig in ongerede gebracht. Weten wij nog wat het is, zo een
garnizoenstad? Een vlek in de Poesta of aan de rand van de Karpaten? Hoe het
soldatenleven was en dat van (onbemiddelde) officieren? Militair, zo vertelt
Toni, werd hij niet uit eigen voorkeur, maar omdat dit geregeld wordt door de
ouders. Studeren, daar was geen sprake van, wel een carrière in het leger, maar
met een bescheiden traktement, daar kwam men niet ver mee. Zijn tante, die een
sociale sprong had gerealiseerd zorgde wel voor een traktement en voor een
behoorlijk rijpaard, zodat hij niet geheel uit de toon viel bij zijn kompanen
in het regiment.
De stap die hij zelf zette,
waar hij zich in verstrikte, zo lezen we, was dat hij na een incident op een
avondfeest van de lokale kasteelheer, was het sturen van bloemen, het bezoek
aan de dochter des huizes die ziek was, verlamd en de hoopte op genezing. Dr.
Condor, ik kan er alleen een referentie in vinden aan de Condor, dé roofvogel
van de Andes, maar tegelijk, zoals blijkt in deze roman, de man die in wezen
alles opoffert zonder eigen wensen aan te kaarten of zelfs maar in het geding
te brengen. De hele roman vormen de gesprekken tussen de jonge luitenant
Hofmiller en de ouder wordende arts Condor de dynamiek van de handelingen van
Hofmiller. Tegelijk is er de oude heer Kekesfalva, waarvan we eerst geen hoogte
krijgen, maar die uit het relaas van Condor een jood blijkt te zijn die door
ascetisch leven en hard timmeren aan de weg zichzelf en zijn familie uit de
ellende wist op te werken, rijk te worden zelfs, maar vooral geadeld werd.
Kekesfalva brengt de
verteller, Toni Hofmiller dan weer bij dat Condor zelf een voorbeeld is van
opofferingsgezindheid door de blinde patiënte die hij niet genezen kon te
huwen. Het verhaal dat Kekesfalva vertelt, net zoals het verhaal van Condor
over Kekesfalva worden met bijzondere doeleinden verteld, want beiden willen
Hofmiller op de hoogte stellen van de gang van zaken. Stefan Zweig laat hier
zien dat het vertelperspectief wel degelijk wisselen kan, maar wij krijgen, zo
valt te denken, het verhaal door de oren van Hofmiller verteld en dus komen we
terecht in een zekere onzekerheid. Die onzekerheid echter is het deel van
Hofmiller en de reden waarom hij, zelfs als hij zich wel voelt bij de situatie
telkens weer in moeilijkheden komt.
De gevoelens van Edith, Kekesfalva's
dochter, oogappel en bron van grote zorgen, omdat ze op haar 13de plots ziek
zou zijn geworden, verlamd is geraakt en er helpt geen enkele kuur. Dokter
Condor is meer dan een arts, dat voelt de verteller, Toni Hofmiller wel, maar
hij raakt steeds weer verstrikt in de strategieën van de ander. De vlucht uit
Oostenrijk, weg van het meisje, van de Magnaat en het kasteel, van Condor en
het regiment trekken hem steeds meer aan.
Geen sentimenteel medelijden,
maant Condor de luitenant, maar deze weet niet wat medelijden anders wezen kan
dan sentimenteel het lot van de ander bewenen. Hij, die van zijn 13de af in de
cadettenschool zat en vervolgens in regimenten her in der in
Oostenrijk-Hongarije terecht kwam om uiteindelijk in een kleine stad uit te
komen, leefde in een mannenwereld waar eer voorop staat. Daar in dat stadje
blijkt de heer Kekeskalva hof te houden, af en toe feesten in te richten maar
desondanks zijn dochter ziet versterven, ongeduldig ziet en niet meer weet wat
te doen. Maar wat, vraagt Hofmiller zich af, is dan dat medelijden dat hem
sterken kan en Edith genezen? Stefan Zweig geeft het antwoord niet, maar het is
wel een van de krachtige facetten van het boek en het maakt de roman ook tot
een Bildungsroman. Maar het gaat om de onleesbare lessen die het leven hem
geeft, die mensen hem spellen.
Hier is een vorm van vervreemding
aan de orde die men slechts zelden ontmoet in romans, maar die mensen in hun
dagelijkse bestaan door scha en schande leren te overwinnen. Het valt op dat de
held Hofmiller zich beklaagt dat hij telkens weer op zijn heldenmoed wordt
aangesproken. Want, zo doet hij zijn verhaal, toen het erop aan kwam, was hij
machteloos, wist hij niet wat te doen. Nu vraag ik me af wie dat wel zou weten,
want al is de zieke dan niet de ziekte, het blijft immers een persoon, dan
toch, maar welke verwachtingen kan een jongeman koesteren.
Immers, Toni Hofmiller
verneemt een paar keer dat de heer Kekesfalva hem wel als schoonzoon zou kunnen
helpen, eerst door hem sneller tot 1ste luitenant te laten bevorderen, want
kent hij niet de bureaus van het ministerie van oorlog in Wenen? Dan komt er
geld aan te pas en als die Hofmiller nu oplettend was geweest, zou men denken,
dat hij het meisje kunnen krijgen en het geld van de oude man en misschien ook
nog Illona, de nicht van Edith en al die tijd haar vriendin, oppas en nog zoveel
meer. Toch bekruipt de lezer met Hofmiller een benard gevoel, naarmate hij
betrokken raakt bij de mogelijke nieuwe kuur voor Edith, waaraan hij natuurlijk
deels naïef, deels bewust part en deel heeft. Het benarde gevoel brengt hij in
verband met de Djin, uit de 1001 nacht, het verhaal van de jonge man die oude
man wel wil helpen, hem op de rug neemt en vervolgens door die oude man tot
slaaf of beter, erger, rijdier. Elke vrije wil ontbeert hem. De 1001 nacht
leest hij in een slapeloze nacht als alles hem lijkt te ontglippen, de controle
voorop.
Stefan Zweig weet op die
manier de dubbelheid van zijn zegsman op te roepen, de bereidheid te helpen en
het gevoel hebben dat het misbruikt wordt. De kwestie is prangend, want de
luitenant wil op vele punten scoren, zoals het hoog houden van de eer van het
regiment en zijn persoonlijke eer, de familie niet teleurstellen en dus ook een
zuiver geweten bewaren inzake Edith. Zij echter, die van tijd tot iemand
uitkaffert, woedend wordt zonder schijnbare aanleiding en zoveel meer, zij blijkt
van hem te houden en hij schrikt, weert het af, vlucht. Omdat hij de liefde
niet verdraagt, maant hij zichzelf aan, omdat hij haar niets te bieden heeft,
maant hij de vader, maar Condor begrijpt dat hij niet tot groot medelijden in
staat is. Wie wel?
De roman is geschreven in een
andere tijd, gedateerder kan haast niet
want de laatste persoonlijke mededelingen gaan over die beruchte 28 juni 1914
en de mobilisatie in augustus. Ook Zweig stelt dus vast, in eerste instantie
dat de oorlog gevoerd moet worden, maar zal gaande de oorlog afscheid nemen van
de doelen en de doden. Tinneke Beeckman vroeg zich niet zo lang geleden af
waarom zoveel mensen zich graag inlaten met het Habsburgse rijk, Kakanië, de
Dubbelmonarchie en hoe men dat veelvolkerenrijk ook noemde. Ik begrijp de vraag
want deze nostalgische benadering komt ook mij van zin verstoken voor. Een
eerste reden is deze: in het hoorcollege van prof. dr. Romain van Eenoo over de
nieuwste tijden, een algemene inleiding kwam het late Habsburgse rijk, anders
dan het Duitse Keizerrijk, niet naar voor als een industriële natie, terwijl
Wenen en bij uitbreiding Praag en Budapest toen een grote groei kenden en dat
een familie Wittgenstein een behoorlijk fortuin in de staalindustrie wist op te
bouwen. Natuurlijk maakt een familie de zomer niet noch de welvaart van een
natie, maar tegelijk zien we ook dat de familie van Stefan Zweig behoorlijk in
de slappe was zat. Een tweede reden voor de nostalgie omtrent Kakanië ligt in
de kosmopolitische cultuur, maar in 1900 was Karl Lueger burgemeester van
Wenen, terwijl Karl Kraus zich als satiricus door Wenen bewoog en er iedereen
van langs gaf. De derde reden hangt hiermee samen, valt te vrezen, want Kraus
en anderen gaven enorm af op het vermolmde keizerrijk. Alleen, stel ik me al
een paar decennia die vraag: klopt dat werkelijk, dat van die vermolmde
monarchie?
Hier moeten we bij "de
anderen" te rade gaan, die Oostenrijk-Hongarije een kwaad hart toedroegen:
de Tsjechen en Slowaken, de Ruthenen, Kroaten... al diegenen die dachten dat ze
in het rijk achtergesteld werden, dus ook de Duitstalige onderdanen en zeker
die in Oostenrijk. Het veelvolkerenrijk had het echter vooral zwaar te verduren
vanwege Servië, dat droomde van een Groot-Servisch rijk, waar alle Servische
burgers deel van zouden uitmaken... en daarom diende men Habsburg klein te
krijgen. Dat lukte in 1919, toen Oostenrijk een nieuwe (romp-)staat werd en de
oude gebieden afzonderlijke staten werden die gelijk erkend werd. De Serven
hebben hun oorlog tegen Habsburg met grote overgave gevoerd en werden in 1919
beloond. Maar tot in 1990, zelfs nu nog, blijven er sporen hangen van dat
irredentisme, van de animositeit, al maken Slovenië en Kroatië samen met
Oostenrijk met dat nieuwe lichaam, de EU en doet Servië er veel aan om lid te
worden.
Stefan Zweig, Karl Kraus,
Joseph Roth, alle waren zij getuigen van deze ondergang en hun benadering,
zeker die van Kraus vond blijkbaar weerklank. Zweig was in het begin van WO I
nog loyaal aan Oostenrijk, maar in 1917 werd hij uit de persdienst van het
leger ontslaan en vervolgens ging hij naar Zwitersland. na de oorlog zou hij
nog 20 jaar leven en werken in Salzburg maar toen kon hij daar niet meer
blijven en reisde hij naar Zwitersland, het UK, de VS, Paraguay en Brazilië,
betreurend de ondergang van een oude heimat en cultuur waarin hij zich thuis
had gevoeld.
Deze roman schreef hij dus aan
het einde van zijn leven in Salzburg, toen het ook met de Republiek Oostenrijk
afgelopen werd, want weer werd een huis gesloopt dat hij duurzaam had gedacht.
Het verhaal van de magnaat Kekesfalva die als arme jongeman uit Oekraïne kwam maar
na een leven in ascese besteed te hebben aan agenturen en andere
handelsactiviteiten, verneemt hij over een jonge vrouw die haar meesteres, een
Russische vorstin zou hebben verloren aan de dood en zij kan geen weg met de
erfenis die haar ten deel valt. Kekesfalva spoed er zich heen, overtuigd te vrouw
dat ze moet verkopen en liefst aan een eerlijke koper die haar niet met
aandelen zal zwendelen. Het eind van het liedje is dat hij haar trouwt, het
kasteel moderniseert en enige jaren met haar gelukkig is, een kind krijgt en
dan de vrouw verliest en vervolgens de dochter ziek ziet worden. Geluk heeft
hij er gekend, maar uiteindelijk blijft er van dat alles niets over. En onze
brave luitenant? Die voelt de schuld drukken, daar kan geen oorlogsheldendaad
tegenop.
Als gezegd, Zweig vertelt deze
episodes uit de verschillende levens, of liever Hofmiller vertelt deze
noodzakelijke informatie via verschillende bronnen en opvallend is dat
nauwelijks een persoon voor zichzelf spreekt, altijd de andere toelicht, zijn
of haar oogmerken toedicht en vervolgens Hofmiller aan het denken zet. Denken,
maar ook machteloos lijkt te maken? Het moeilijke punt is dat de luitenant
inderdaad niet goed weet of zijn medelijden liefde worden kan, niet weet dat
hij zich over Ediths ziekte heen tot haar moet richten. Condor, zo lezen we,
zou een soort Freud zijn, maar ik denk dat hier evengoed welwillende spot aan
de orde kan zijn.
De roman kan nooit alleen om
een aspect, de visie van Condor omtrent medelijden en ongeduld aantrekkelijk
zijn. Net de vondst van Zweig, van een oorlogsheld die zich niet als zodanig kenbaar
wil maken maar door God en klein Pierke aangesproken wordt, laat zien dat
oorlogsdaden om allerlei redenen verricht worden. Waarom soldaten door het vuur
gaan, blijft een onderwerp dat historici niet graag onderzoeken, aldus Jan de
Laender. Recent beschreven Stefan Brijs en Stephan Hertmans een soldaat die het
overleefde, maar vooral Hertmans laat zien hoe zijn grootvader niet klaar leek
te zijn gekomen met het vechten zelf. Minder vaak za men Ernst Jünger in
herinnering brengen omdat die schreef - in: Stahlgewitteren, aus dem Tagesbuch
eines Stoβtruppfuhrers... verschenen in 1920 - hoe hij in de oorlog iets vond
dat men er nauwelijks zou vermoeden: een roes. De oorlog is gevoerd, ontelbaar
veel soldaten sneuvelden op vele fronten, tallozen kwamen gewond van lichaam en
ziel terug, Toni Hofmiller was gezond van ziel en leden, maar een ontmoeting
met dokter Condor in de opera zag hij niet tegemoet, want liever verliet hij de
opera en miste hij een uitvoering van Orfeo van Gluck. Het mag duidelijk zijn
dat die muziek voor de oorlogsheld beter aansluit bij zijn emotionele leven dan
bijvoorbeeld Wagner.
Onder het lezen merkte ik dat
ik aan enkele romans dacht, zoals "klaaglied om Agnes" van Marnix Gijzen en vooral aan
"dood van een non" van Maria Rosseels, al zijn we die natuurlijk al
lang uit het oog verloren. In klaaglied om Agnes speelt de bleuheid van de
jongen en de tbc van het meisje een hoofdrol, in Dood van een Non gaat het ook
over een verlamming van een jonge vrouw die haast wonderlijk, doch volkomen
wetenschappelijk verantwoord geneest en dan een leven in de wereld begint. Maar
uiteindelijk verliest zij haar geliefde en haar zoontje en gaat naar het
klooster. Enfin, wellicht voldoende om geen lezers aan te trekken. Maar ook
hier speelt de liefde van een door een ongeval verlamde jonge vrouw een rol,
maar er komt wel genezing, onder meer door massage. Ach, de roman van Rosseels
zou geen taalcreatieve elementen bevatten, maar ook Stefan Zweig bezondigt zich
niet aan taal- en andere experimenten. Een klassieke raamvertelling met een
aantal boeiende schetsen van de stand van de geneeskunde, de verantwoordelijkheid
van de zieke en de ziekte, de plaats voor de liefde in een vrouwenziel, het
zijn alle ingrediënten van het verhaal en dat kan, zoals ik van Karel van het
Reve vernam, goed uitpakken of minderwaardig.
De roman kon mij wel bezig
houden, hoewel de spanning in het boek juist in de vertelling gelegen is. De
stapeling van onverwachte reacties, iets wat men des mensen kan noemen, zorgt
ervoor dat mensen zich al dan niet succesvol gaan aanpassen. Ilona en vader
Kekesfalva hebben er oefening in, Toni Hofmiller niet. Hofmiller voelt zich
niet echt thuis in het garnizoensleven, maar ziet geen andere mogelijkheid. Hij
wil ook niet op de zak van de oude magnaat gaan leven. Een echt groentje, een
echte bleu? Wellicht wel, maar juist daarover gaat toch de initiatie in het
leven. Als alleen de gesprekken tussen dokter Condor en Hofmiller de moeite van
het lezen waard zouden zijn, dan is het boek hopeloos mislukt, maar die
gesprekken hebben maar zin als we het verhaal kennen. Over de emancipatie van
Laios von Kekesfalva, de jonge luitenant bij gebrek aan alternatieven, maar
ook, een Oostenrijk-Hongarije dat doorkruist wordt met spoorlijnen,
nachttreinen en ook staat de mensen zoiets als de telegraaf en de telefoon ter
beschikking. Om het maar met van het Reve te zeggen: alle elementen zitten erin
om een roman te produceren, maar Stefan Zweig doet meer dan dat.
Nostalgie naar dit Kakanië is
nergens voor nodig, maar in menselijk opzicht en zeker ook historisch-cultureel
is de roman in die zin best wel een mooi avontuur, is de kennismaking met het
werk van Zweig, zoals met Kafka, Max Brod, Joseph Roth best interessant, maar
uiteraard is er ook nog andere literatuur, Faulkner, Mann of Tsjechov...
Midden-Europa is evenwel minder deel van onze culturele omgeving dan de VSA en dat
blijft mij wel bevreemden. Maar speelt voor iemand als Benno Barnard mee dat
dit oude veelvolkerenrijk echt wel een voorbeeld kan zijn voor onze tijd, dan
vrees ik dat hij blind was voor de soms verbeten strijd onder de volkeren van
dat rijk, de afkeer van de Duitstalige gemeenschap, zeker in wat later de
rompstaat Oostenrijk zou worden, voor de andere volkeren, ook en zelfs de
pretentie van de Hongaren... om de emancipatie en vooral de opgang van mensen
uit Joodse families niet te vergeten.
Van alle oorlogshelden is Toni
Hofmiller niet de meest bekende, van de oorlogsfronten het Russisch-Habsburgse
front niet het meest vertrouwde, maar als het mij een verademing toeschijnt,
dan omdat Zweig deze held tegen wil en dank misschien wel opvoerde, omdat in de
periode waarin de roman ontstond in Duitsland en Oostenrijk de oorlogshelden
van 14-18 bijzondere hulde werd gebracht. Een bekende oorlogsfiguur tegen wil
en dank was Ludwig Wittgenstein, die noteerde dat ze al met al fatsoenlijk
waren gebleven. Kunnen we uit de roman afleiden dat de drijfveer van Zweig erin
bestond het gedoe rond oorlogshelden van een stevige kritische kanttekening te
voorzien? Vele elementen wijzen erop, onder meer ook de aandacht voor de
geschiedenis van de heer von Kekesfalva.
Dat zijn geen bepalende
redenen om het boek aan te prijzen, maar de historische context speelt wel mee.
Stefan Zweig zou pas op 1 augustus van dat jaar 1914 naar Wenen terug gereden
zijn vanuit Oostende - want de badstad internationale faam had, lijken we
vandaag liever te vergeten. Frans Masereel, die hij Zwitserland ontmoette in
1917 werd een compaan, net als Romain Roland, omdat ze alle drie én
pacifistisch waren en kritisch voor de oorlogvoerenden. Maar mij staat het
steeds meer helder voor ogen: de oorlog begon omdat er veel munitie lag te
wachten, politiek, militair en cultureel. Van het futuristisch manifest, de
Servische irredentisten tot de Frans-Russische angst voor de Duitse economische
macht en de Britten die de Russen wantrouwden in verband met Perzië en India.
En het UK? Tijdens de eerste Balkanoorlogen -waarover Sophie de Schaepdrijver
niet zo heel veel te melden heeft - komt het tot diplomatieke samenwerking
tussen het UK en Duitsland. Stefan Zweig, zoals Thomas Mann, geloofde in die
eerste maanden in de legitimiteit van de oorlog, maar Zweig zou al tijdens de
oorlog afstand nemen, Thomas Mann zou pas na de oorlog inzien dat zijn verhaal
over een oorlog van de Kultur tegen de Civilisation niet goed gefundeerd was. En
ja, de helden van toen, hun namen zijn we vergeten, al doen we er veel aan ze
te doen herleven. Dan is deze roman wel een verademing in het geraas van de
herdenkingsindustrie.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten