Hoe onafhankelijk kunnen/moeten politici zijn?
Reflectie
Politicus m/v onafhankelijk.
Hoezo?
Het filosofische kwintet is er
weer, gelukkig en het gaat over onafhankelijkheid, autonomie dus? Niet
helemaal, maar toch, het was mooi de discussie te volgen, omdat we vaak genoeg
merken dat men politici afserveert op dubieuze gronden en al even gauw
verheerlijkt op grond van aanvoelen. Moet een politicus onafhankelijk handelen?
Wie ook maar een beetje
nadenkt over het wezen van de democratie als bestel, zou de vraag gemakshalve
kunnen afdoen als spielerei, maar dat is het niet, want wellicht moet een
politicus het oor niet te vaak laten hangen naar de eigen magen en vrienden,
moet hij of zij ook niet exclusief een belangenbehartigende vereniging als
referentie kiezen, maar kan die persoon toch niet onafhankelijk zijn van de
samenleving waarin hij of zij politiek bedrijft? Of zou het betekenen dat een
politicus met een vast omlijnd plan aan politiek gaat doen en veertig jaar
later vast kan stellen dat hij door niets of niemand is beinvloed geworden.
Maar die persoon zal dan ook niet ver gekomen zijn, mag men vrezen.
Onafhankelijk politiek
bedrijven, terwijl de idee van de polis zelf refereert aan betrokkenheid bij de
polis, het blijft vreemd maar het is wel vaak een obsessie, omdat men van
politici vooral vreest dat ze hun ziel verkocht zouden hebben aan al dan niet
obscure organisaties, die hen in hun handelen zouden beperken. Maar hoewel men
moet aanvaarden dat er belangenbehartigers rondlopen in de wandelgangen, dan
moet men van politici wel mogen verwachten dat ze de fraaie brochures van die
lobbyisten kunnen begrijpen vanuit het algemeen belang. Men probeert bij het
Europese parlement enige transparantie te verkrijgen over welke leden van het
EP welke organisaties ontvangen. Daar zit slechts een deel van het probleem,
want belangrijker is na te gaan of en hoe politici in het plenum of in
commissie die informatie hanteren. Kan iemand de moed opbrengen die info in
vraag te stellen zodat collegae die ook bezocht werden hun eigen positie kunnen
heroverwegen? Het blijft immers van belang te weten - als het al mogelijk is -
wat iemand met aangeboden informatie aanvangt. Want we moeten ook niet hopen
dat een politicus overal complotten gaat bespeuren.
In het boeiende gesprek op
zondagmiddag had ik gehoopt dat de heren en dame het hadden gehad over het
begrip redelijkheid in het politieke gebeuren. Stephen Toulmin citeren schijnt
te wijzen op een ongezonde aandrang tot name dropping, maar hij heeft wel een
opvallende inspanning geleverd over het begrip ratio na te denken. Herman De
Dijn schreef er een recensie over, waarin hij wijst op het al te optimistische
geloof van Toulmin dat mensen, behept met redelijkheid de ongewenste
neveneffecten van de rationaliteit kunnen temperen. De kritiek van Herman De
Dijn snijdt wel hout, maar tegelijk kan ook de recensent er niet onderuit dat
het met het rationalistische discours ook niet altijd snor zit. Een ander
aspect in de recensie en vooral in het essay van Toulmin betreft de betekenis
van de angst als motor voor het rationalisme in onze cultuur vanaf de
zeventiende eeuw, wat ook zou kunnen impliceren dat we niet kiezen voor het
instrument van de rede omdat we menen daarmee beter in deze wereld kunnen leven
en handelen, maar uit angst.
Een derde element vormt de
gedachte van Toulmin, dat rationalisme een invalshoek mogelijk zou maken die
ons de-situeert en ons vanuit het nergens naar de wereld laat kijken. In het
wetenschappelijke discours heeft men dat als een heilzame positie voorgesteld,
maar bijvoorbeeld ingenieurs of artsen kunnen maar moeilijk vanuit het niets of
nog minder zonder oogvoor de patiënt naar een fenomeen kijken, een ziekte. In
de wenswetenschappen, excuseer, de menswetenschappen zien we dan weer dat men
in de linguïstiek probeert de spreker en schrijver te negeren en de taal te
zien als een autonoom fenomeen, waar mensen weinig in te vertellen hebben.
Andere vormen van linguïstiek leggen dan weer de nadruk op die taalgebruiker,
soms gaat ook wel eens over interacties tussen taalgebruikers. Maar al bij al
houdt men zichzelf en het publiek graag voor dat men volkomen onafhankelijk van
mens en samenleving onderzoek verricht. Toulmin meent dat dit een illusie van
zekerheid kan aanreiken, maar allicht moeten we ook bedenken dat - zoals ook De
Dijn aangeeft - dat de onderscheiden vakgebieden steeds meer een eigen bestaan
gaan leiden en wel zekere inzichten kunnen leveren, maar tegelijk elkaar
ondergraven en zelden gunstig beinvloeden en inspireren. Ik denk, met
permissie, dat zijn kritiek op het vakgerichte werken, zonder echte interdisciplinaritiet,
zeker in de humane wetenschappen tot verstarring heeft geleid en nog weinig
ruimte voor creativiteit overlaat.
In de politiek blijkt men in
hetzelfde bedje ziek, want als ik de gasten van Clairy Polak goed begreep, moet
de politicus de moed hebben ook te zeggen dat de remedies die men aanbiedt niet
geheel werkzaam blijken. 25 jaar geleden, na 24 november 1991, zegde Hugo
Schiltz dat politici ook moeten kunnen zeggen dat ze het niet weten of niet
meer weten. Kijkt men dezer dagen naar de Brexit, dan ziet men hoe gemakkelijk
het wel niet is campagne te voeren tegen de EU, maar hoe het dan verder moet?
Geen van de voormannen van het Brexit-kamp zitten nog in de pilootstoel, maar
trapten het af. De Brexit maakt veel mensen boos in de UK, maar hier? Sommigen
menen dat we hun voorbeeld moeten volgen, vanuit de idee dat soevereiniteit
beter is. Ho maar, welke argumenten hanteert onder meer Baudet? Dat we dan als
soevereine staat - Nederland in zijn geval - verder kunnen en greep houden dan
wel terugkrijgen op wat ons aanbelangt, het landsbestuur. Op het oog valt er
geen speld tussen te krijgen, maar de werkelijkheid is wellicht minder
eenduidig, want alleen voor het muntbeleid geldt dat de gulden al lang voor
2002 aan de DM, Duitse Mark, gekoppeld was, wat overigens ook voor de BEF gold.
Rentebeleid en geldcreatie lagen deels in handen van de Duitse nationale bank
en regering. En wat die andere tak van soevereiniteit betreft, defensie, gold
ook al enige tijd dat Nederland en België binnen de NATO opereren en er bij
toerbeurt de zwarte piet krijgen toegespeeld als we te weinig investeren in
defensie. Overigens weet men hopelijk al dat een goed defensiebeleid voor
kleinere staten in Europa niet meer op eigen (financiële) draagkracht meer kan
opgebracht worden. Vaarwel soevereiniteit? Niet echt, wel zal men
gemeenschappelijke belangen, ook militaire maar beter gezamenlijk aanpakken
omdat de mogelijke tegenstanders best wel weten dat Europa zich op dit ogenblik
niet noemenswaardig kan verweren tegen een aanval, al was het maar omdat er
geen politiek concept van militaire veiligheid meer in omloop is.
Politici in Den Haag en in
Brussel, Parijs, Warschau krijgen het ervan op de heupen als Brussel regels
uitvaardigt, die zij dan zouden moeten aanprijzen. Maar als het ten goede van
burgers, de lokale economie of boeren is, dan zien we dat ze nauwelijks reppen
over Europa. "I want my money back!" Ik heb nooit begrepen dat de
EU-leiders toen niet gezegd hebben: go! want het was een behoorlijk onredelijke
eis, zeker als men in rekening brengt dat het UK in 1974 de zieke man van
Europa werd genoemd en waar de consumptie nog aan veel restricties onderhevig
was - behalve voor wie de kinderen naar Eton en andere scholen van dat niveau
kon sturen - en vrij uitzichtloos voor vele burgers. Er is bij het debat over
de Brexit in grote mate blijk gegeven van een grote onafhankelijkheid, vooral
door de Brexiters, maar dan wel ten koste van regio's en mensen die het meest
baat hebben gehad bij het lidmaatschap van Europa, van EEG tot EU. De
onafhankelijkheid ten aanzien van de waarheid is dan ook niet van belang
gespeend, kan men vaststellen en dus moet men zich vragen stellen over wat we
voor ogen hebben staan met freedom of speech.
Onafhankelijkheid van het
ambt? Het is een goede gedachte dat politici die nu vaak professioneel aan
politiek doen, maar daarvoor vaak hun beroep opgeven, waar ze niet meer naar
terug kunnen na hun ambt. Financiële onafhankelijkheid is prijzenswaardig, maar
in het streven naar transparantie, merkt men dat men de politici, verkozenen,
dames en heren nog meer afhankelijk maakt van de steun van de partijleiding en
dus de kans ontneemt dossiers op eigen merites te beoordelen. Aan de andere
kant merkt men ook wel dat politici die veel lawaai maken of zich laten
opmerken in korte tijd beroemd kunnen worden, maar vaak na verloop van tijd
vooral een reputatie meesleuren. Slechts weinig blijven hun weg gaan, zoals
Geert Wilders. Maar hoe onafhankelijk is die man?
Onafhankelijk van externe
invloeden? Uiteraard, men wil geen politici die uit de hand eten van grote
bedrijven. Maar wat dan nog? Wij kiezers, als wij dat weten, kunnen we toch ons
onze opinie vormen en ernaar handelen, eventueel - zeker nu - via sociale media
onze inzichten kenbaar maken. Maar goed, veronderstel dat een politicus jaren
voor een studiebureau gewerkt heeft dat zich inlaat met ruimtelijke ordening,
zou zo iemand dan niet in de politiek actief mogen worden?
We kunnen nog een tijd
doorgaan, maar de idee van onafhankelijkheid kan voor een politicus evengoed
schadelijk werken, in die zin dat we geen politici moeten willen die altijd
alleen met politiek bezig geweest zijn. De idee van leeftijdsgrenzen, niet voor
30 in de Kamer en Vlaams parlement, niet voor veertig in Europees parlement zou
dit voordeel hebben dat jongeren niet al te vroeg in het politieke circus hun
plaatsje veroveren en er nog nauwelijks weg te slaan zijn. Kunnen zij geen
verdiensten hebben? Soms wel, maar het leven onder de stolp van het Binnenhof
of de Wetstraat, kan het blikveld hoogst beperken, zoals iedereen die
voortdurend in een kring leeft. Sommige mensen doen dat omdat ze er zich wel
bij weten.
Politiek engagement betekent
overigens net dat men zich schaart in een ideologisch kader, al kan men dan nog
vragen welke betrokkenheid we moeten verkiezen, want soms kan voluntarisme
ertoe leiden dat men de samenleving en burgers de rug toekeert en ver voor de
troepen uitloopt, wat voor de kwaliteit van het beleid niet wenselijk is. En
toch, een politicus moet ertoe kunnen komen, in bepaalde omstandigheden
persoonlijk een oordeel te vellen als bijvoorbeeld de democratie of de belangen
van burgers ernstig in gevaar komen. Maar dan nog, zelden zal men zien dat veel
uithaalt, want alleen vermag men niet zo heel veel.
De positie van de politicus
kan nooit die zijn van een onafhankelijke en men moet dat ook niet wensen, maar
als ze niet bereid blijken wanneer de omstandigheden er aanleiding toe geven
hun oordeel te geven, ook als het niet strookt met de consensus of met wat de
fractie denkt, dan kan zo een politicus wellicht wel carrière maken, maar zal
de bijdrage verwaarloosbaar zijn. Het zal dan wellicht niet om een Ja/Nee
kwestie gaan. Men kan nog weinig kwesties bedenken die zonder bezwaren
gereduceerd kunnen worden tot een eenvoudige vraag die met ja of nee beantwoord
kunnen worden. Doet men dat, zoals in het geval van de Brexit, dan loopt het gemakkelijk
mis.
In welke mate politici
onafhankelijk zijn van de krachten die zijn, hangt ook en vooral van henzelf
af, maar tegelijk kunnen ze niet geheel op eigen houtje keuzes maken, want zij
moeten zich wel verantwoorden. Maar hoe doen zij dat? Via sociale media vaak,
via gesprekken, al is de afstand nu groter dan 30 jaar geleden en zal je niet
zo gemakkelijk mensen van verschillende partijen kunnen aanspreken. De
afhankelijkheid van de kiezer, schrijft Wilfried Dewachter in "De trukendoos
van de Belgische particratie. Een Europese schande" blijft voor de
belangrijkste politici op een lijst altijd beperkt, want zij hebben een min of
meer verzekerde plaats, tenzij de lijst plots zwaar verliest, maar dat weet men
doorgaans te vermijden, al is dat de laatste verkiezingsrondes wel mislukt. Nu
zagen we de afgelopen jaren een nieuwe partij de grootste fractie worden en ook
in Nederland veranderen de vooropgestelde patronen, zodat die oude zekerheden
wel eens op de tocht komen te staan. Maar ook hier ziet men dat
onafhankelijkheid relatief is en zelden loont. Al moet gezegd dat een partij
als N-VA minder met het middenveld verweven is dan de traditionele partijen. De
discussie over enkele brokkendossiers van de verzuiling laat zien hoe dat politiek
tot scherpe tegenstellingen moet leiden.
Toch is het niet onbelangrijk te kunnen
vaststellen dat een politicus op cruciale momenten cavalier seul durft te gaan,
als de omstandigheden hem of haar daartoe aangewezen lijken. Maar
onafhankelijkheid sluit bezonnenheid niet uit noch kritische zin voor wat aan
de orde wordt gesteld. In wezen zal men dus ook hier vooral van casuïstiek
moeten uitgaan: het volstaat niet principes te hebben, met moet weten hoe en
wanneer die gestand te doen. Onafhankelijkheid moet men niet in het uiterlijke
handelen zoeken, wel op het moment als een politicus voor duidelijke keuzes
staat en dan durft te gaan voor wat hem of haar werkelijk het belangrijkste
voorkomt, ook al kan het de eigen zetel kosten. Leiderschap gevraagd? Men hoort
het vaak, maar het valt nog te bezien of we het tijdig herkennen, dat betoonde
leiderschap. Maar net zo een leider moet vooral onafhankelijk kunnen handelen
ten aanzien van de directe adviseurs. Vertrouwen dan maar? Ook dat, maar het
blijft nog te bezien wanneer dat vertrouwen werkelijk aan de orde is.
Met dank dus aan "het
filosofische kwintet" want de vragen die er behandeld werden, blijven wel
de moeite waard. Hoe we naar politici kijken, hangt ook af van de informatie
die wij krijgen, maar politici zelf zijn nog meer onderhevig aan de kwaliteit
van de informatie die tot hen komt. Meer weten dan de anderen kan handig zijn,
maar toch, het komt erop aan doelstellingen te bereiken en dan is
onafhankelijkheid een element, in kritieke omstandigheden wellicht wezenlijk,
maar doorgaans ondergeschikt aan andere, zoals verbondenheid en engagement.
Veel verdraagt nog verdere uitwerking, maar zo gaat dit bij discussies als
deze. Het geheel exhaustief behandelen, zou veel meer pagina's vergen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten