Geestelijke Jeugdzorg in de knel
Kritiek
Beleidsvoorbereiding
Gedrag
en visie in de politieke besluitvorming
![]() |
Boris Cyulnik noemt zichzelf een perroquet savant, maar probeerde een en ander te vergeten. zie ook: http://www.odilejacob.fr/ catalogue/psychologie /resilience/ames-blessees _9782738131461.php |
De vraag kwam plots op me af:
wat denk je nu van de wijze waarop de discussie over geestelijke
gezondheidszorg gevoerd wordt? Wat zou ik daarover moeten zeggen, behalve dan
dat ik een paar boeken van Trudy Dehue gelezen en gerecenseerd had? Maar je
ontkomt er niet echt aan, dat de ontwikkelingen in de geestelijke
gezondheidszorg iedereen aanbelangen en daarom vormt een organisatie als
"Te Gek" een goede hefboom om geestelijke gezondheidszorg onder de
aandacht te brengen en dat patiënten niet enkel patiënten zijn, maar mensen met
een probleem.
Het gaat om meer dan om niet
meer kunnen of contact met de werkelijkheid verliezen, zichzelf verliezen,
mensen die zonder doel of uitzicht gaan dubben, burn out, het gaat om de vraag
of we na de ontwikkelingen in de psychiatrie en de mogelijkheden die door nieuw
onderzoek zijn ontstaan in kaart te brengen. Wie in depressie gaat, zegt men
wel eens, heeft het aan zichzelf te danken, al is dan wel ook duidelijk dat
mensen niet weten dat ze in depressie gaan en doorgaans pas laattijdig een arts
bezoeken om te zien wat gaande is. Het probleem? Men neemt aan dat men door
goed te leven en goed op zichzelf te passen, door zichzelf in control te houden, wel beveiligd is tegen depressie. Beheersing
moet volstaan. Het zal wel, tot het tegendeel ervaren wordt.
Ik schrijf hierover omdat men
dezer dagen, anders dan men een kwart eeuw geleden had kunnen vermoeden, mogen
verwachten, nog steeds leeft met ideeën over de rationele mens, die de emoties
eronder heeft en weet wat goed is, terwijl nogal wat mensen van wie men het
niet zou verwachten, er toch onderdoor gaan.
Ik denk dat de afwijzing van
de gekke uit het verleden wel voorbij is, maar dat het een persoonlijk falen is
en dat past niet in onze cultuur die ook berust op de gedachte dat we ons erop
moeten richten de perfectie te bereiken in wat we doen. Tegelijk kan men
vaststellen dat velen onder ons leren dat we ons niet meer moeten storen aan
god of gebod, integendeel met een visie rondstruinen die in zekere zin gepikt
lijkt bij de Stoa, zonder dat de achterliggende gedachten van de Stoa in
ogenschouw worden genomen. Dat wil zeggen dat men ervan uitgaat dat men zich
emotioneel wapenen zal tegen tegenslag, zich mentaal zal wapenen tegen
mogelijke hinderpalen en ervoor zorgt dat de dingen gaan zoals ze moeten gaan.
Daarmee hoopt men alles onder controle te hebben en dat er niets gebeuren kan.
Helaas blijkt dan net dat iemand toch kwetsbaarder blijkt dan zelf gedacht en
dan kan het mis gaan, vooral als men geen hulp wenst of kan inroepen, wegens
schroom en angst voor gezichtsverlies.
Er leeft in onze cultuur
vandaag een overtrokken geloof in de rede en de maakbaarheid, van het zelf en
van de mens, terwijl toch ook wel duidelijk is dat De Mens niet echt gevonden
kan worden want elk individu heeft een eigenheid en bovendien zal men de
uniciteit van het individu ook moeten erkennen als het erop aan komt mensen hun
weg te laten gaan. Inderdaad, algemene kennis, bedoeld wordt kennis die geldt
voor elkeen, op grond van onderzoek, best ook aangevuld met stevige casuïstiek.
Ik heb geen bezwaar tegen
rationeel denken en toch denk ik dat het probleem vooral gelegen is in het feit
dat de aandacht voor rationeel denken en het vigerende geloof dat we alles
kunnen sturen en beheersen een situatie schetst waarbij we onszelf uit het oog
verliezen. De rijkdom van het emotionele palet dat ons kan toelaten in onze
omgang met anderen, maar ook met onszelf, kan niet alles voorkomen, zeker als
het om depressies zou gaan, maar ook psychose en andere aandoeningen, maar kan
wel ertoe bijdragen dat we onze kwetsbaarheid onderkennen en de zelfzorg zoals
Michel Foucault betoogde in zijn laatste werken opnemen. Sinds jaar en dag
vindt men in de boekhandel een hoop boeken die ons tot zelfzorg aanzetten, maar
doorgaans gaat het om boeken die ons toelaten per probleem ook oplossingen te
vinden, die soms maar niet altijd zinvol blijken, omdat ze niet altijd peilen
naar achterliggende gebeurtenissen in het persoonlijke leven. Zelfhulpboeken
dragen altijd met zich dat ze bedrieglijk eenvoudig zijn en ons dus kunnen
helpen voor zeer welomschreven problemen. Nu blijkt dat men dat wel goed vinden
kan, maar het probleem, denk ik, bestaat erin dat we in de literatuur dezer
dagen romans en novellen waar het menselijke in tal van schakeringen
gepresenteerd wordt, moeilijk vinden. Het gaat erom dat romans van deze tijd
lang niet altijd de thema's behandelen die we zouden kunnen verkennen en waarmee
we iets kunnen, zonder dat dit meteen op zelfhulp gaat lijken, maar misschien
wel op zelfzorg kan uitlopen. Het gaat er niet om of een roman ons leven kan
veranderen, maar wel dat we aan de hand van goed uitgewerkte verhalen wel
inzicht kunnen verwerven in het menselijke. Met een boek komen we er niet, maar
een kleine zeer verscheiden bibliotheek kan helpen.
De betere roman, heb ik de
indruk, wordt vaak min of meer onder de korenmaat gezet omdat er bezwaren aan
kleven, dat figuren te zeer bordkarton zouden zijn, zoals Els in de roman Orfeo
van Richard Powers, maar ook "Generosity, an Enhancement", van
dezelfde auteur laat ons zien hoe tussen het zeer gerichte, op nut en
maximalisatie gerichte in ons handelen, zelfs in de kunst, anderen er doorheen gaan
fietsen, zodat duidelijk wordt dat die eenzijdige benadering van het leven en van
het zelf veel verloren gaat. Zo een roman lezen op zich zal overigens niet zo
heel veel helpen, maar het is het regelmatig lezen dat mensen helpen kan.
Toch merkt men dat er in
geestelijke gezondheidszorg voor jongeren grote vraag ontstaat naar opvang en
bijstand, terwijl ook volwassenen het vaak moeilijk hebben in het leven, omdat
de perfectie maar niet haalbaar is. Natuurlijk zou men kunnen denken, dat wat
minder ook kan, wat minder dan perfectie, maar daar zit het probleem niet,
omdat men dan altijd een benadering heeft die niet het eigen welbevinden bij
wat men doet en leeft voor ogen heeft staan, want het gaat niet om de wijze en
het waartoe van wat men doet. Enige tijd geleden hoorde ik een verhaal van een
vriendelijke dame, die vond dat ze in haar relatie niet voldoende orgasmes kon
ervaren. Na een bezoek aan een seksuologe kwam er enige tijd soelaas, zonder
dat ze er echt gelukkiger van werd. Haar man, die zich graag als een haantje
gedraagt, had haar eisen proberen in te willigen, maar had dan toevallig een
gewilliger iemand gevonden, die minder bezig was met het bereiken van dat
orgasme. Met vriendinnen was ze aan de praat geraakt en ze vonden dat ze er
recht op hadden, op orgasmes, maar plots stond ze er alleen voor. Ongelukkig
was ze geweest, maar vervolgens, vernam ik, had ze de bladzijde omgedraaid en
keek ze niet meer om naar die speurtocht naar optimalisatie van haar seksleven.
Toch leek ze, zegde ze zelf, nog niet te begrijpen waarom haar man er vandoor
was gegaan. En inderdaad, aantrekkelijk is ze wel, maar het gesprek, vertelde
ik haar, leek te leiden naar een onderhandeling over de prijs van dat vleselijk
welbevinden. Verbaasd staarde ze me aan, want ze had gedacht dat ik haar zou
kunnen helpen en ik wilde wel, maar vond dat ik het niet hoefde te doen, omdat
het genoegen van even naderhand in een zekere tristesse zou verkeren, voor haar
en ook wel voor mij.
Enige tijd hoorde ik niets
meer van haar, maar toen vroeg ze me te komen eten en te praten en dat gaf
aanleiding tot nieuwe verwondering, want ze vertelde van haar boosheid en
vervolgens van het begrijpen dat ik haar wel had willen helpen, maar niet op de
manier die ze voor ogen had staan. De clou voor haar was dat ze begreep dat ze
wel wilde krijgen, maar geven, dat had ze niet in haar. Nu, het veranderde voor
haar weinig, want de psy had haar uitgelegd dat ze moest leren geven en dat
vergde oefening. Ik vertelde haar van een roman, op het oog een streekroman,
waarin een familie geteisterd werd door een vloek, waardoor elk van de zonen,
elke generatie weer zichzelf te gronde richtte, door de gedachte dat geluk voor
hen niet bestemd was en dat de vrouw die hun kinderen baren zou, niet meer dan
dat was. Tot een telg uit dat geslacht zich bewust werd dat hij niet op die
manier kon doorgaan. Maar intussen was de naam gemaakt en de reputatie
behoorlijk slecht en toen hij een fraaie jongedame, dochter van een senator,
zijn pad kruiste, wenkte hem een nieuwe toekomst. Doch, zoals te verwachten
valt, vond de senator het maar niets en stuurde zijn dochter dan ook maar
op kostschool om te verhinderen dat ze nog met die rabauw
zou omgaan. Zelf had de senator een enorme dunk van de juistheid van zijn
inzichten en kon hij zich zelfs niet verdiepen in wat goed zou zijn voor zijn
dochter. Aster Berkhof laat zien dat pas als men de omstandigheden goed onder
ogen ziet en de zelfdestructie maar ophoudt als men zichzelf weet in toom te
houden, maar ook de andere aanvaarden kan en iets weet te geven, in plaats van
te nemen. Ik weet het, de plot lijkt nergens naar, maar de schetsen van de
personages blijken wel het overwegen waard.
U mag het voorgaande als
psychologie van de koude steen afdoen, maar het probleem blijkt ook voor die
dame, met wie ik sprak, te zijn dat ze oplossingen gaat zoeken voor hun
probleem, zonder bij zichzelf te rade te gaan. Zij nam ook al tijden tegen
slapeloosheid medicijnen en ook andere hulpmiddelen. De psy gaf haar wat hij
nodig achtte, maar zelf zegde ze me dat het haar steeds duidelijker was dat het
haar allemaal alleen verder in de fuik duwde. Dat boek te lezen, hoe bedrieglijk
eenvoudig het verhaal ook lijkt, bood haar andere inzichten.
Intussen kan men in Knack
lezen dat Mark Buelens die een paar decennia studenten begeleidde, vindt dat
managers, dus niet ondernemers, vaak te gemakkelijk te veel kwaliteiten worden
toegeschreven, terwijl ze blijkbaar vooral met zichzelf bezig zijn, niet met
het bedrijf dat ze toevallig leiding geven. Echt succesvolle managers lijken
daarentegen wel bescheidener te werk te gaan en niet alleen lippendienst
bewijzen aan het team waar ze mee werken, niet zelden de kleine groep die op
verdiepingen onder zijn riante kantoor te vinden is. Ik herinner mij dat
Vlerick vroeger een oefening gaf aan de studenten om te gaan praten met
managers, onder de titel: "een manager rookt sigaren", wat nu nog
zelden voorvalt, maar wat meteen ook de misvatting weerspiegelt die de
afscheidnemende professor wil aangeven, namelijk dat een manager wel veel mag
werken, maar dat zijn attitude van zelfoverschatting, gebrek aan vertrouwen in
het personeel dat het werk doet en het voortdurend focussen op problemen de
kans uitsluit dat ze iets nieuws gaan doen, het bedrijf revitaliseren zonder
zich daarvoor zelf uit de naad te werken om zich uit de naad te werken. Nu, de
verantwoordelijkheden zijn groot en niemand durft zich nog fouten te
veroorloven, terwijl zij zich daardoor op een irrationele manier afsluiten voor
mogelijkheden.
Het lijkt een lange omweg te
zijn om tot mijn punt te komen, dat de geestelijke gezondheidszorg in de greep
lijkt van planning en organisatie, protocollen en systemen, processen. De
patiënt vormt in die benadering het meest hinderlijke element, want die antwoordt
niet altijd naar verwachting, of de protocollen werken niet. Dit is geen
kritiek aan het adres van de psychiaters op het terrein, die met zijn of haar
patiënten begaan is en niet blind is voor zoiets als positieve overdracht.
Ik vernam dat in het Vlaams
Parlement de vraag werd gesteld hoe men kinderen kon opvangen zonder dat ze in
een politiecel terecht komen, zoals onlangs het geval was. De voorzieningen
kunnen de zorgvraag niet opvangen en elke oplossing lijkt toch ook altijd
tekort te schieten, want de instroom lijkt niet te stuiten. Tegelijk verneemt
men dat moeders en vaders hun bloedjes zo beschermen, zozeer als kleine prinsen
te behandelen, dat die op zeker ogenblik, geconfronteerd met de werkelijkheid,
in een diep gat vallen. De ouders evenwel valt hoogstens te verwijten dat ze
zich al die angsten laten aanpraten, waarbij elke afwijking van imaginaire
normen, voor hen ook moet impliceren dat ze het niet goed doen of hebben
gedaan. Zo gecrispeerd een kind willen opvoeden, ontzegt zowel henzelf als hun
kinderen de ruimte om in de fout te gaan, zonder dat er potten gebroken worden.
Het geloof in eigen kunnen
wordt dus telkens weer onderuit gehaald en de bron van het onheil, zegt men
mij, zou liggen bij experten die over alle aspecten van de opvoeding, van
borstvoeding tot traumavrije opvoeding hun licht laten gaan, want alles kan
beter. Dat dit tot stress en onzekerheid aanleiding kan geven, lijkt hen vreemd,
aan de experten, terwijl, zoals Richard Sennett betoogt, experten niet per se wereldvreemd
hoeven op te treden, noch dat ze per se hoeven op te geven met hun kennis van
de ivoren toren. Hij meent dat ze best meer hun theoretische concepten kunnen
toetsen aan de kennis van hun collegae die het werk doen. Dat geldt voor het
onderwijs, maar ook voor bijvoorbeeld de psychiatrie. Men heeft lang de idee
hoog gehouden dat expertise tot stand komt in een specifieke vorm van onderzoek
en zeer zeker kan men vaak slechts na lang onderzoek bepaalde aangelegenheden
begrijpen en vatten. Maar tegelijk, zo blijkt nu, zit er heel wat kennis en
ervaring bij de mensen in de klas, de psychiaters die hun patiënten zien.
Mevrouw Trudy Dehue heeft
beschreven hoe voor aandoeningen als ADHD en Depressie de brug tussen de
onderzoekers en de mensen die de patiënten behandelen onbestaande blijkt. Men
zal haar niet horen zeggen dat het allemaal niets heeft opgeleverd, maar dat
het soms wel zo uitpakt dat patiënten volgens schema's behandeld dreigen te
worden die niet bij elkaar passen. Ook een arts als Dr. Arnold Tanghe
beschrijft in zijn werken over angst, biologische psychiatrie hoeveel
observatie er komt kijken om de patiënt niet alleen een bepaalde diagnose toe
te kennen, maar ook een passende, steeds weer op maat toe te snijden therapie
aan te bieden. Dit gaat uiteraard in tegen de wetenschappelijke benadering waar
de hele idee van casuïstiek uit is geperst, wegens niet objectief, niet
beheersbaar en niet voorspelbaar en dus onzeker. Hoe zal men echter Best practices bepalen?
We zien dat er de afgelopen
decennia, laten we zeggen sinds WO II heel wat vorderingen gerealiseerd zijn in
de geestelijke gezondheidszorg. Evenzeer is de patiënt niet altijd meer geneigd
alles zelf te willen oplossen, maar toch bestaan er nog veel taboes rond. Ik
kan mij evenwel niet inbeelden dat men die taboes zomaar zal slechten, want ze
behoren tot de communis opinio en passen in het kader van denken, ook bij toon
aangevende commentatoren, die al eens iemand verwijzen naar de psychiater omdat
ze het aangedurfd hebben zich de woede van de grote baas op de hals te halen.
Ik heb het over de machtsgreep van een partijvoorzitter van de SP-a, die in
Mechelen een eigen pion wilde neerzetten en iemand uit de lokale afdeling
verzette zich daar ook via de media tegen. De commentator van de krant De
Morgen bestond het toen dat meisje de raad te geven zich grondig te laten
onderzoeken en langdurig te laten verzorgen in een psychiatrische kliniek. Ik
weet niet of de man zich ooit heeft gedistantieerd van en verontschuldigd voor
deze commentaar. Want men kan moeilijk verwachten dat zoveel hardvochtigheid en
neerbuigendheid niet levend zou blijven in de samenleving. Het is niet omdat
men zich verzet tegen een autoriteit dat men maar meteen naar de psy zou
moeten. Toch is die benadering - die ook wel doet denken aan de behandeling van
dissidenten in wijlen de Sovjet-Unie - vandaag bij veel mensen levendig en wie
dus iets doms zegt of doet, krijgt al
gauw een stigma.
Psychiaters lijken zich ook
wel te lenen tot dit soort benaderingen, waarbij ze vergeten dat algemene
uitspraken de casuïstische benadering helemaal onderuit halen. Toch zijn er dan
nog eens, ondanks de schaarste aan psychiaters die zich inlaten met de kwaliteitsbewaking
en het beleidvoorbereidende werk. Zoals Mevrouw Dehue al langer aangeeft, zijn
deze mensen vaak ook verbonden met big pharma, maar dat lijkt voor haar niet
het probleem. Wel het feit dat ze wetenschapstheoretische vragen en argumenten
niet van node achtten, want ze waren als psychiater toch vanzelf een
autoriteit, waarbij komt dat hoe verder ze van de praktijk staan, hoe groter de
autoriteit is die men hen toedicht.
Maar ook bij de overheid en
uiteraard bij de smaakmakende gemeenschap van commentatoren ziet men nogal eens
dat men zich op die autoriteiten verlaat. Aangezien duidelijke uitspraken het
beter doen dan genuanceerde en gevalsgebonden benaderingen, ontstaat, vertelt
men mij, een systeem waar heel snel diagnoses opgekleefd worden en dat de
terugkoppeling bij therapieën niet altijd ernstig genomen wordt, waardoor men
niet echt weet of een behandeling in een concreet geval nu wel functioneert of
niet. Pijnlijk is het wel, want aan de ene kant wordt genezing zo bemoeilijkt,
maar vooral lijkt men niet aannemelijk te moeten maken dat de algemene
inzichten op het terrein niet altijd werken of niet naar wens. Jawel, men weet
dat wel, meer nog, weet dat medicijnen tegen depressie in het beste geval bij
60 à 70 % effect hebben, maar dat men ook negeert dat het metabolisme van de
patiënt van belang kan zijn voor de behandelingsprotocollen. Tot slot houden de
psychiaters die zich inlaten met de beleidsadviezen zich niet altijd bezig met
de beschreven ervaringen van de psy op de werkvloer.
Men moet dit als een verzuim
op wetenschappelijk vlak onder ogen zien, want als politici niet goed
geadviseerd worden, dan kan er veel geld verkeerd aangewend worden, terwijl,
als het gaat om terugbetaling via de ziekteverzekering van producten sommige
volgens de experten niet meer voldoen, terwijl ze uiterst werkzaam blijken in
de praktijk. Maar men moet het ook durven te noemen: het gaat om een
deontologisch probleem, want men kan niet beweren dat de kennis niet ter
beschikking is. Natuurlijk kan men elke kritiek van andere psychiaters die de
autoriteiten niet steunen afdoen als onwetenschappelijk, maar waarom dat zo is,
blijft altijd vaag. Net omdat ze kennistheoretische vragen niet hoeven te
beantwoorden.
Maar aangezien we vandaag dag
na dag met de toenemende vraag naar hulp en zorg in de geestelijke
gezondheidszorg geconfronteerd worden in
de media, zou men verwachten dat er een nieuw debat tot stand kon komen, maar
dat blijkt niet geheel aan de orde. Overigens, als leek weet ik mij onbevoegd
om de specifieke beslissingen hier te berde te brengen, maar als observator en
in gesprek met mensen in het veld, ben ik er mij wel van bewust dat er doorgaans
vanuit een objectieve, afstandelijke wijze naar de psychiatrie als vak gekeken
wordt, zonder dat men er zich om bekreunt dat die kennis voor discussie vatbaar
is.
Dus hoop ik maar dat de heer
Jo Vandeurzen, minister bevoegd voor de geestelijke gezondheidszorg in
Vlaanderen het gesprek over die boeg zal gooien en ook dat zijn nieuwe collega
in de federale regering met de sector aan de praat zal gaan. Men zegt dat er te
weinig artsen in opleiding kiezen voor de psychiatrie, maar zou het alleen aan
de honoraria liggen? Men zegde mij dat in Nederland de kloof tussen de
praktiserende psychiaters en de confraters op het terrein van beleidsadvies ook
gelegen is in het feit dat er zoveel toezichthoudende psychiaters zouden zijn.
Zou dat de studenten afschrikken, want men lijkt niet op de eigen competentie
te kunnen vertrouwen? De situatie is complex, er zijn veel verbeteringen op
gang gebracht, zoals ook Boris Cyrulnik aangeeft in zijn autobiografisch werk,
maar ook, zegde hij in het programma "La Grande librairie": "nous
sommes des perroquets savants". Maar eens de opleiding afgerond moeten we
vergeten wat we vanbuiten hebben geleerd en zelf kijken. Hij muntte het begrip
"résilliance", veerkracht, dat bij patiënten niet vanzelf op gang
komt, maar slechts door toegewijde zorg van vertrouwde personen, artsen en
verpleegkundigen op gang kan gebracht worden. Toch lijkt men die discussie niet
echt relevant te vinden. Alles wat niet meetbaar is, heeft immers geen
betekenis. Zou het? Of zou veel van wat men meten wil, juist tautologisch zijn
en daarom niet de patiënt in beeld brengt, maar enkel een organisme?
Om tot deze inzichten te komen
heb ik u, lezer langs verschillende paden geleid, die te maken hebben, zoals u
aan het einde ook zal begrijpen met een toenemende zorg over de wijze waarop we
naar onszelf kijken, naar anderen en naar de samenleving. Het is goed de
zegeningen te kunnen tellen zonder blind te blijven voor wat er aan verbetering
toe is. De ervaring dat veel mensen onderhuids een zeker ongenoegen, zelfs een
zekere onmacht voelen ten aanzien van de dingen die henzelf overkomen en het
samenleven soms bezwaren, heeft geen eenduidige oorzaken en toch kan men niet
weerstaan aan de gedachte dat het gemakkelijk is de cartesiaanse methode van
segmentering aan te wenden. Een aantal punten hebben we aangegeven, maar de
samenhang, daar komt men vaak niet toe. Het beleidsadviserend werk van experten
in de geestelijke gezondheidszorg is er een van, waarbij andere psychiaters
zeggen dat die adviezen niet altijd stroken met wat aantoonbaar in de praktijk
aan de orde is. De psychiatrische jeugdzorg kan de vraag ternauwernood aan,
maar waar dit aan ligt, blijft vooralsnog in het vage. Het moet eenieders zorg
zijn, ook van leken om zich hiermee in te laten, maar, zoals mevrouw Trudy
Dehue aangeeft, dan moeten de experten wel hun ivoren toren verlaten en
aannemelijk maken dat ze oog hebben voor de dingen die zijn, niet voor wat
ergens in beslotenheid van overleg aangenomen wordt als juist[i].
Lijkt dat niet verdacht veel op hoe moraaltheologen aan het werk gingen?
Bart Haers
[i]
Trudy
Dehue beschrijft in "Betere Mensen" hoe besluitvorming in de
psychiatrie vaak tot stand komt aan de vergadertafel. Op zich is er niet veel
mis mee, maar stelt zij, het blijven beslssingen die toch nog toetsing
verdragen en misschien zou men moeten kijken, denk ik dan, wie eraan deelneemt,
want zij laat zien dat het vaak dezelfde mensen met gelijkaardige profielen die
de leiding krijgen.
Reacties
Een reactie posten