Brugge Bezoeken

Recensie
Wat anderen zeggen
Brugge en Antwerpen in de ogen van de bezoekers

Joey de Keyser. Vreemde ogen. Een kijk op de Zuidelijke Nederlanden 1400-1600. WPG-uitgevers, Meulenhoff- Manteau 2010. Pp. 351. Prijs: 22,50 €
Toevallig gevonden in de boekhandel en gemerkt dat er nog niet zo heel veel over te vernemen viel. Dus proberen we dat hierbij te verhelpen, maar ook kunnen we er niet helemaal omheen dat er met de situering van sommige bezoekers en hun intenties toch meer gedaan kon worden.
Wat als een bezoeker Brugge binnenrijdt vanuit Sluis, een Venetiaan en een Damascuservering heeft, vrouwen die de ogen uitsteken, alle mogelijke waren overal in de stad en grote publieke gebouwen? Het is duidelijk dat we hier niet zo heel veel weet van hebben. Van Guicciardini, Ludovico, wisten we een en ander, maar dat een familielid ook iets te vertellen heeft, maakt het nog boeiender. Shakespeare, Johnson en andere dramaturgen hangen in hun theater van de Flemish een beeld op waarvan we verbaasd staan, maar hoe het met humor of typische clichés te maken heeft, blijkt niet helemaal duidelijk. En hoe was het leven hier. Veel gevoel voor overdrijving voor de grote van de steden, maar toch, Brugge, Gent en later Antwerpen zien we als oorden die hun gelijke nauwelijks hebben, met bank en beurs, met aanvoer en uitvoer van goederen, maar dat verhaal, waar we vandaag nog sporen van merken, lijkt men vandaag niet echt zo interessant te vinden.
Joey de Keyser laat zien dat de buitenlanders die de Lage Landen bezoeken over vele facetten van het leven heel wat te melden hebben, maar dat Italianen, Spanjaarden, Britten en Fransen wankelen tussen bewondering en afgunst. De welvaart, niet enkel van de steden, maar ook van het platteland lijkt hen een aanleiding te zijn om het goede leven hier aan te geven. Natuurlijk, naast de ongemeen rijke handelaars en ondernemers zien ze ook wel armoede, zien ze dat vrouwen hun dochters voor prostitutie aanbieden. Hoewel de auteur heel vaak nagaat of dat beeld klopt met andere bronnen, kan hij blijkbaar niet altijd de reden achterhalen waarom sommige reisreportages ook op mindere kanten de aandacht vestigen. We weten dat reizigers vaak hun ervaringen toetsen aan de situatie die ze kennen en vooral die hun lezers – of in onze tijd kijkers – kennen. De gekende topoi van de Vlaming echter komen in dit boek niet zozeer aan de orde, behalve als het om de dronkenschap gaat en het goede eten. Maar die overvloed is het net die de bezoeker in het oog springt, gekoppeld aan een zeer grote gastvrijheid tegenover de handelspartners en andere bezoekers, de veeltaligheid springt in het oog. En de zin voor verfijning, die we vandaag niet vaak als een kenmerk van de Vlaming zouden zien.
In de periode die de auteur zich voor ogen houdt, zien we de rijkdom van steden als Brugge, Ieper, Gent, het Brugse Vrije en later Antwerpen ongemeen snel groeien en met grote gevolgen voor de samenleving. Er zitten elementen in het voorgestelde beeld, zoals het conflict tussen Maximiliaan en Brugge, de houding van de vorsten tegenover de Lage landen en de steden ook, dat ons moet verrassen, als men niet goed weet hoe machtig de steden in de Nederlanden waren en hoe belangrijk die steden voor recurrente – vaste - inkomsten van de vorsten wel waren die ons vandaag niet zozeer tot fierheid als wel tot reflectie moeten dienen. Tot en met de Pacificatie van Gent en vervolgens het Plakaat van Verlatinghe – respectievel 1576 en 1581 laten zien dat de steden en de andere standen, de adel ook de vorst verwijten niet het betere deel van de samenleving het oor te hebben geleend en daarom zijn legitimiteit als vorst heeft verbeurd. Filips II was in de Nederlanden op reis geweest, maar koesterde een vorm van bestuur, het idee boven de wetten te staan, waardoor zijn band met de steden en de Staten-Generaal in de Nederlanden niet enkel op gespannen voeten komen te staan, maar gewoon elke grond voor zijn aanspraken ontnamen.
De ene bezoeker was meer dan anderen zich bewust van die politieke realiteit. Dat van Filips de Goede tot Keizer Karel de Nederlanden en de goede steden, bij uitstek Gent, voor hen grote betekenis hadden, kunnen we niet voldoende trachten te begrijpen. De Nederlanden en de steden hadden een enorme economische betekenis en als Gent in 1537 en volgende jaren weigert de Bede te voldoen, belastingen te betalen voor de militaire inspanningen in Italië en elders. Gent kreeg een straf, maar vooral, Gent werd wezenlijk gespaard, van plundering, verwoesting want, als Gent niet bestond, zou men dromen zo een stad in het koninkrijk te hebben. Die ambiguë houding zien we ook ten aanzien van Brugge en later Antwerpen. Maar net Maximilaan en Filips II die het er verst van afstaan botsen dan ook het hardst op de hardnekkigheid van de burgers en de bestuurders.
Joey de Keyser laat zien hoe bezoekers onder de indruk zijn van wat ze hier beleven met alle hun zintuigen en die ze niet altijd kunnen vatten met hun verstand. De rijkdom van de burgers, de grote belangstelling voor de publieke zaak en het zelfbewustzijn spoort niet met wat men van stedelingen in andere landen gewoon is. De stad is hier werkelijk een oord van vrijheid, van grote intellectuele autonomie en een goed publiek, want velen kunnen lezen en schrijven, ook vrouwen. Dat beeld is iets wat we niet zo goed kennen, want we zijn het gewoon geworden over Vlaanderen – in de betekenis van het oude vorstendom als in de betekenis die het had voor de bezoeker, die alle laaglanders Vlaming pleegden te noemen - in negatieve tinten beschreven te zien. In de 19de eeuw immers zullen bezoekers als Rimbaud, Victor Hugo en anderen vooral een negatief oordeel vellen over steden, mensen en land. De kwestie hoezeer dit gemeend is dan wel voortkomt uit hun ballingschap, blijft zelden onbesproken, wegens een gebrek aan historische kritiek over hun teksten en invectieven.
De tegenstelling tussen de bezoekers in de 16de eeuw en die in de 19de eeuw kan niet groter zijn, maar bij nader toezien merken we dat de bezoeker in de eerste periode vol verwachting naar de Nederlanden komen en merken dat de werkelijkheid hun verwachtingen nog overtreft. Wat de Keyser aandraagt over hun bevindingen kan men ook cijfermatig en met gegevens uit andere bronnen staven. De tapijtweefkunst, heel kapitaals- en arbeidsintensief kan maar floreren als een markt voorhanden is, de kunsten in het algemeen en de edelambachten floreren, zeker ook in een stad als Brugge. Dat verhaal moeten we dan ook met grotere helderheid brengen. Niet omdat we fier horen te zijn over de realisaties van die voorzaten, maar omdat dit een patrimonium heeft nagelaten, waar we niet voldoende aandacht aan kunnen besteden. Daarom is het ook nodig de lens, die de 19de eeuw inzake beeldvorming heeft aangebracht waar mogelijk te omzeilen en dat doet Joey de Keyser met verve.
Maar er is meer en we weten niet goed of de historicus dit voldoende voor ogen had, dat is hoe die rijkdom hier tot stand kon komen en zo lang kon blijven gedijen. Zowel economische als technologische parameters hebben hier hun belang, maar ook menen we het uitzonderlijke institutionele klimaat dat in de Republiek der Nederlanden verder doorgevoerd zal worden. Politieke cultuur met andere woorden die ertoe bijdroegen dat de Nederlanden niet enkel van bovenaf werden bestuurd, maar ook van onderuit en vaak genoeg zijn ontevreden groepen tegen oudere patriciërs in opstand gekomen. Onze steden van Rijssel tot Brussel en Brugge hadden al vroeg hun vrijheden, in Brabant werd dat geregeld met de Blijde Inkomste, maar in wezen gaf het de lokale besturen veel armslag en vele conflicten gingen erover dat de vorsten die autonome stadsrepublieken die armslag wilden ontnemen.
We weten dat de auteur binnen zijn onderzoek van de bronnen blijvend over deze aspecten van zijn onderzoek niet zo heel veel kon mee opnemen, maar het valt ook op dat zijn boek aan het hetzelfde euvel onderhevig is als in de Franse geschiedschrijving vaak het geval is, vele citaten uit bronnen, maar niet altijd met voldoende duiding van de teksten en de auteur. Aan de andere kant, binnen wat men de leesbaarheid kan noemen, doet hij wel zijn best aan dat euvel te ontsnappen en daarom blijven we het bizar vinden dat deze auteur niet bij Reyers Laat of Ter Zake, bij de Zevende Dag of in bladen als Knack of De Standaard echte aandacht krijgt. De vergelijking met David van Reybroeck is gauw gemaakt om te beseffen dat men liever een boek over Congo de hemel in prijst – hoe goed het ook mag zijn – dan een boek over de Nederlanden in een ander heden.
Moeten we het dan echt zo hoog inschatten? Het boek laat zien dat deze steden, Brugge en Antwerpen op kop, in de vijftiende en zestiende eeuw wel degelijk een uitzonderlijke rol vervulden in de Europese samenleving en hun beeld overal goed en afdoende bekend was. Veel voorbehoud dat men vandaag ten aanzien van Vlaanderen koestert en van het vermogen modern te zijn, wordt daarin ondergraven. Men wijst graag op de nostalgie die onder andere Bruggelingen naar die gouden eeuw zouden koesteren, maar vandaag kan men vaststellen dat het huidige Vlaanderen in vorm en samenhang, ook geografisch toch een stadstaat, nog steeds die bijzondere betekenis heeft. Waar sommigen graag wijzen op het provincialisme, merkt de bezoeker op dat hier veel talen gesproken worden en mensen voelen zich hier op hun gemak omdat ze als vreemdeling niet in de nek worden aangekeken. Jawel, ondanks het Vlaams Belang en ondanks de invectieven aan het adres van de vele politici die meer autonomie, zelfbestuur eisen voor Vlaanderen, merkt men dat het onderwijs hier meer dan behoorlijk is, dat de wegen een zeer dicht weefsel vormen en dat bijvoorbeeld de kunsten hier – zoals toen – ongemeen hoog ingeschat wordt.
Ons komt het voor dat wat men vandaag kan vaststellen het product is van een blijvende zorg voor goede opvoeding van de kinderen, voor behoorlijke scholing en economische zelfstandigheid. Hoeveel KMO’s telt dit land niet en wat is hun bijdrage niet aan het geheel? Vakbonden en politici menen dat het goed is op die zelfstandige ondernemers af te geven, maar inzake werkgelegenheid en meerwaardeproductie komt zelden zover in andere landen. Een vorm van zelfgenoegzaamheid kan men hierin bespeuren, het is vooral de zorg dat men werkelijkheden niet kan wringen in vooropgezette meningen.
In die zin is de zorg voor het erfgoed belangrijk maar vooral de kwestie moet ons bezig houden hoe we dat rijke patrimonium met onze eigen bijdrage verrijken. Joey De Keyser geeft overtuigend aan dat er een lange periode is geweest waarin burgers en overheden met zorg voor hun land de zaken bestierden en daarmee een voor buitenstaanders ongemeen hoge levensstandaard voor velen wisten te bereiken, want de armoede die de auteur vermeldt past vaak in het beschrijven van de neergang, voor Brugge na 1500, hoewel artistiek Brugge nog lang bleef meetellen en later van Antwerpen. Ook daar zien we dat in de zestiende eeuw een ongemene groei en dan plots, na 1585 een onmiskenbare neergang en toch, Antwerpen blijft als stad van Kunsten nog belangrijk, niet enkel met Rubens. Het verhaal is complexer en vooral, wie de Nederlanden zou bezoeken in 1648 en om en rond Oudenaarde zou ronddwalen, of elders zou merken dat de crisis sporen heeft nagelaten, maar dat het leven er ook wel nog steeds best aangenaam is. Dat inzicht danken we aan een publicatie van Ludo Milis over een pastoor die zijn pollen niet kon thuis houden, niet van te jonge kindjes, maar van aangename dames die hem graag ter wille waren[1]. Hoewel het niet zijn opzet was dat in rekening te brengen, springt juist zijn beschrijving van de kleine stad Oudenaarde in het oog. Ook Chris Vandenbroecke heeft met zijn onderzoek naar de achttiende eeuw in Vlaanderen die vaststelling gemaakt.
De betekenis van deze bevindingen is niet, nogmaals, genoegen te scheppen in het zweet en de prestaties van anderen, wel begrijpelijk te maken dat het Vlaanderen dat we vandaag kennen en waar we onze eigen bijdrage aan kunnen leveren, meer is dan een achtergebleven deel van Europa. Volgens sommige marketeers zou Vlaanderen een ideale testmarkt vormen omdat de consument met zin voor smaak en toch met een zekere kritische blik vernieuwingen vrij snel op weet te pikken. Al jaren stellen politici zich tot doel van Europa en vooral van Vlaanderen de meest dynamische regio te maken. Brugge wordt dan afgeschilderd als een soort stedelijk bokrijk. Het spijt me vreselijk, maar als we de aanwezigheid van het Europacollege, van een estheet als Brody Neuenschwander en de langjarige aanwezigheid van uitgeverijen in de stad in kaart brengen, dan moeten we toch vaststellen dat er meer leeft dan een oppervlakkige blik laat veronderstellen. Er zijn de toeristische hotspots, het Begijnhof, de kantwinkels en de chololatiers, maar er leeft, ook dankzij de haven, heel wat meer dan men vooral inlandse bezoekers wil laten geloven. En daarom is het goed te kijken wat buitenlanders toen over Vlaanderen, Brugge en Antwerpen wisten te schrijven.
Het negatieve zelfbeeld dat sommigen doelbewust blijven propageren en voorstellen als het enige juiste, verdient alleen al omwille van de zaken die nu ter discussie staan, onderwijshervormingen, wetenschappelijk beleid en zoveel meer, het nodige weerwerk. Wat de motivatie was van Joey de Keyser, weten we niet zo goed, maar dat hij een prachtige bijdrage levert over een voor velen van heden ver verleden heden, staat buiten kijf. Het moet zijn dat we niet durven aan te nemen dat onze voorzaten het goed voorhadden met onze samenleving en er hun ding deden waarvan we nu nog steeds genieten kunnen. Mocht men dat over vierhonderd jaar over deze tijd nog kunnen zeggen, dan zullen we zelf wel moeten zorgen dat het beeld meer in evenwicht komt. Kritiek op het beleid kan geen kwaad, is noodzakelijk, kritiek op de volksaard, of die nu arrogant zou zijn of te weinig zelfbewust heeft weinig zin, maar dat een stad als Brugge een van belangrijkste toeristische trekpleisters in Europa is en blijft, vormt een ongemeen belangrijke troef, dat het ook zo is dat de haven een nieuwe bron van welvaart is evenzeer. Maar dat we zelfkritisch anderen niet voorkauwen moeten hoe provinciaal en retardé we zouden zijn, grenst aan het incivieke. Ook nu is er armoede, maar velen doen er alles aan zich eraan te ontworstelen, ook nieuwe medeburgers en de kansen zijn er. Zelfbewustzijn hoeft bescheidenheid niet in de weg te staan, het evenwicht tussen beide laat immers toe dat we inventief en creatief de middelen aanwenden om economisch, cultureel en artistiek goed tot zeer goed te presteren. Die zorg, daartoe levert het boek van Joey de Keyser zeker een bijdrage toe. Mijn kritiek op zijn werk is dan ook vooral van historisch-methodologische aard, maar gezien het boek echt wel nodig was in deze tijd, kunnen we het niet nalaten een jaar na verschijnen toch aandacht te besteden. Men kan hierover ook nog heel wat vinden in het boek van Johan Dambruyne over Gent, van Mark Rijckaert over Brugge zelf en van Van Uytven en anderen over Brabant.
Het verleden vormt geen rechtvaardiging om vandaag historische rechten op te eisen, wel een aansporing om zoals onze voorzaten absoluut modern te zijn en te handelen. Want als er een zaak uit dit boek van Joey de Keyser over Brugge en Antwerpen naar voor komt dan is het net die vaststelling dat velen in de Nederlanden wel degelijk dingen deden die niemand hen had voorgedaan, tot en met de Pacificatie van Gent, de Unie van Utrecht en het Plakkaat van Verlatinghe, kortom, de opstand tegen de vorst. Schiller besteedde hier een gedenkwaardig boek aan en John Adams moet dit goed begrepen hebben. Vooruitgang bereikt men niet door beschouwend naar het verleden te kijken, maar door te ondernemen, zegde Kwiebe-Kwibus de Duinfilosoof van Michel de Ghelderode en dat kan men ons niet ontnemen. Gepaste zorg voor het patrimonium en een eigen bijdrage leveren, dat zou het devies kunnen zijn.
Bart Haers
7 mei 2011



[1] Milis (Ludo). De indiscrete charme van Jan Schuermans, pastoor van Ename (1645- 1655).

Reacties

Populaire posts