Recensenten en het boekenvak
Kritiek
Het belang van recensies
Het
sterven van het publieke debat
![]() |
De man die mij alvast meegaf dat over boeken best uitgebreid nagedacht kan worden, Stefan Zweig en die aantoonde hoe hij in zijn jeugd veel haalde uit de grote tijdschriften. |
Het
laat zich aanzien dat we over boeken vandaag gauw genoeg uitgepraat zijn en dat
er nauwelijks teksten zijn die onze aandacht nog echt vast kunnen houden.
Boeken blijken dezer dagen evenzeer vooral gelezen te worden voor de
vergetelheid die ze brengen, voor de ontspanning en eventueel omwille de rooie
oortjes.
De
aanleiding mag duidelijk zijn, de recensies in de brede media over "Alleen
in Berlijn" vielen domweg tegen. Toen Marc Reugebrink vond dat er alleen
positieve recensies zouden mogen verschijnen, vond ik die gedachte maar niets
en nu herhaal ik het maar even, voor een goed begrip. Opvallend namelijk was
dat men in de recensies niet de indruk gaf het boek gelezen te hebben, of er
hoe dan ook iets van te vinden. Het blijft evenwel opvallend dat de discussies
over de betekenis van recensies voor onze tijd gewoon onbestaande blijft. Maar
het boek was een hype in de VSA en dus kon men er zelf het zwijgen niet toe
doen.
Recensies,
zo leest bijna altijd als het over het Wenen van Freud en Schnitzler gaat,
waren het zout bij de dagelijkse voeding in de koffiehuizen. Stefan Zweig
schrijft in zijn afscheid, "De wereld van gisteren" hoe hij als
gymnasiast liever zijn tijd doorbracht in de koffiehuizen, waar men tal van
tijdschriften, Oostenrijkse, Duitse, Franse en Engelse, waar men de wereld zag
passeren, kon vinden, maar ook de discussies in de koffiehuizen waren er niet
naast natuurlijk. Vandaag hebben we zoveel mogelijkheden, maar men lijkt de
mening toegedaan dat al die discussies nergens toe dienen. Een boek recenseren?
Dat is kort de plot weergeven, dat is een appreciatie geven als "een
ideeënroman, maar er staan teveel ideetjes in" of "de auteur is
vergeten de lezer mee te nemen in zijn of haar fantasie". Maar het meest
opvallende is het gebrek aan eigen oordeel van de recensent en werkelijk, drie,
vier of vijf sterren, het helpt niet. Een oordeel over een boek is een verhaal
van meegaan en of ernstig afwegen of de auteur iets vertelt dat de lezer
inzicht geeft.
Nog
is onze jeremiade niet ten einde, want de opdeling in fictie en non-fictie,
maar ook het onderscheid tussen waar gebeurd of net niet vinden we zwak en niet
ter zake doende, omdat de grond van een verhaal waar gebeurd kan zijn, maar de
vormgeving, de invulling van het skelet dat de plot is, zo kan uitpakken dat
het meer is dan een relaas van waar gebeurde feiten.
Nu,
zoals men weet willen sommigen onder ons den volke doen geloven dat boeken
belangrijk zijn, maar niet voor iedereen, want tja, waarom zouden we om boeken
geven, bedrukt papier. Wat er gedrukt staat? De waarheid? Of als het geen
waarheid is, wat is het dan? Inzichten, opinies, zoals good old Lessing dacht,
goede opinies, boeiende opinies of verwerpelijke, maar opinies en als het goed
is, kan men er zich wel eens over buigen. Het is om bij te huilen, dat boeken
ooit een wereld konden veranderen, zoals Candide, van Voltaire, de Essays van
Montaigne en zoveel meer. Nu goed, hoor ik hier en daar al, we hebben toch
internet, we hebben televisie, maar televisie, aldus geleerde heren, zelf bij
gelegenheid ook eens recensent, is niet geschikt om ideeën aan te dragen,
hoogstens goed voor wat cabaret of voor show, show en nog eens show. Hebben we
er iets op tegen? Niet echt, maar elk vehikel dat mensen ontwikkelden, van de
kleitafels over papyrus, perkament en papier tot internet heeft de mogelijkheid
dwaasheid en satyre, futiliteit en filosofie over te brengen, maar televisie?
Dat is enkel voor de lol.
Natuurlijk,
ideeën hoeven niet per se in ernst of op de toon van de azijnpisser gebracht te
worden, dat was de vergissing van de televisie dertig jaar geleden. Waarom
evenwel zou een goed gesprek over een goede gedachte kunnen op televisie niet
kunnen, of een vrolijk cabaret een aantal beklijvende beelden kunnen
aanbrengen? De vraag blijft wat het
publiek verwacht, wat de uitgeverij in de aanbieding heeft en hoe de media het
brengen. Soms is een signalement voldoende, maar per slot van rekening leven
boeken niet als ze gewoon in de boekhandel blijven, of als ze gekocht en
gelezen worden, maar als er niet over gesproken wordt. Het boek van Joris Note,
"Tegen het einde" blijft mij in dit opzicht bij, maar ook een bundel
essays over de stichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1813 en volgende
jaren, dat in Vlaanderen de media niet haalde.
Joris Note schreef over hoe een leraar zich verhouden kan tot zijn leerstof, de
Franse Revolutie en dat was lezenswaardig.
Want naast de reflectie over die episode in de geschiedenis, leest men ook over
de worstelingen van dezelfde man met de eigen tijd en als trouvaille vond ik
dat wel lovenswaardig en een discussie waard. Helaas, moet ik vaststellen,
bleef het stil rond het boek, zoals het rond vernieuwende boeken doorgaans stil
blijft.
Inderdaad
kunnen we er niet omheen, in Vlaanderen is het boek geen voorwerp van reflectie
meer, kan het geschrevene nauwelijks nog voor de discussie zorgen, tenzij in de
beslotenheid van een huiskamer, maar op de agora blijft het stil en moeten we daar
als democraten vrede mee hebben?
Een
ander, al even pregnant voorbeeld: Slaapwandelaars, geschreven door Christopher
Clark, maar het werd hoogstens vermeld en summier geduid. De reden ligt niet
voor de hand, want men moet het boek, een onderzoek naar de gebeurtenissen
toentertijd goed in de vingers hebben om te begrijpen dat de aanvang van de
Grote Oorlog, niet zomaar verklaard kan worden. Het cruciale probleem? We
kennen het verhaal van de allianties, met het Duitse Keizerrijk,
Oostenrijk-Hongarije met Bulgarije en even ook Italië als hoofdschuldige en
anderzijds Rusland, dat Servië steunde, Frankrijk die de Russen zou steunen en
vervolgens de Britten die de Fransen beloofd hadden te steunen en zich nu
moesten verdedigen, maar blijkbaar wil men er niet aan het in vraag te stellen.
Die verhoudingen kent iedereen, maar wat Clark aangeeft zijn niet zozeer
details, als wel het verloop van de gebeurtenissen van het moment af dat
Frankrijk zowel Servië gaat steunen, onder meer met grote leningen en Rusland
aan zich weet te binden. De houding van het UK is minder duidelijk, want ze
hebben problemen aan de Zuidelijke grenzen van het Russische rijk, waar ze
delen van Perzië en India proberen in te palmen - men herinnert zich vandaag
niet de vruchteloze oorlog van de Britten in Afghanistan...
De
recensent van "The Economist" meent evenwel dat als het over de
schuld van de Duitsers gaat, zij die wel niet als enige op zich hadden hoeven
te krijgen, maar toch, als puntje bij paaltje komt, blijven de Duitsers van
toen, het Duitse Keizerrijk verantwoordelijk voor de Grote Oorlog. Als lezer
van het werk van Clark vraag ik mij dan af hoe die recensent de afwegingen
maakt, want ad primum hebben vele andere auteurs duidelijk de diplomatieke
bronnen niet aangeboord, ad secundum hebben ze niet de moeite genomen de heel
complexe situatie op de Balkan te begrijpen en ad tertium blijft in de recensie
de hele politiek van Frankrijk op de Balkan achterwege, naast leningen van
staat tot staat ook investeringen in wapentuig. Waar Bosnië-Herzegovina in de
periode van het Oostenrijkse rentmeesterschap - Het Keizerrijk had met de
Gouden Porte een akkoord voor pacht, wat de Turkse leiders uitkwam want zo
kregen ze rust aan die kant - en in 1908 was het gebied zonder veel weerstand
geannexeerd, maar dat gebied had veel meer dan voor Servië het geval was,
aansluiting gevonden bij het industriële westen. En bovendien laat Clark niet
af aan te geven dat men de beweringen van Franse en Russische opiniemakers
toen, maar soms denk ik dat ook dit nu nog zo rond zoemt, niet genoeg laat wegen in de openingszetten, zoals
de gedachte dat de Dubbelmonarchie niet in staat zou zijn militair zich te
verweren en daar ook het morele recht niet toe had. Dat de Serven goede
strijders waren, ontkent Clark niet, want de geschiedenis is duidelijk, de
Serven konden de Oostenrijkers niet enkel weerstaan, ze slaagden er ook de
Oostenrijkse troepen terug te drijven. Maar Oostenrijk-Hongarije was lang niet
zo vermolmd als Russische diplomaten en Franse financiers overal lieten horen.
Toch
kon ik in de Vlaamse brede media geen aanzet vinden tot een eerlijke recensie
in de brede media. Meer nog, als men iets heeft af te dingen op het relaas van
Clark, dan moet men naar Parijs, naar Moskou, Wenen en Berlijn, het Foreign Office om alvast eens de
diplomatieke bronnen na te gaan en minstens eens te kijken naar de
Agadirkwestie en naar de eerste en de tweede Balkanoorlogen die aan WO I vooraf
gingen, in 1912 en 1913.
De
recensent in The Economist besluit aldus:
Have the new books changed people’s
understanding of what happened and why? Mr Clark probably comes closest. But
for this reviewer, at least some of the great arguments about the war are
settled. Responsibility for starting the war was shared (though not equally)
between three of the five main belligerents—Germany, Austria-Hungary and
Russia. The greatest culpability lay with Germany because it had more and
better choices. As to whether or not the war was necessary or futile, the
answer is surely both. There was no need for Europe’s great powers to go to war
with each other in 1914. Other ways could undoubtedly have been found to
resolve the July crisis even if German militarism would have remained a large
and growing problem. However, once the fighting began, and as Germany’s war
aims expanded, it rapidly became a struggle that the liberal democracies (including
America, whose decision to join the war did profound psychological damage to
Germany’s military morale) had to win.
Alvast
lijkt het erop dat ook John Lukacs op grond van andere argumenten moeilijk
aannemelijk te maken dat de verantwoordelijkheid zo gemakkelijk op dat ene land
geschoven kunnen worden want het is duidelijk dat Oostenrijk-Hongarije pas op
20 juli een ultimatum bezorgden aan de Serviërs, dat verder de Franse president
op staatsbezoek was in Rusland en dat, aldus Clark tot slot de Duitse keizer,
ondanks alle roekeloze uitspraken heel goed wist dat de oorlog best (nog) niet
aanvaard moest worden. Het probleem was wel dat Duitsland vreesde dat de
Russen, gezien hun snel groeiende economische en industriële groei tegen 1917
de Duitse legers zou kunnen overweldigen. Als men schrijft dat Duitsland in
1914 betere en andere oplossingen had in juni, juli en augustus 1914, dan geldt
dat ook voor Lord Grey, de Britse chef van het diplomatieke apparaat, die wist
dat Rusland in het Oosten onbetrouwbaar was, dat de Duitsers de Britten
geholpen hadden de Balkan te ontmijnen, blijkbaar slechts tijdelijk.
Daarom
is er een element dat mij werkelijk verbaasd en blijft verbazen. Dat is de
stelling die Fransen en Duitsers tegen elkaar uitspeelden: Duitsland behoorde
niet tot de liberale democratieën. Ook daar valt op af te dingen, maar dan wel
juist omdat de uiterlijke vormen van de Pruissische ambtenarenstaat behouden
waren gebleven en de grootburgers de politiek liever aan het kabinet
toevertrouwden, maar dat in werkelijkheid Duitsland, sociaal, geografisch en
cultureel sinds 1870 ernstig veranderd was. De vraag die we vandaag niet
stellen is hoe men aan de ene kant de intense verwevenheid van handel en industrie
kan accepteren, ook nog eens gestaafd door feiten en anderzijds dat Duitsland
inderdaad de Sonderweg zou bewandeld hebben, die hen fataal tot de oorlog zou
hebben gevoerd.
Het
boek van Clark lost verre van alle problemen op, maar een aantal hangende
kwesties over de volgehouden alliantiepolitiek, met twee uitzonderingen, wegens
meer terughoudendheid, namelijk vanwege de Britten, Perfide Albion, maar ook
Berlijn, kan men niet negeren. Overigens, de kwestie van de morele schuld zou
pas in Versailles ten volle aan de orde komen. Maar hierover zijn we ook
perfect ingelicht, aldus sommige historici, over de Franse en Amerikaanse
inzichten en benadering. Zelfs over Belgische aspiraties in Palestina kon men
iets vernemen. Maar dat Versailles de lezing van de oorlog voor altijd zou
beinvloeden, blijft een kwestie die mij wel eens bezoekt, want het bepaalt mede
wat er naderhand is gebeurd: het hanteren van Versailles door Ludendorff en
Hitler voor hun dolkstootmythe. Daar zijn mythes voor, maar zonder grond van
waarheid hadden de propagandisten er nooit veel mee kunnen aanvangen. Toch kan men
wel eens lezen dat ze er misbruik van
maakten. Een beetje meer begrip voor het inherent machiavellistische spel dat
politici bedrijven. Maar goed, we willen dus niet gaan spreken over de periode
voor WO I.
Het
artikel over de bevindingen van historici omtrent WO I in The economist en dan
vooral die van Clark, moet ik vaststellen, vertoont opmerkelijke lacunes: de positie van het Duitse Rijk in de
Agadir-kwestie, de relaties tussen Moskou en Parijs, de eerste en tweede
Balkanoorlog. De schuld van Duitsland, als vastgesteld in Versailles en later
bevestigd, waarbij de recensent toegeeft dat veel van het materiaal dat na de
oorlog in stelling werd gebracht al voor 4 august gemanipuleerd was, kon door
Clark net weerlegd worden. Duitsland had bovendien andere en betere keuzes,
maar het was wel Lord Grey die vond dat het niet het moment was om de Fransen
af te vallen. En de betwistingen rond de levering van slagschepen aan de Turken
en de discussies in Perzië en India, dat was allemaal niet voldoende, terwijl
het mijns inziens nu net de verdienste van Clark is dat hij aangeeft dat de
belangen van de protagonisten inderdaad, ook binnen de allianties niet zo
spoorden als men dacht. Net het onderlinge wantrouwen vormt het probleem. Dat
Frankrijk de laatste dagen van juli mobiliseerde aan de Belgische grens en er
alles aan deed om net niet de
Belgische neutraliteit te schenden, brengt de recensent niet aan. Dat zowel de
Oostenrijkse generaals noch de Duitse in staat bleken een gedeeltelijke
mobilisatie af te kondigen, zoals al eens is gezegd en geschreven, wordt door
het onderzoek van Clark niet bevestigd, want Wenen en Boedapest wilden de
oogsten niet in gevaar brengen en evenmin onrust in verder afgelegen delen van
het rijk. Voor Duitsland gold dat het Schliefenplan eens van start niet kon
afgebroken, maar de beslissingen hierover werden pas een maand na de moord op
Franz-Ferdinand genomen en dan nog, aldus Clark, met een zekere vrees.
Toch
kan ik het artikel in The Economist wel aanbevelen, omdat het precies niet zo
gefocust is op een bepaalde lezing, maar verschillende visies over het begin
van WO I in kaart brengt. Het valt op dat in Vlaanderen maar weinig historici
de Europese context in kaart brengen als het om de kanonnen van augustus gaat en
dat was me bij het lezen van "Mijn land in de Kering" van Karel van
Isacker al opgevallen, maar tot vandaag moet ik vaststellen dat voor een land
dat als "poor little Belgium" in de VSA veel sympathie kon oogsten,
historici de internationale context zelf niet beter gaan bestuderen zijn. Zelfs
al werd België na WO I, in 1920 verleid
tot een geheim militair akkoord met Frankrijk, een secret de polichinelle
waarbij de belangen van het land wellicht niet gediend werd, de hele
geschiedenis na de oorlog is al helemaal onontgonnen en vooral onbegrepen terrein.
Maar goed, over de jaren na WO I zullen we voorlopig nog weinig horen, want dat
hoort niet bij het grote verhaal, toch?
Een
recensent is geen standwerker op de markt, maar met de vergelijking uiten we
ook een zekere frustratie, omdat in de brede media recensies, zeker als het om
essay gaat of wetenschappelijke publicaties vooral sec gebracht worden, zonder
een overdracht van enthousiasme. Het spannende boek krijgt vaak enorme publiciteit,
maar ontbeert aan nuchtere analyse. Boeken die op verre markten gehyped worden
krijgen hier een navenante behandeling, maar boeken die bijvoorbeeld in
Nederland of Frankrijk een gedegen behandeling krijgen, blijven onbesproken.
Wat rest is veel geschreeuw op de markt, maar men weet nauwelijks waarover het
gaat.
Soms
vraag ik me dan af of die recensenten geen beroepsfierheid hebben, dat ze een
boek, waar ze grote waardering voor hebben echt in de etalage willen plaatsen,
ook al vinden de collegae het niet zo interessant. Het tegendeel is waar: een
boek dat in de New York Times Literary Suppplement met toeters en bellen
gebracht worden, krijgen in de brede media al gauw een mooie behandeling, maar
wie de achterflap of de website van de uitgever bekijkt, merkt algauw dat de
recensent zelf geen oordeel velt. Overdrijven we nu? Al te vaak merkt men na
lectuur dat zo een recensie nergens over gaat, tenzij een soms infiem detail
van wat de auteur wilde aanreiken.
Want
dat een recensie vandaag vooral het werk en de vindingrijkheid van de auteur
tekort doet, daarover zou het debat wel eens mogen gaan. Een boek als
"Jeder stirbt für sich allein" had echt wel meer verdient in De
Standaard dan het geval is geweest. En zo zijn er wel meer werken die vanwege
de gevestigde recensenten een hoogst routineuze behandeling krijgen. Daarover,
evenwel, spreken die gevestigde recensenten, als ze het over bredere boekenvak
hebben, uiteraard niet, want in de spiegel kijken, ho maar. Het ergste is dan, dat ze daarmee vooral het
publieke debat, een conditio sine qua non voor een goed werkende democratie, in
de kiem smoren.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten