Komt het geluk voorbij, geef het een stoel
Dezer
Dagen
Bartje zoekt het geluk,
denkt hij, op z'n eentje
Maar
hij staat niet alleen
Zelfhulpboeken
over geluk, ze blijven op de markt komen en zelfs wie zich afzet tegen het
najagen, tegen de dictatuur van het geluk, zoals Jeffrey Wijnberg struikelt in
dezelfde kuil: geluk is iets wat we zelf moeten verwerven, eraan werken, ervoor
gaan. Goed, Wijnberg zegt dat we onszelf moeten aanvaarden, maar wat betekent
dat dan? Acceptatie van de eigen kleine of zwakke kantjes, een SWOT-analyse? Waar
zijn de anderen? Een onderzoek naar eigen sterkten, zwakten, opportuniteiten en
uitdagingen kan best belangrijke informatie over onszelf geven, maar of het ons
echt op de weg naar het welbevinden zal zetten, valt nog te bezien. In de
analyse van onze zwakten en sterkten moet toch ook plaats zijn voor de omgang
met anderen?
Aan
de televisieserie heb ik niet zoveel herinneringen, maar aan de boeken van Anne
De Vries over Bartje des te meer, omdat lezen dieper in het systeem doordringt
en naderhand heb ik ontdekt dat de auteur een mensbeeld aan de lezer voordroeg
dat misschien wel interessant kan zijn, maar elke dag weer, merkte ik, gaat men
in de sfeer van de geluksboekenindustrie uit van het eenzame individu dat
verantwoordelijk is voor het eigen welbevinden, hoogstens moet men anderen
gebruiken. Dat ego heeft zelf ook niet zo heel veel te piepen in het geluk van
anderen en dat was waar Bartje wel aan toe kwam, met vallen en opstaan, met
ontgoochelingen en het uiteenspatten van balonnetjes over het eigen ik. Bartje
leerde dat hij het maar goed kon hebben als anderen ook niet te klagen hebben.
"Ben
ik mijn broeders hoeder?"
Aan Bijbelteksten
doet men niet meer, maar het blijft ontnuchterend te zien dat reeds in de
oudere teksten uit het Oude Testament een existentiële vraag te berde wordt
gebracht, waar we sinds de moderniteit niet meer aan toe komen. Nu, iemand als
Rousseau zou de vraag ook met een klinkend neen beantwoorden. Hoewel we dag na
dag te horen krijgen dat we solidair moeten zijn, betekent dat niet dat we om
anderen moeten geven, want we weten het niet altijd, hoe dat zou moeten.
Ben
ik mijn broeders hoeder? Geen bemoeienis, geen inbreuk om de autonomie, maar waarover
kan men dan wel spreken? Het risico valt hier niet te ontwijken dat we over
autonomie als ideaal moeten spreken, maar de vraag is niet of die autonomie
volkomen moet zijn, maar hoe we midden in het leven en in de omgang, betrokken
omgang met anderen wel begrijpen dat raad geven, raad krijgen geen afbreuk doet
aan die zo geprezen autonomie.
Natuurlijke
verwantschappen
Discussie
over geluk tiert welig en wat het inhouden kan, blijkt altijd vrij helder
voorop te staan. Vergeten we niet dat onderzoeksgroepen die zich bezig houden
met evolutionaire biologie en evolutionaire psychologie uitgaan van de gedachte
dat de mens, zelfs nog op de savanne leerde dat hij of zij voor zichzelf diende
in te staan. De onderlinge afhankelijkheid voor het overleven van leden van
groep, daarover gaat het, maar ook dat zou alleen in het teken staan van de selfish genes.
Terecht
heeft Susan Neiman zich tegen deze benadering gekeerd, want het spreekt voor
zich dat men personen nooit alleen kan beschouwen. Een biografie van John Adams
kan niet zonder aandacht voor de relatie van de man met Abigail, zijn
echtgenote, met Thomas Jefferson of John Madisson en uiteraard George
Washington. Echter, kijken we naar dorpsgemeenschappen aan het einde van de
negentiende eeuw, dan heb je inderdaad wel eens kwezels die sociale controle
wel heel erg eng dan wel benepen denkend interpreteren, maar er waren ook
vormen van wederzijdse ondersteuning.
Johann
Wolfgang von Goethe beschreef in "Die Wahlverwantschaften" hoe mensen
zich tot elkaar verhouden en na inbreng van nieuwe elementen hun eerste relatie
opgeven. Niet iedereen is er even gelukkig mee, maar Goethe schreef met deze
roman wel het verhaal van onze mogelijkheden en van de interacties tussen
personen.
Goethe
schreef ook zijn biografie, "Wahrheit und Dichtung" en liet daarin
zien dat je niet per se laatdunkend over anderen die een plaats hebben in je
leven, moet spreken. In de traditie van Rousseau werd het bon ton om de naasten
als gelijken af te wijzen, want het genie van het individu staat bij hem, zeker
ook in zijn Confessions centraal. Van
gelijkheid is er bij Rousseau niet echt sprake, al lijken we hem graag op een piëdestal
te plaatsen. Ontegensprekelijk heeft
Rousseau een belangwekkende invloed gehad, maar het blijft opvallend dat men
dan Voltaire minder hoog meent te moeten aanslaan. Voltaire was niet tegen een
idee van een volkskerk en ook Spinoza meende dat men mensen die voldoende
hebben aan het deelnemen aan de diensten van een gemeente niet wijzer moet
maken, als ze het niet willen. Maar wie "Latijn" kan lezen, moet zijn
werken wel aanpakken. Nu was Goethe enige tijd lang zeer geinteresseerd in het
denken van Spinoza.
De
natuurlijke verwantschappen die Goethe had met onder meer Johann Kaspar Lavater
- om hem vervolgens wel geringschattend te bejegenen -, met Herder en Jacobi en
dan had hij nog een schare vriendinnen, met wie hij graag correspondentie
onderhield, geven ook weer zo een rits van mogelijkheden te zien. Goethe zal
wel niet de perfecte mens geweest zijn, laat staan de gemakkelijkste mens, maar
zijn biografie laat zien dat hij, ook hij, zonder zijn beschermheren en andere
figuren echt niet geworden was zoals wij hem kennen. Men hoeft hem niet meer te
adoreren, zoals Boudewijn Buch dat deed, maar kan met hem wel op weg.
De
onzichtbare kern
In
veel adviezen om het ultieme geluk te bereiken, merkt men dat men naar het
diepere zelf moet graven, dat men heeft laten ondersneeuwen onder ervaringen,
angsten en misgelopen verwachtingen om het eigenste zelf terug te vinden. Wie
we zijn, evenwel, komt ook tot stand door onze ervaringen en onze omgang met
anderen, want we leven niet op een eiland.
Een
tante, die in Edmonton, Canada terecht is gekomen en er een goed leven had,
maar de nodige tegenslagen het hoofd heeft moeten bieden, zegde me een aantal
jaren geleden wat als een spreekwoord geldt: you need a village to raise a
child[i]. Maar
dit basisinzicht kan betekenen dat men meent dat de gemeenschap het jonge kind
corrigeert en helpt een plaats te geven in de gemeenschap - waardoor de sociale
controle beperkend werken kan - of dat in de wisselwerking tussen een kind en
de omgeving iemand tot een onverwacht leven kan opgroeien. Want er is altijd
wel iets of iemand wat een kind kan en waar in de gemeenschap iemand zelf al
mee bezig is. Sommige kinderen gingen studeren, anderen werden smid en soms
kwam er een meisje toe verpleegster te worden. De diversiteit van de
gemeenschap was en blijft de voorwaarde dat kinderen hun weg vinden.
De
onzichtbare kern is overigens ook onvindbaar, omdat we doorheen het leven vaak
verloren lopen bij het zoeken. Door naar buiten te kijken, uit de eigen ton te
kruipen, zal men wel weten wat er in de aanbieding is en zich ervoor gaan
inzetten.
La
ballade des gens heureux
Niet
zonder nostalgie verwijs ik ook met genoegen naar dat liedje, dat vandaag als
melig wordt weggezet, terwijl het ooit gewoon leuk was, aangenaam om mee te
kwelen. Tegelijk kan men merken dat mensen vaak die kleine genoegens van hun
jeugd in een bui van kritisch zelfbewustzijn afwijzen wat ze eerder aanbeden
hebben. Later komt het terug, blijkt ook wel eens, maar het maakte wel vaak
deel uit van het sociale leven dat men exuberant enthousiast omhelst heeft.
Maar
inderdaad, men kan het geluk beleven vanuit het eigen perspectief, van de
kleine bediende met een huis en tuin in de voorstad, of als star, maar in wezen
moet men de vraag niet stellen of anderen een hel zijn voor ons, dan wel hoe we
voor anderen een baken zouden kunnen zijn. Iets willen betekenen voor anderen,
niet enkel voor moeilijke dagen, maar gewoon zomaar, lijkt me toch wel mooi,
alleen vinden we niet altijd de juiste toon.
Zonder
vrienden geen filosofie
Filosofie,
hebben we geleerd van hooggeleerde heren, betekent dat we ons op de aard van
den mens gaan richten. Een dame als Hannah Arendt begreep dat men niet over de
'denkbeeldige' mens kan spreken, alleen over mensen, in het meervoud. Ook
leerden we van hooggeleerde heren dat we ons vooral moeten ergeren aan het
schandaal van de onvolkomenheid van de mens, het zijn ten dode moeten inlaten, maar
het zijn dames als Arendt, die begreep dat we zijn om te leven en dat de
nataliteit ons juist de perspectieven biedt nieuwe dingen te beginnen. Het zijn
ten dode beperkt ons in onze vrijheid, de andere als de hel voorstellen, leidt
ertoe dat we nooit zeker kunnen zijn van de welwillendheid van anderen en ook
dit beperkt onze vrijheid. Ook Nietzsche
mag men niet vergeten, die ook wel begreep dat het leven bekijken vanuit het
lijden en de dood nogal christelijk moet heten.
In
plaats van het zijn ten dode, schrijft Joke Hermsen - het denken van Arendt
analyserend -, kan men ook uitgaan van de gedachte van het nieuwe begin, de
nataliteit. Nu kan men zeggen dat ik weer in geleerde boeken mijn heil zou
zoeken, maar het is niet verboden te lezen, maar evenmin dat lezen op de
dagelijkse ervaringen te betrekken.
Er
zijn genoeg mensen, kan men vaststellen, die op het oog "eenvoudig"
lijken, maar wel een eigen inbreng hebben, net omdat ze de tijd hebben genomen
hun ervaringen te laten bezinken. Maar zij weten ook hun plaats, wat men denigrerend zou kunnen beschouwen, maar ook een
vorm van wijsheid mag heten. Laten we dus maar aanvaarden dat er zonder
vrienden geen filosofie kan bestaan, maar ook kan men opmerken dat vele van die
filosofie bedrijvende heerschappen niet altijd hun filosofie in het leven vorm
weten te geven. In hun studeerkamer werken ze zich te pletter en ook daar
buiten zijn ze filosoof, maar zonder connecties met de wereld, de omstanders.
Zonder
vrienden geen leven en dat leven, zoals het zich afwikkelt, met soms
onverwachte wendingen, kan tot filosofie leiden. Want denken is eenieder
gegeven met een zekere ontwikkeling. Maar hoe dat functioneert en zich uit,
blijkt soms wonderlijk uit te pakken.
We
staan er niet alleen voor, ook niet als het om ons geluk gaat en ons
persoonlijk geluk is zelden iets dat ons alleen aangaat, maar ook voor anderen
van belang kan zijn. De oude vraag "ken uzelf" moeten we niet
negeren, maar we mogen niet vergeten dat we ook wel enigszins onze broeders
hoeder mogen zijn. Met mate, natuurlijk.
Bart
Haers
[i]
Het
verschil tussen "kid" en "child" was haar wel duidelijk,
want in hetzelfde gesprek, had ze het over "the kids" waarmee ze de
gemelijke term gebruikte. Nu hanteert men de term "child" nagenoeg
niet meer, weet het internet te melden, maar wellicht nog wel in meer formele
omstandigheden. Ook bij ons gebruikt men graag "kids", wat, als ik
het wel in oorsprong "young goat" In de 16de eeuw zou het overgegaan
zijn op kinderen, maar pas veel later ook in de literatuur aan de orde.
Aandacht voor het verschil in terminologie kan ook verhelderend werken voor de
vraag hoe we naar mensen kijken. Jonge geitjes? Wie bedenkt het?
Reacties
Een reactie posten