Hendrick Goltzius of charmante freudiaanse deviaties

Tentoonstelling

Een lezing over  alibi's het naakt
te tonen

"Het is maar om te lachen"
staat onder dit werk van Saenredam, de talentvolle
leerling van Hendrick Goltzius. Deze mensen
waren niet enkel kunstenaars, maar ook zakenlui. 
Virtuoos Maniërisme. 

Prenten van Hendrick Goltzius en tijdgenoten uit het Groeningemuseum  Arentshuis Brugge. Tentoonstelling loopt nog tot 19 oktober


Ontdekt men in een museum een doek dat aan een meester kan toegeschreven worden op gronde van de bestaande oeuvrecatalogus of omdat allerlei kenmerken ertoe strekken tot de conclusie te komen dat het werk inderdaad van Rembrandt of van Gogh is, dan zullen we dat weten, want de media laten ons weinig kans eraan voorbij te gaan. Maar veel belangwekkender komt het me voor zelf uit dat onvoorstelbaar rijke patrimonium de kleine, niet gecanoniseerde stukken te ontdekken. Natuurlijk zal men alleen echte kunstwerken canoniseren, dat wel, maar toch, wat ik zondag in het Arentshuis in Brugge te zien kreeg, na een mooie inleiding door Virginie D'haene, kunsthistorica - die term schijnt niet meer gepast - die zich door een archief van 14 000 prenten en gravures worstelt. Het gaat om dezelfde verzameling waar ik eerder al over heb bericht, de collectie Steinmetz[i], die nu ontsloten wordt.

In tijden van besparingen, zal misschien iemand opwerpen, moet men zich niet met dat prutswerk inlaten, terwijl men, onwetend als men is, vergeet dat men zo een wereld mis loopt, die best het ontdekken waard is. Het gaat om inventies, om succesvol zaken doen als kunstenaar, dat mag men voor een keertje niet uit het oog verliezen en het gaat, zeker ook, om uit te vinden wat er leefde.

Nu zijn prenten zoals kamermuziek, ze lijken iets minder dan de grote symfonieën of opera's, maar ze zijn niet minder kunstig vervaardigd en mits degelijk uitgevoerd een lust voor het oor, zoals zo een gravure wel een lust kan zijn voor het oog. Over smaken moet men van tijd tot tijd wel eens de discussie aangaan, omdat men anders blijft steken in een bangelijk vertrouwde wereld van alleen gecanoniseerde namen. Hendrick Goltzius, zo vernam ik, kwam uit Duitsland, Bracht, geboren in 1558, dat toch niet zo ver uit de buurt van Venlo lag[ii], uit een familie van kunstenaars - zijn vader was glasschilder - en zou op een gegeven ogenblik het graveren staken, misschien omdat de ogen of de hand niet meer wilden doen wat de maker in gedachten had. Zijn opleiding bij Volkertsz Coornhert, die hem ook in de humanistische sfeer binnenbracht. 

Opvallend toch hoe Virginie D'Haene en wat de medeauteur van het cahier betreft, Evelien de Wilde de ruimte die er is om de collectie Steinmetz te ontsluiten weten aan te grijpen om tegelijk een inkijk te bieden in een rijk cultureel leven - het is hun job, zou men zeggen, maar zowel de lezing als het cahier, hoe bescheiden het oogt, weten aandacht op te wekken, zelfs enthousiasme en dat, nou ja, mogen dan toch ook waarderen. Rijk qua omvang, maar ook rijk qua inspiratie en technische uitmuntendheid. Het zijn wat veel hyperbolen bij elkaar, maar het heeft er net mee te maken dat prentkunst altijd al een beetje als een minderwaardige kunst bejegend werd, behalve dan als het om Durer zou gaan. Goltzius heeft naar Dürer gewerkt, maar zoals het in de kunsten vaker gaat, heeft hij zijn voorganger niet willen kopiëren, maar net willen overtreffen: imitatie om te verbeteren. Het blijft voor ons, doordrongen van de noodzaak van originaliteit, in de vondst zowel als in de uitvoering vreemd dat in vroeger tijden, de grote voorbeelden zonder schroom werd geïmiteerd, maar dat met het oog op competitie: kan ik het nu beter dan de meester of niet?

Karel van Mander, zo hoorde ik, noteerde ergens dat Hendrickus Goltzius in zijn rijpe fase werken maakte naar Dürer en Lucas van Leyden en dan zegde dat hij ze had nagemaakt, wat een keurmerk ware geweest. Toen hij vervolgens liet weten dat dit eigen werk was, voelden de kopers zich bedot. Vandaag leven we in een andere voorstellingswereld van kunstenaarschap, zo te zien.

Maar opnieuw komen we dus uit bij iets wat eenieder zou moeten aanspreken die zich met kunst, kunstkritiek en eventueel kunstenbeleid inlaat, omdat het waarmerk van kunst niet enkel erin gelegen kan zijn dat men een sublieme idee heeft maar dat het dan ook nog eens overkomt bij het publiek. In die zin kan men het ook een moeilijke tijd noemen voor precies deze prentkunst, omdat ze, zo nemen we met z'n allen gemelijk aan, overdreven zou zijn en ook nog eens, onnatuurlijk en saai. Dat zijn verwijten die me elke keer weer raken, omdat het een vergissing is te geloven dat men deze kunst niet nieuw kan smaken. Goed, wie Horatius Cocles was, wie Icarus was, zelfs, weten we niet goed meer en Phaeton, dat is een model van Volkswagen, wel? Die antieke cultuur heeft men toch wel nodig om de oude meesters en de renaissance te begrijpen, maar wat vooral van node is, blijft gevoeligheid voor de indruk die werken kunnen maken.

Zoals gezegd, in bijna elke kunst heb je paradepaarden, schitterende en overweldigende vormen, maar je hebt ook het werk dat stil genot verwacht, waar je gewoon naar kan kijken en opnieuw kijken, want zo een gravure of houtsnede, dat heeft toch wel heel wat te bieden voor het oog. Maar soms bekruipt me de neiging me voor te stellen wat dat moet geweest zijn, die kunstenaars toen, die toch, bedenk ik me, met veel geweest moeten zijn, want telkens weer ontdek je nieuwe namen, nieuwe werken, nieuwe vormen van verbeelding. Okay, de materie, het medium bepaalt veel, bepaalt de vorm, zodat een lino er anders uit zal zien dan een kopergravure, maar zelfs binnen de kopergravures ziet men hoe het hanteren van het burijn altijd weer nog veel variatie toelaat. Het gaat me daarom, denk ik, want het valt op dat we dingen wel onder een naam kunnen vangen, maar als we de verscheidenheid aan verschijningsvormen niet onderkennen, dan heeft het verder geen betekenis. Bovendien is er met kunst, of het nu de gecanoniseerde kunst betreft of de zogenaamde mindere werken, namelijk dat het helemaal van de maker, de omstandigheden, het contingente afhangt en dat er van een kunstwerk dus noch in theorie, noch in werkelijkheid een ideale voorstelling in een betere wereld kan bestaan. Precies kunstwerken, volkomen afhankelijk van de wil, het kunnen en de vaardigheden van de maker, laten zien hoe cruciaal het contingente voor ons wel is. En omgekeerd, wie naar kunst kijkt, doet dit omdat hij of zij het aangenaam vindt, maar het kan ook wel snobisme zijn natuurlijk. Het gaat dus ook om omstandigheden en ook het bewaren van werken uit het verleden ligt niet eeuwig en altijd vast, zodat we ons, beschouwende hoe rijk het patrimonium aan verhalen, romans, beelden en doeken, gravures en muziek en beschouwende een particulier werk, dat een titel draagt "Het is maar om te lachen", dat we ons doordrongen kunnen weten van het besef dat kunst, dat het banale en het heroïsche, het schone en het overweldigende kan bevatten, vertonen, veruitwendigen, nu net vaak als verheven boven het contingente geacht wordt.

De gedachte aan wat men zoal kan bedenken, dat men zou kunnen tekenen, schrikt sommigen blijkbaar af, zeker als men naar deze werken kijkt. Ik luisterde naar mevrouw D'haene, las haar stuk en dat van haar collega en dan wordt duidelijk dat we in Vlaanderen en Nederland met ons patrimonium nogal gemakzuchtig omgaan.  Want het gaat om meer wat plaatjes en zeker om meer dan om praatjes bij plaatjes. De zaak is dat we in deze werken, bijvoorbeeld "de triomf van de oorlog", maar ook in de etsen met vier mythologische figuren die gevallen zijn, Phaeton, Icaros en de anderen, het gaat om Romeinse helden en om de boetvaardige Magdalena, waarin het erotische ons weer op andere gedachten brengt, dan boete meen ik, dan gaat het om een intieme omgang met de oudheid, met de voorgangers en tegelijk, om de kracht van de verbeelding, om hoe we het leven kunnen versieren.

De zaal van het Groeninghe waar de lezing op zondagochtend gehouden werd zat niet vol, dat moet men toegeven, maar het is tegelijk ook zo dat het soms moeilijk is, mensen met een berichtje wakker te schudden. Tegelijk kan men ook wel zien dat er in Vlaanderen velen zijn die graag wel eens iets meer horen en daarom is zo een vriendenkring, dat rond een museum activiteiten voor een geinteresseerd doch ouder wordend publiek inricht, van belang. Tijdnood is wel vaker een argument, maar tegelijk, denk ik, zal men die intellectuelen niet te eten willen geven die het graag zo voorstellen dat het vulgum pecus zich tevreden stelt met allerlei ongein. Juist deze portretkunst laat ook zien, denk ik, dat die kunstenaars in Haarlem wel degelijk zin voor humor hadden, al kennen wij de referenties niet altijd meer. Waar wij wel eens moralisme lijken waar te nemen - en dat willen we niet willen - maakten zij, de schilders, tekenaas en graveurs van toen handig gebruik van verschillende tradities, stichtelijke en andere om hun freudiaanse deviaties vorm te geven.

Na de lezing volgde er nog een receptie met wat drankjes en bleek het wel aangenaam op deze manier een zondagochtend door te brengen, terwijl buiten de stad bruiste van het leven, dat wil zeggen toeristen en andere bezoekers de stad overstroomden. Het bezoek aan de tentoonstelling liet dan zien hoe je zo een fijne werken kan presenteren, zo dat de kijker de tijd heeft de details en het geheel te zien, hoewel dat moeilijk tegelijk kan. Ook daar kwam ik weer onder de indruk van de inventiviteit van zo een kunstenaar. Gotlzius, maar ook kwam het binnen, omdat die Romeinse geschiedenis, na het lezen van "Augustus" zoals John Williams die ten tonele voert, me wel kon bekoren. Toch weet ik niet of we die vertrouwdheid, die in die dagen aan de orde was bij kunstenaars, met de oude wereld, de antieken, kunnen herstellen, maar ook blijft de vraag hangen of het wenselijk zou zijn. Het bekijken van de gravures met Romeinse helden, de vallende sterren, sorry, helden, de Hercules met zijn knuppel, het blijft alles een krachtige uitdrukking van het menselijke en ja, voor Diana heb ik al langer een zwak, de Diana uit de metamorfosen, maar ook Galathea kan me bekoren en er is te veel opdat het ook weer geen catalogus zou worden. Maar met "de triomf van de oorlog" komt het werk, zal iedereen wel bedenken, echt bij deze tijd, al zullen wij ons de oorlog eerder voorstellen via andere media. Want de prent verscheen in 1578, toen de oorlog hervatte op initiatief van de Spaanse generaal Alexander Farnese: verdragen kunnen best ook strategisch uitpakken.

Het maniërisme, maar in wezen bijna elke voorstelling die voorbij de realistische uitbeelding gaat, kan ons maar matig bekoren, hoor ik vaak. Maar tegelijk lopen er dan mensen storm voor gedrochten van paarden of opengewerkte corpora van mensen. Het ligt niet aan de uitgerekte ledematen of de accentueringen van de vormen, dat we het niet mooi zouden vinden, wellicht zelfs niet aan de veranderde schoonheidsidealen, maar dat komt mij nu net zo moeilijk te vatten over, want men kan niet pleiten voor het andere, voor wat niet is zoals wij het kennen en tegelijk in dat andere land, onze regio in andere tijden de verschillen niet accepteren. Nu goed, de grote thema's die Goltzius behandelde hadden vooral tot doel, zo vernamen we, had maar een doel schone mensen in hun volle kracht en aantrekkelijkheid te tonen. Goltzius als voorloper van Hugh Hefner, of als voorloper van bladen als Vanity Fair, Vogue? Misschien wel, want waarom zouden mensen toen geen steun gezocht hebben voor hun levendige doch niet altijd geprikkelde verbeelding?

Bart Haers






[i] http://kwestievanverwondering.blogspot.be/2013/02/de-wereld-met-een-naald-getekend.html
[ii] Hertogdom Gulik, Duits: Julich omvatte ook enkele plaatsen in Nederlands Limburg en men kan goed merken dat het grensgebied vaak ook aansluiting vond met de Nederlanden, zeker in de zestiende en zeventiende eeuw. Overigens trokken velen die in Holland of Brabant last hadden met godsdienstvervolgingen, vonden daar interessante asielplaatsen. Anderen gingen verder, naar Siegen...

Reacties

Populaire posts