De universiteit (Antwerpen) als Bühne
Recensie
Geleerde
heren en dames
Rotzooien aan de universiteit
Yvan
Vanden Berghe. Onder geleerden. Uitgeverij Polemos. 2017. € 17,50
De
universiteit Antwerpen, het product van een fusie van drie instellingen, UFSIA,
RUCA en UIA, vormen een universiteit, waar wel iets voor te zeggen valt, maar
de gevolgen van de fusie blijken zich te situeren in de sfeer van politieke
afrekeningen en een bestuur dat men voor management laat doorgaan. De loge komt
er niet fraai uit, de Jezuïet, de rector blijkt verbazend veerkrachtig onder
zijn doorgaans slome aanwezigheid. De auteur zelf verschijnt als een
dubbelganger van zichzelf, Yvan Montagne, wat van dit verhaal een sleutelroman
lijkt te maken, maar het is veeleer een spiegelroman.
Dat
het universitaire leven net als andere professionele omgevingen niet per se
zindert van professionalisme en nobele ingesteldheid, was me tijdens mijn
studietijd al duidelijk geworden. De beste paarden krijgen niet de haver, maar
via intriges en horizontale diplomatie kan heel wat bereikt worden. Uit de
roman spreekt ook een zekere nostalgie naar het soort universiteit, dat
wellicht hier en daar kon bestaan, zoals ook Tony Judt dat beschreef in zijn
laatste werken: prestaties afmeten aan artikelen waaraan men hoogstens de naam
verleent, het is een oud zeer, maar nu nog van groter gewicht dan dertig jaar
geleden. Ondanks Peer review en quotations list is het publiceren van artikelen
ook een industrie geworden en vaak, zo lijkt het, komen nietszeggende stukken
vaak voor in andere artikelen die dan uiteraard weer heel weinig nieuws te
melden hebben. In die zin lijkt em. prof. Dr. Yvan Vanden Berghe een duister
vermoeden wereldkundig te maken dat de universiteit niet meer de instelling is
die men ervan zou verwachten. Hij benadert de situatie vanuit zijn opleiding
als historicus en als expert Internationale Politieke verhoudingen, c.q. De Koude
oorlog.
In 58
korte hoofdstukken en een prelude krijgen we een beeld van de nadagen van de
DDR en de werking van een universiteit in Antwerpen. We krijgen ook een beeld
van de wijze waarop de vervrouwelijking van het docentenkorps zich is gaan
doorzetten en ook nog iets over hoe management een competitie werd voor
vergadertijgers en reglementendraken. Het goede functioneren van de instelling
lijkt vaak achterwege in de overwegingen
van de auteur en dat mag in wezen niet verbazen. De universiteit, zo liet ook
Rik Torfs weten, lijkt voor de buitenwereld een piramidaal systeem, terwijl het
in wezen een amalgaam is van vele instellingen die elk hun eigen dynamiek
kennen en waar zelfs de decanen niet zo heel veel greep hebben op hun
diensthoofden. Voor managers een ramp, voor de instellingen zelf wellicht een
zegen. Zo probeert men overigens ook de laatste restjes academische vrijheid te
redden, want wie rekent op post-doctorale beurzen en andere financiering, moet
ook veel water bij de wijn doen. Slagen universiteiten er nog in als
onderzoekscentra en onderwijscentra te excelleren. “Onder Geleerden” wekt de
indruk dat dit geen hoofdpijndossier is, al doet men graag zijn best om net dat
op de agenda te zetten.
Yvan
Montagne herinnert ons in een eerste opzet van de ouverture op een bezoek aan
de VS in 1986, toen de Koude Oorlog tegelijk heet leek te worden, vanwege de
discussies over het plaatsen van raketten voor de middellange afstand en
afkoelde omdat Michaïl Gorbatsjov en Ronald Reagan in een nieuwe fase van
verstandhouding leken te komen en de Sovjets moesten toegeven dat hun
capaciteit om met de Amerikanen te concurreren ernstig taande. Ook de oorlog in
Afghanistan en de gebeurtenissen in Polen hadden zo hun gevolgen. Een klein
dorpje, staatje in het Westen van het Sovjet-Imperium geloofde nog steeds
weerstand te kunnen bieden en zag niet in dat het door de geschiedenis werd
ingehaald.
De
tweede openingszet betreft dan ook een bezoek aan de DDR door Montagne, aan een
besloten conferentie waar over de toekomst van de DDR werd nagedacht en waar
verschillende deelnemers reeds hun zetten aan het voorbereiden voor het geval
dat de DDR zou imploderen, al durfde nagenoeg geen van de deelnemers daar mee
uit te pakken, behalve dan Montagne, die inzag dat omwille van de
omstandigheden een verderzetten van het experiment dat de DDR was, niet kon
standhouden. De derde openingscène kennen velen wellicht, de judaskus van
Gorbatsjov aan Erich Honnecker, de laatste leider van de DDR. Ook daar ziet men
hoe entropie toeneemt naarmate een regime zich verder vastrijdt en de
wrijvingshitte alle actoren laat tollen en zwiepen.
Yvan
Vanden Berghe schreef een uitgebreide studie over de Koude Oorlog[i]
die hij later nog herwerkte en waarover ik schreef. Het nadenken over de Koude Oorlog, de aanvang,
de openingszetten en de gevolgen voor staten, ook wel voor mensen is, bedenk ik
me nu, zelden echt voorwerp van uitgebreid publiek debat gebleken. Het was een
feit des levens, zolang ze duurde was het eenvoudig om positie te kiezen,
nadien werd het moeilijker er de draagwijdte van in te zien. In die zin is het
niet zonder zin dat Yvan Montagne in dit boek wroet aan zijn herwerking van het
grote overzichtswerk. Opgemerkt moet worden dat in onze brede media steeds
minder academisch werk onder de aandacht wordt gebracht, terwijl het aandeel
hooggeschoolden in de samenleving eerder toe dan afneemt. Blijkbaar vormt het
niet recenseren van academische publicaties een onderdeel van de
kwaliteitscriteria van onze kranten.
Het
rectoraat is voor studenten een doorgaans onbetreden gebied, toch zeker de
verdiepingen waar de rector zetelt, de loketten voor inschrijvingen en andere
administratieve handelingen hoeft ook niet in het rectoraat zelf gevestigd,
zoals vroeger in Gent het geval was en het was een trieste gang. Aan de andere
kant, het rectoraat is een representatief gebouw, waar in principe weinig
gebeurt dat voor studenten van belang is. In Antwerpen was en is het voor
buitenstaanders niet gemakkelijk de weg in de universiteit te vinden, niet
enkel omdat er drie campussen waren die nu een instelling vormen, ook kan men
zich afvragen of de geografische spreiding de eenheid van de universiteit kan
versterken. In Gent ziet men dat de universiteit vanouds een instelling was die
zich sinds 200 jaar heeft uitgebreid over de stad, in Antwerpen waren er drie –
levensbeschouwelijk en politiek gescheiden – projecten, die nu door de politiek
zelf gefinlandiseerd lijkt te zijn geworden.
Hoe
belangrijk management voor instellingen ook mag zijn en onontbeerlijk voor de
goede werking, het management staat in principe ten dienste van het geheel. De
afgelopen jaren zag men, tot een bezetting van het maagdenhuis in Amsterdam
toe, hoe het ambtelijke en zelfs verambtelijkte bestuur de universiteit de
aders had afgeknepen, tot ergernis van studenten en frustratie van professoren.
Deze roman van een oudgediende, laat zien hoe fout het kan gaan als mensen
geprogrammeerd worden in een opvolgingscyclus, hoe fout het kan gaan als iemand
de sleutels van de bestuurskamer krijgt en carte blanche om zijn plezierige
leven verder te zetten. Ik wil geen gokje wagen over wie John Adriaensens wel
is, wellicht een synthese van verschillende figuren, net zoals de Beheerder,
die dus van rechtswege het management in handen heeft, van alles wat de werking
van faculteiten en centra ten goede komt. Rector, Beheerder en Vice-rector
vormen in deze roman, met hun respectieve secretaresses een huit clos, waar
buitenstaanders weinig in de pap te brokken hebben.
Men
kan de auteur een gebrek aan inspiratie toedichten, want hij verwijst – zegt hij
zelf – naar “onder professoren” van W.F. Hermans, terwijl de ironie bij het
lezen van deze bladzijden scherper wordt naarmate de aberraties opvallender
worden. Professor J. Adriaensens is zeer ingenomen met zichzelf, zijn macht en
zijn toekomst, hij figureert in tal van studies en laat een factotum zijn
lezingen voorbereiden. Mooie jongedames vergezellen hem dan voor een
studiereisje en verlenen hem al dan niet met genoegen vriendendiensten, intieme
diensten vooral. Wellicht zijn er nu wel meer kandidates om een prof te
vergezellen, hoe of ze echt hun slag thuis halen met valse beloftes en andere
lagen en listen, blijkt in deze roman wellicht iet of wat hyperbolisch, aan de
andere kant is er een krappe markt van mandaten en een omgekeerd evenredig
aantal kandidaten, mannen en vrouwen. Had de auteur niet ook ergens de gay’s
kunnen plezieren of zou dat erover geweest zijn, volgens critici. Feit is dat een
plaats aan de universiteit verwerven, ook in kleine faculteiten als de Letteren
– klein wat de besteedbare middelen betreft – terwijl de toetsing er vaak nog
veel meer een kwestie is van besmuikte willekeur.
De
reis in 1986 naar Berlijn, de DDR en de gesprekken die hij daar gevoerd had,
komen in 2000-2001 opnieuw aan de orde, omdat er in Berlijn een soort
schaduwmarkt van vervalste Stasi-documenten zou bestaan (hebben) waarmee
figuren in het westen gechanteerd konden worden. Aan de andere kant zien we
zowel in Antwerpen als in Berlijn degelijke mensen opduiken, die niet branden
van ambitie of op oneigenlijke wijze middelen trachten in te zamelen voor
zichzelf.
Wat
Yvan Vanden Berghe in deze roman onderneemt kan men het beste lezen als een
overtrokken beeld van hoe het mis is kunnen gaan met de universiteit als
instituut van onderzoek en onderwijs. Yvan Montagne stelt vast dat anderen vaak
over internationale politiek mogen spreken, terwijl hij de ontelbare ins &
outs van de Koude Oorlog is gaan bestuderen en er de consequenties van nog niet
allemaal onder de knie heeft. Deze vorm van bescheidenheid, die academisch zou
mogen zijn, ontbeert het anderen, die de ratrace volop zijn aangegaan, zich
moeten tonen overal waar men gezien moet worden, maar, zoals in de roman van
Annelies Verbeke al bleek, kan men zich afvragen als men zich met alle
futiliteiten inlaat, nog iets zinnigs kan vertellen. Aan het einde komt
Montagne dan ook zeer venijnig uit de hoek, maar met rede over professoren die
later hun colleges aanvatten en vroeger eindigen, tijdens de winter even
afwezig zijn om van een skivakantie te genieten en aan het einde van de rit zal
men vaststellen hoe weinig ze te vertellen hebben. Gelukkig is er nu het
semesterschema, zodat het aantal te doceren met goed fatsoen beperkt kan
worden. Toch worden visitatiecommissies ingesteld en wil men toponderzoekers
die toponderwijs aanbieden. Dat de tekstboeken en academische publicaties in
het curriculum van studenten plaats maken voor power pointpresentaties en dat
de gedegen adstructie van taalkundige of historische, economische of sociale
fenomenen niet of nauwelijks nog de buitenwereld bereikt tot daar aan toe, maar
het plezier van het onderzoek, dat valt Yvan Montagne nog wel te beurt, anderen
spelen doorgaans liever schaak of go en proberen zo hun prestige op te vijzelen.
Een
grappig en dramatisch voorval doorheen het boek vormt een poging om in een
Macedonisch – de voormalige deelrepubliek van Joegoslavië Macedonië - dorpje de vrede te herstellen door een
Heinekenhuis te openen, een bruine kroeg in een plaats waar veel Albanese
moslims wonen. Het experiment faalt jammerlijk, maar de aanzet is ronduit
hilarisch, omdat men wel weten moet dat vrede bewerkstelligen in een diep
gespleten gemeenschap, zoals in Macedonië, maar ook bijvoorbeeld in
Noord-Ierland zelden via ‘spontane’ trefpunten te realiseren valt. Hier haalt
de auteur hard uit naar een vorm van wetenschappen, sociale wetenschappen die
de wereld niet enkel wil begrijpen, maar wil kneden naar haar nobelste
inzichten.
Wat
naar mijn aanvoelen ook meer aandacht had mogen krijgen was de besluitvorming
rond het Bolognaproces, waarbij de universitaire in Europa op het stramien van
de Angelsaksische tweedeling in bachelor en master werd ingericht en ook het
semestersysteem werd ingevoerd. Hoewel de Standaard wel zeer voorbarig
concludeerde dat het systeem werkte, namelijk bij de opening van het eerste
academiejaar volgens dat nieuwe model, is er nog lang geen sprake geweest van
een uitgebreide evaluatie. Nu, terugkeren naar voordien zal ook wel niet
mogelijk zijn.
Grappig
is wel dat Montagne de studenten laat optreden ten zijne gunste, wanneer hij in
last komt met enkele gebeurtenissen rond benoemingen bij de universiteit, een
halve nacht in een kempisch hotel en vooral de besognes met de DDR en de
nasleep ervan. Ten tijde van Bologna werd in het Vlaams Parlement een
hoorzitting gehouden en waar studenten vroeger tegen de rectoren en bestuurders
in het geding gingen, kwamen toen studenten hun volle steun betuigen aan de
nieuwe structuur en aan de Leuvense rector, prof. Oosterlinck. Van kritische
analyse was er geen sprake – misschien moeten we het woord niet meer gebruiken,
kritische analyse, want het heeft geen betekenis meer, lijkt het wel. Intussen
zagen we wel dat in Amsterdam de bestuurlijke stijl op een massaal protest
botste vanwege docenten en studenten. Management, goed management zou men best
kunnen omschrijven als een onzichtbaar mechanisme dat ertoe bijdraagt dat
iedereen kan doen en de nodige middelen heeft om het takenpakket uit te voeren.
Hier zien we dat het management een surrogaat kan worden voor academische
ambitie en een manier om eigen genoegens bot te vieren.
Het
verhaal van dat Amsterdams café in een dorp in Macedonië, laat ook zien hoe
groot de kloof kan zijn tussen wetenschappers onderling, want Montagne wil
onderzoeken, begrijpelijk maken wat er gaande was en is, de Achttiende eeuw of
de Koude Oorlog, anderen willen de werkelijkheid veranderen. Kennis die niet
leidt tot verbetering van mensen, van de wereld heeft voor ingenieurs inderdaad
wel betekenis, maar een astronoom kan dan wel meewerken aan een gesofistikeerd apparaat
om zwaartekrachtgolven te detecteren of een kernfysicus in het Cern zoeken naar
de mogelijkheden van het standaardmodel van de elementaire deeltjes ook
werkelijk te observeren, dat alles is kennis die betekenis heeft, maar aan uw
of mijn leven geen directe verandering lijkt te brengen. Kan men op een
zinvolle manier gemeenschappen die al generaties lang met elkaar op gespannen
voet leven en elkaar bij momenten naar het leven staan, vanuit een
antropologische aanname bij elkaar brengen. Het onderzoek liep uit op een
fiasco, met een gijzeling als gevolg. De intellectuele impasse spreekt uit de
anekdote, want hoe kan men zomaar als een deus ex machine complexe problemen
oplossen?
Bij
benadering kan men deze roman ook zo lezen: mensen verlangen ontzettend naar
inzicht, maar meer nog naar verlossing, terwijl ze vooral de eigen positie in
willen blijven nemen. Zelfs al meent men boven het gewoel te staan, tegelijk is
duidelijk dat we na verloop van tijd toch gaan hopen dat iemand al die knopen
komt doorhakken. Yvan Vanden Berghe suggereert dat het niet altijd de verwachte
verlossers zijn die voor redding zorgen, maar enkele figuren, die weliswaar
veel hebben gezien van mensen en hun naïeve verwachtingen hebben leren
bijsturen, toch in staat zijn de rust te herstellen, voor even dan toch. Ook
krijgen we de gedachte mee dat academici wel eens te veel hechten aan titels en
beurzen, eerder dan aan hun werkelijke bijdrage. Tot slot, vrouwen spelen in
deze roman een rol, sommige krijgen een mooie rol, andere worden als feeksen of
erger gepresenteerd. De grootste kwelduivel blijkt de vice-rector, een man met
proletarische afkomst, zegt hijzelf, die het hoogste ambt van rector in de
schoot geworpen krijgt en aan het einde van de rit met niets achterblijft. Zou
de psychiater hem echt kunnen redden?
Ten
gronde heeft Yvan Montagne, alias Yvan Vanden Berghe wel vaker zijn licht laten
schijnen op de eruditie van zijn collegae. Zijn oordeel over het milieu van
academici laat hij de rector haarfijn uitspellen. “(…) Iedere universiteit heeft minstens 10 %
rampprofessoren en kan daarmee verder functioneren. Daarnaast zijn er 20 %
bijna-rampprofessoren en misschien 15 % buitengewoon goede. We werken dus met
de grote middengroep routinedieren en de glans van de 15 %.” Montagne vond de
verdeling en waardering verrassend trefzeker. Tegelijk merken we dat hij begrijpt
dat de rector vaak onderschat is geworden en dan loopt men vanzelf tegen
verrassingen aan.
De
roman schetst het leven aan universiteiten, zoals men er wel vaker wel eens
lucht van krijgt, inclusief de stammentwisten tussen logebroeders en katholieken,
waarbij het lot van individuele studenten en doctorandi nauwelijks ter zake
doet, hoewel net de betere proffen wel partij durven te kiezen voor hun
studenten en promovendi. De roman laat weinig ruimte voor illusies, zou men
kunnen besluiten terwijl net het omgekeerde ook een conclusie kan zijn,
namelijk dat ondanks alle gedoe en geklooi er voldoende ethische
fijngevoeligheid aanwezig is om net de al te gortige misbruiken en vooral de
rampen tijdig gedetecteerd worden. Toch denk ik dat Yvan Vanden Berghe met zijn
verhaal wel degelijk aandacht verdient; de roman biedt een spiegel van het
maatschappelijke leven, met mensen die denken dat ze recht hebben op een
doctorale bulle en een leerstoel, al passen ze niet in wat men verwachten van
professoren, de kennisverwering en het adstrueren van complexe inzichten
toegewijd.
Bart
Haers
[i] Yvan VANDEN BERGHE, De Koude Oorlog. Een nieuwe
geschiedenis. (1917-1991). M.m.v. Doeko Bosscher en Rik Coolsaet.
Leuven-Voorburg, 2008. ACCO. 526 blz.
Reacties
Een reactie posten