Het IJzeren Koninkrijk
Recensie
Wat moeten wij met Pruisen
over de ambivalentie van historiografie
Christopher Clark, Het IJzeren
Koninkrijk. Opkomst en ondergang van
Pruisen 1600 - 1947. De Bezige Bij 2015. Vertaling W. Hansen. 848 pp. 59,90
€
Het verhaal van Pruisen, zoals
Christopher Clark het brengt, blijft intrigeren, omdat de verhoudingen binnen
dat bizarre rijk doorheen vier eeuwen best wel meerdere malen konden
verschuiven en dat per slot van rekening het beeld dat Duitsers en anderen van
Pruisen hadden, ook aan de noden onderhevig was. Pruisen was en blijft een
bijzondere plaats in de geschiedenis van Europa innemen, maar wat men aan
Pruisen toeschrijft, blijft vatbaar voor discussie. Maar dat soort discussies,
waartoe Christopher Clark bijdraagt, lijkt dezer dagen tijdverdrijf, terwijl
goede historiografie de toekomst allerminst minder opaak zou maken, maar
tegelijk kan historiografie wel overtrokken aannames ontkrachten en onze
positie beter helpen bepalen. De toekomst kunnen we moeilijk (tot in detail)
voorzien, omdat we de interacties niet altijd goed begrijpen en het individuele
handelen al helemaal niet kunnen voorzien. In een biografie van een vorstenhuis
en een samenstel van landen met verschillende geografische en demografische
kenmerken als die van de Hohenzollern en Pruisen, krijgen we de ontwikkelingen
helder gepresenteerd.
De houding van de Europese
mogendheden van de 18de eeuw af, toen Frankrijk nog even de eerste viool
speelde en vooral tijdens de Napoleontische tijd laten al veel zien van wat
tijdens de negentiende eeuw de kern van conflicten zou worden: het einde van de
strijd tussen Frankrijk en het Habsburgse Rijk en de toenemende animositeit ten
aanzien van Pruisen, dat in de loop van de conflicten wel eens met
zelfvernietiging flirtte, maar telkens sterker uit de oorlogen te voorschijn
kwam. Lieten de Napoleontische oorlogen Pruisen bijna achter als een kleine
mogendheid ergens ten Oosten van de Elbe, dan kwam de Volkerenslag waarin
Pruisen deel had en zo de verloren eer van 1806 kon herstellen.
Het werk dat verricht werd
door politici, samen met de vorst, maar toch ook op eigen gezag, in die periode
zou men vandaag goed moeten overwegen, want het gaat om verantwoord leiderschap
van Hardenberg en de zijnen, Gneisenau en Stein, het waren figuren met een
verschillende achtergrond, maar die alle producten waren van de Pruisische
Verlichting en zich door de nederlagen van Jena en Auerstadt tegen Napoleon
gemachtigd wisten de staat en het bestuur te hervormen. Het belang van het
decisionisme of beter nog de beslissingscultus, naar Carl Schmitt, maakte dat
de administratie die Hardenberg en Stein opzetten moest het mogelijk maken bij
wisselende omstandigheden snel en vaardig rationeel te besluiten. Ook de
koning, Frederik Willem III, die vaag als een schimmige figuur wordt
voorgesteld, zal in de ramp van Tilsitt zelf ook de nodige legitimiteit vinden
om bestuurlijke vernieuwing te eisen. Meestal kennen we van die episode alleen
de verbazende zelfverheerlijking van Napoleon en inderdaad, de Pruisische
koning die op de achtergrond mocht toekijken.
Hoeveel werk er verzet is
geworden in die periode tot 1813, toen Pruisen het Napoleontische juk afgooide,
valt moeilijk te onderschatten, ook militair. Toch kan men moeilijk hard maken,
aldus Christopher Clark die hervormers een blijvende stempel op het land hebben
gedrukt, want de aanpak van deze mensen gaf ook ruimte om telkens de
beslissingscapaciteit uit te breiden. Het feit dat Hardenberg om de fiscaliteit
onder controle te houden de leningscapaciteit van Pruisen sterk beperkte zou in
de jaren 1840 voor heel wat politiek getouwtrek zorgen. Vooral omdat Pruisen
nood had aan betere verbindingen tussen het Oosten, Königsberg en het Westen,
Köln, voor militaire doeleinden en met het oog op economische ontwikkeling,
waardoor het re volutiejaar 1848 in
Pruisen veel brokken maakte.
Frederik Willem III zou in
1814 en volgende jaren de kant kiezen van de conservatieven en zijn liberale
adviseurs de rug toekeren. Of de hervormer Hardenberg hier helemaal niets mee
te maken had, is niet duidelijk, wel dat hij zelf ook het velde diende te
ruimen. Wat de beweegredenen aangaat, maakt duidelijk dat die keuze wel tegen
de verwachtingen van die adviseurs inging, maar dat de poten onder hun stoelen
werden weggezaagd door een conservatieve hofkliek en wat was het doel van die
kliek? Het oor van de koning en de macht natuurlijk, maar dat werd uiteraard
niet expliciet vermeld. Wat had Wilhelm von Humboldt, taalwetenschapper en homo
universalis, maar ook een gezworen voorstander van de vrije staat, dat wil
zeggen een staat die de burgers de grootst mogelijk vrijheid liet en tegelijk
metterdaad bekwaam was tot beslissingen te komen, met die omslag te maken? Het
zou best boeiend zijn de rol van deze wetenschapper scherper te belichten, maar
men kan het Clark niet verwijten dat hij hem niet uitgebreider belicht.
Door de ingreep van een kliek
conservatieve adellijke figuren zou het project dat in de moeilijke jaren tot
stand was gebracht, niet geheel schipbreuk lijden, maar de onevenwichten zouden
de komende decennia alleen maar scherper aangevoeld worden. Het ontzeggen van
een grondwet aan de Pruisen van Memel en Posen tot de Rijn zou het rijk een
meer democratische en liberale politiek ontzeggen en die zou ook na 1871
tegengehouden worden.
De geschiedenis van de
liberale revolutie in de jaren 1840 waar onhandig en scherp op gereageerd werd,
omdat de bestaande orde werd verstoord wat uiteraard niet kon voor de
machthebbers in Berlijn, vormt ook al een fase die in ons geheugen, bewesten de
Rijn nagenoeg onbekend is. Er waren de opstanden van de wevers in Posen, nu
Polen, er waren de liberale aanspraken op meer inspraak in het beleid en de eis
om een constitutie. De koning, Frederik Willems IV zou zo mogelijk nog meer
afwijzend staan tegen de liberale tendensen, vanuit een deel romantische idee
van de natuurlijke staat. De demagogenvervolgingen - een gevolg van de
stringente wetgeving van Frederik Willem III werden dan wel afgeschaft,
uiteindelijk werd het algemeen stemrecht vervangen door drieklassenparlement,
waarbij "het volk" nauwelijks politiek enig gewicht in de schaal zou
kunnen werpen. Het is dus nodig en wenselijk, zo blijkt maar weer intussen ook
te zien dat die grote lijnen geen specifieke modernisering zouden uitsluiten.
Het is een vraag die Clark voortdurend oproept, want waar we het op eerste zicht stilstand zien of
terugschroeven van de verworvenheden, zien we op andere terreinen juiste sterke
vernieuwingen opduiken, zoals in het onderwijs en de werking van de ambtenarij.
Het blijkt te maken te hebben met de ideeën over bestuurskracht, decisionisme,
die Hardenberg als Kanselier had ingebracht.
Tussen 1813 en 1871 nam
Pruisen nog verder in omvang toe, maar steeds meer bleken de ingezetenen te
leven in rijksdelen, provincies, die niet zo met de Pruisische tradities
vertrouwd noch verweven waren. Maar uiteraard zou er in die periode een enorme
economische omslag tot stand komen, in Silezië en ook in Westfalen, om het
Roergebied niet te noemen. De historicus doet er zo te zien goed aan die
wezenlijke veranderingen in een land onder de loep te nemen, want voor
bestuurders betekent het heel wat en erger, het maakt vaak onmogelijk dat men
de situatie goed kan inschatten. Wat Posen aangaat beginnen er in 1840 en
vooral tijdens de aardappelcrisis van 1845 zich
sociale spanningen en opstanden voor te doen, die zich op hopen tot een
kruitvat, tegelijk zou in de loop van de volgende decennia zou nagenoeg de hele
bevolking in de nieuwe industriegebieden grote welvaartstijgingen kennen, al
zal dat profijt eerder bij de ondernemers en bankiers terecht komen dan bij de
bevolking. Cruciaal is dat zich daarop een liberale revolutie hecht, als de
koning een rijksdag, beter, een vergadering van de verenigde landdagen moet
samenroepen en in Berlijn en op andere plaatsen opstootjes voordoen, tot en met
regelrechte straatgevechten. Wij kijken naar Frankfurt als het over 1848 gaat
en naar Parijs, waar de juli-dynastie wordt afgezet. Maar de spanningen in
Pruisen zijn er niet minder om. Kort na 1871 zal Otto von Bismarck de sociale
wetgeving invoeren, op een bescheiden niveau wat de uitkeringen betreft, maar
het systeem schoot wortel. Bismarck heeft op dat terrein wel de voorstellen
voor een sociale welvaartstaat gehoord.
De Herenigingsoorlogen, die
leiden tot een nieuwe staat en de Europese machtsbalans nog eens zou omkeren,
in 1866 en vervolgens 1870 waar Bismarck met het bekende Emser Dépeche de
geschiedenis een handje hielp, blijven bij ons altijd weer minder besproken
gebeurtenissen. De oorlog om Schleswig-Holstein, de oorlog vervolgens tegen
Oostenrijk en Habsburg, de oorlog van Habsburg in Italië tegen Cavour, het zijn
gebeurtenissen in het midden van een lange eeuw van relatieve vrede, die te
maken hadden met de vorming van nieuwe natiestaten, Italië en dus Duitsland,
bezegeld met de keizerskroning in Versailles, in 1871. Wel, zo stelt Clark,
deed er zich op het Europese schaakbord een paradigmashift voor die men nog
nooit had gezien, want waar Duitsland onbestaande was en altijd verdeeld bondgenootschappen
zocht en waar Frankrijk tot de strategische keuze van Lodewijk XV steevast
tegen Habsburg had gevochten, om elkaar uit te putten, bracht in 1871 de
Vereniging van Duitsland een nieuwe en onbekende eenheid, waarvan de contouren
wel te zien waren, maar niet te zien waren de tegenstellingen in het rijk, waar
Pruisen een afzonderlijke eenheid bleef, met onder andere een oubollige
constitutionele structuur, terwijl het Rijk veel moderner bestuurd werd.
Bismarck wilde zijn rijk uitbreiden en begon aan de strijd tegen afwijkende
gezindten, zoals de katholieken, maar dat bracht niet zo heel veel zoden aan de
dijk, wel integendeel, want elk politioneel optreden tegen priesters,
verhardde, zeker ook in de katholieke Poolse gebiedsdelen de afwijzing van het
bestuur. Ook in het Rijnland werden katholieken aangepakt, maar ook daar
bereikte Bismarck vooral een sterkere samenhang binnen de katholieke
provincies.
Een ander probleem dat
Bismarck wilde oplossen was de idee van de eentaligheid in het rijk, maar ook
de Germanisering van de Slaven in het rijk werd een problematische opgave, ook
al omdat ze spoorde met het verzet tegen de Kulturkampf. Men kan bezwaarlijk
bezweren dat Bismarck de grote openheid die Frederik II de Grote gestand heeft
gedaan, want ook de Joden dienden hun eigen tradities en gebruiken af te
leggen, wilden ze volkomen als Duitsers, als Pruisen aan het publieke leven
kunnen deelnemen.
Hoe geslepen ook, Bismarck kon
proberen de socialisten uit de Pruisische Landdag te houden, uit de Rijksdag
kon hij hen, vanwege het meer democratische kiesstelsel niet houden. Waar men
in Berlijn en elders en zeker onder Willem II een steeds meer formeler protocol
hanteerde en waar bij beschaafde kringen vooral de wals en het overdreven
hechten aan de culturele tradities onderscheidend was, gingen mensen uit minder
gedistingeerde kringen mee met nieuwe culturele fenomenen, kwamen er eigen
theaterhuizen en bibliotheken, waar de SPD zich onderscheidde. Maar Clark laat
ook zien dat er meer commerciële cultuur mogelijk bleek, ondanks het verstokte
vasthouden in hoge kringen aan een zekere status.
Zou het daaraan liggen dat
Pruisen ten onder ging? Zeker was dat tegen 1914 de spanningen in het
Keizerrijk welhaast onhoudbaar waren geworden, zowel in politieke zin als in
cultureel en sociaal opzicht. Maar het lijkt er ook sterk op dat Pruisen de
eigen dynamiek negeerde en dus niet meer adequaat kon reageren op veranderingen
in de cultuur en de samenleving. Het optreden van Hindenburg en Ludendorff
tijdens WO I zou dat duidelijk zien, waarbij het opvalt hoe Hindenburg, die
zich een echter Junker waant, in wezen met de erecode van de Junkers doorbrak,
keer op keer, door bijvoorbeeld te eisen dat de kanselier zou opkrassen. Ook de
keizer zelf vermocht weinig tegen het eigenmachtig optreden van Hindenburg die
zelfs Ludendorf opofferde om zijn macht te behouden. Maar dat kon ook maar,
lezen we, omdat in Pruisen het leger volkomen onafhankelijk van het burgerlijk
bestuur kon handelen en daardoor kon Hindenborg iedereen te kijk zetten, zelfs
de keizer.
Wat moeten we nu denken over
Pruisen? Sommigen geloven nog altijd dat Pruisen rijmt met kadaverdiscipline en
blinde gehoorzaamheid, terwijl men weet dat in het onderwijs een zekere
autonomie van de leerling en student hoog in het vaandel stond: de leerlingen
en studenten - in de von Humboldt-universiteit bij uitstek - dienden zelf te
denken en zelf oplossingen te voorzien in plaats van slaafs te recapituleren
wat de docent ex cathedra verkondigde. Hoewel niet iedereen gedwongen autonoom
gaat denken, mag men niet vergeten dat autonoom denken getraind moet worden en
dat in dat onderwijsbestel wel degelijk aanzetten werden gegeven. Ook het
feodale karakter van Pruisen en het Pruisendom zet men graag in het zonnetje,
maar zoals elders in Europa konden soms mensen uit bescheiden milieus hun weg
naar de top maken, al werd dat net in de laatste fase van de Pruisische
geschiedenis afgebroken, omdat de conservatieve kringen, de Junkers in Pruisen
hun positie wilden handhaven, terwijl er dan al lang een klasse van
industriemagnaten is opgekomen, die hen in de schaduw stellen. Soms komen er
huwelijken tot stand, maar Junkers die niet gaan studeren, maken niet zo heel
veel kans meer.
Wat te denken van de
hereniging van Pruisen en Duitsland in 1871? Het feit dat de geallieerden in
1947 beslisten Pruisen formeel op te heffen, veranderde niets aan de feitelijke
opdeling van het oude koninkrijk, maar volgens Clark verdween ook een opvatting
van het Pruisdom in conservatieve zin. Wat wellicht niet verdwijnt, omdat het
lang niet altijd als Pruisisch meer herkent werd, is het bestuurlijke vermogen
dat opgebouwd werd en minstens zo indrukwekkend moet heten als de militaire
cultuur. Het feit dat Hindenburg, Von Papen en Kurt von Schleicher Hitler door
koehandel en manipulatie in het ambt van Kanselier hebben gedrongen, terwijl
Berlijn lang niet wilde weten van de gelukzoeker uit Linz, Oostenrijk, mag ons
niet ontgaan, maar ook hier speelde Hindenburg zijn rol die hij tijdens WO I
had opgenomen, die van eigenmachtige despoot zonder formele legitimiteit.
Pruisen is dan ten onder gegaan aan kabinetspolitiek waarbij het belang van de
Duitsers niet de eerste zorg vormde.
Weimar was geen product van de
Duitse geschiedenis, laat staan van de Pruisische, waar na WO I een
sociaaldemocraat, Otto Braun, twaalf jaar lang de macht had uitgeoefend en dat
tot veler tevredenheid. Maar om allerlei redenen wilde Weimar Pruisen opheffen
en de eerste stap was het instellen van een commissaris in de regering die
tegelijk de kanselier zou zijn van Pruisen, wat erop uitliep dat Pruisen macht
verloor en zelfbestuur. Het einde kwam nog eens twaalf jaar later. Toch blijft
dat complexe rijk, met vele gebiedsdelen die elkaar niet raakten voor ons van
belang, al zal de geschiedenis zich niet herhalen. Wat van belang is, blijkt
het vermogen te zijn geweest van de vorsten om hun landen belangrijker te
achten dan hun dynastie, wat hen op termijn beide had kunnen kosten. Vrede
hebben met de geschiedenis, hoeft niet, maar wat wel met dit boek van Clark
opvalt is dat premissen die aan Europa ten grondslag lagen inderdaad ook
berusten op een goed inzicht in de geschiedenis, onder meer van de Duitse
Ruimte.
Men kan deze historiografische
krachttoer als recensent slechts zeer
gedeeltelijk recht doen. Een vraag die het boek oproept, betreft de aanwezigheid
van joodse ingezetenen in de Pruisische samenleving, maar die kan alleen
beantwoord worden als men de verschillende opeenvolgende episodes goed bekijkt
en dan blijkt die positie niet rechtlijnig naar acceptatie te evolueren, maar
na de bijna glorierijke periode aan het einde van de achttiende eeuw, komen er
in de negentiende eeuw nieuwe tendensen, stoelend op de romantiek en op
nationalisme, die geleidelijk de acceptatie doen afkalven, zonder dat de
wetgeving echt veranderde. Tijdens de patriottische strijd tegen de Fransen
vochten er ook Joden mee en het leek erop dat ze voldoende bij hadden gedragen
aan de omverwerping van Napoleon in Pruisen, maar toch, tijdens de negentiende
eeuw groeide de afstand weer. Werd in de Noordduitse Bond in 1869 een wet gestemd
die discriminatie verbood, in de praktijk bleken (hogere) ambten in het
staatsapparaat, justitie, maar ook gymnasia en hogescholen die door de
Pruisische staat waren opgericht en bestuurd, konden ze nauwelijks voet aan de
grond krijgen, terwijl er heel wat juristen joods waren, ook in andere
geschoolde ambten en beroepen waren ze talrijk aanwezig. De moeilijkheid blijkt
te zijn geweest dat men ondanks de termen van de wet joodse mensen als
medeburgers en staatsburgers accepteerde de angst bleef dat ze niet loyaal hun
openbare ambten zouden hebben waargenomen. Een vreemde benadering, tenzij wij
dat probleem van loyauteit niet goed zouden begrijpen. Echter, in de steden
konden joodse burgers schepenambten bekleden en namen ze deel aan het publieke
leven.
Het is met geschiedschrijving
altijd bijzonder gestelde, zeker als men complexe verbanden wil laten zien
binnen een bepaald tijdgewricht of als men van een regio of politieke entiteit
een overzicht over lange periodes wil realiseren. Christopher Clark laat zien
hoe indrukwekkend geschiedschrijving kan zijn, wanneer men vanuit een breed spectrum
vertrekt. Zowel de facetten als de regelmatige omslag in het beleid van elkaar
opvolgende vorsten uit de dynastie van de Hohenzollern waarbij de zoon vaak een
andere houding tegenover de eigen positie aannam. Zo zorgde de ene - na het
verwerven van de koningstitel - voor een zeker kroningsritueel en laat zijn
opvolger en zoon dat alles varen. Dat er een Grote Keurvorst was, die de macht
van de dynastie meer dan de andere wist uit te breiden, ook door binnenlandse
hervormingen, waar een paar generaties later Frederik De Grote werd genoemd,
weten velen wel, maar hoe het allemaal precies gegaan is, ontgaat ons meestal.
Toch is de geschiedenis van Duitsland en van Europa moeilijk te begrijpen
zonder de gang van zaken van het IJzeren Koninkrijk te kennen. Christopher Clark
levert een mooie bijdrage, maar voor recensenten in de brede media is het
blijkbaar wat te lastig om te verteren. Maar meer nog dan een recensie van het
hele boek - dit is een tweede poging - zou het nuttig kunnen zijn dieper in te
gaan op de vraag hoe Pruisen dan een modelstaat mocht heten en dan weer
onmachtig bleek de grote sociale en maatschappelijke handelingen aan te pakken.
Bart Haers
Dit is een tweede recensie,
want de eerste ging over het eerste deel van het boek. Wellicht komt er nog
meer over dit boek, dat naar mijn inzicht vooral een aantal lijnen uitzet die
een beter begrip van Europa mogelijk maken. De Duitse Verlichting reduceren tot
Immanuel Kant is dan wellicht niet zo een goede idee. Verder kan men de
bestuurlijke ontwikkeling best als thema bekijken, net omdat we nu geen goed
meer hebben op publieke administraties.
Reacties
Een reactie posten