Clio's tuin

Recensie

Verspreide brokken of een poging tot samenhang

“Propter imbecilitatem nostram”

Willem Frijhoff, De mist der geschiedenis. Uitgeverij Vanthilt. 96 pp. Prijs: 14,95 €

Adelheid,

Wijl de kille lucht en het scherpe zonlicht mij toelieten de lente te ervaren, het schieten van nieuwe knoppen en het baltsen van sommige vogels te bewonderen, lag er een boekje voor me op de tuintafel, waar ik met graagte kennis van nam, maar dat me tegelijk een beetje ongemakkelijk stemde, dat mist over het historische landschap deed optrekken en tegelijk van het besef doordrong dat we ons kennen van het verleden best niet overschatten. Een boekje dus waar we best even aandacht aan besteden.

Willem Frijhoff bundelde enkele lessen die hij hield over de kwestie hoe we met dat verleden omgaan en welk gewicht we aan de huidige aanpak van de “plaatsen van herinnering” van Pierre Nora kunnen en mogen hechten, zodat we tot een zinvolle kennis van het verleden komen. Wat Nora deed konden we begrijpen, al was het maar omdat “propter imbecilitatem nostram”, omwille van het onoverzichtelijke van het verleden, de veelheid van feiten en gegevens de ontwikkeling van een historische visie, die ook nog eens samenhangen moet en op zijn minst blijk geeft van causale verbanden niet altijd evident is. Hoe minder feiten we kennen, hoe beter het doenbaar lijkt een samenhangende kijk te ontwikkelen. Nora vond terecht dat we die feiten en plaatsen best een plaats kunnen geven in een globaler overzicht. Speelt ook mee natuurlijk dat het postmodernisme het geloof in grote verhalen onmogelijk had gemaakt en dat de causaliteit in de geschiedschrijving stilaan verdacht was geworden.

Vergeten als voorwaarde

Een boeiend uitgangspunt vormt de idee dat we de geschiedenis best niet enkel zien als het geheel van wat we ons herinneren, maar ook van wat ons ontgaan is. Bovendien weegt mee bij nogal wat historici dat de historische premissen die Marx in Das Kapital ontwikkeld had, niet de toets der kritiek konden doorstaan. Hoe vroeg is de feodaliteit in delen van Europa niet ontwikkeld tot een kluwen van verschillende soorten verbintenissen, waaronder geldlenen, dat verder uitgewerkt in pachtwetten is uitgelopen dat ook nog eens snel pecuniair werd geregeld. Uitbuiting kan men niet ontkennen, maar het is niet gehele verhaal.

Het verhaal van het vergeten en wat we vergeten kan ons ook wel inspireren, want als we merken hoe bijvoorbeeld de 18de eeuw, de periode van 1715 tot 1780 was een periode van vrede, want met Louis XIV verdween een belangrijke aanstoker van oorlog. Toch, als we de 17de eeuw in Nederland de Gouden Eeuw noemen en in de Zuidelijke Nederlanden, dan zien we sommige feiten bewust onder het tapijt verdwijnen of in de mist der geschiedenis vervagen, zoals de gewelddadige dood van de gebroeders de Witt, de soms scherpslijpende bedienaren van de Dordrechtse synode en hun volgelingen. In het Zuiden kan men Albrecht en Isabella niet begrijpen zonder in te zien dat Spanje de oorlog niet meer aankon en dat tegelijk het leven hernam. Maar men slaagt er vaak niet in om die bijsturingen van het vigerende beeld te berde te brengen.

Toch kunnen we Frijhoff volgen als hij dat proces van vergeten om tot een historisch verhaal te komen het nodige gewicht toekent. De vraag is wel, menen we, waarom we, als sommige van de hoger genoemde feiten te berde brengen dit als memory recall of recalled memory zouden moeten beschouwen. De beeltenis van de Hollandse tuin, waar de maagd en de leeuw zorgen voor buitenlandse vrede en interne samenhang, waar de gracht en de omwalling, met vele toegangen de tuin als een oord waar het goed is om toeven en waar veel buitenstaanders met graagte ontvangen worden, kan wel gelden als een semimateriële plaats van herinnering, iets ook dat we vergeten lijken te hebben, maar dat als instrument van propaganda wel degelijk betekenis had en misschien nuttig kan aangewend worden, opnieuw aangewend om het actuele Europa beter te situeren en er voor het eigen publiek en de buitenwereld een minder beeld van te geven dat Fort Europa nu doet.

Identiteit als struikelblok

Begrijpen we de auteur goed, dan staan we vandaag voor een belangrijke kwestie, want hoe we de brokstukken, die we met de plaatsen van herinnering bewust in herinnering brengen willen, die samen ook iets van de oude natiestaat in ere herstellen kunnen. Terecht wijst de auteur erop dat we met vele canons, talloze plaatsen van herinneringen en een veelvoud van erfgoed te maken krijgen, zodat het allemaal over elkaar heen tuimelt en dat er nergens ook nog maar een begin van samenhang te vinden is. Net omdat bijvoorbeeld de Vlaamse vakhistorici nogal tuk lijken op deze benadering, ontstaat bij het publiek de neiging de kwalitatieve verschillen tussen vakhistorisch onderzoek en zo een overtal van herinneringen en plaatsen van herinnering van tafel te vegen. Maar, vele historici lijken bezig, zoals R.C. Van Caeneghem al stelde, als een antiquarian feitjes uit archieven en bibliotheken op te duikelen. Faust, die begrijpen wil, versus Wagner, die slechts feiten verzamelen wil in ladenkasten maar tot een begrip niet komen wil en dat lijkt hem ook niet te frustreren.

Ter mijner gedachtenis

In het derde essay, of de derde les legt Frijhoff een verband tussen religie, memorie en geschiedenis. In het christendom zal het circulaire van oude voorstellingen, waarin jaar na jaar de dingen zich herhalen en zo ook in annales werden opgetekend zich wijzigen, naar Joods voorbeeld en komt een teleologische geschiedbenadering, vanuit een heilsverwachting tot stand. Toch zien we dat in sommige benaderingen, waarin de op- en neergang van culturen beschreven wordt een hybride vorm ontstaat, omdat rijken elkaar in hun op- en ondergang aan de orde komt, wat een circulaire visie niet uitsluit en de vooruitgang toch aanwezig blijft. Een ander facet van de geschiedschrijving, het recurrente van gebeurtenissen – dat we moeilijk kunnen ontkennen op zowel micro- als op macroschaal – kan ook niet onbelicht blijven. Maar tegelijk worstelen historici vaak met het probleem dat als zij het volle licht werpen op gebeurtenissen, die net hun schaduw gaan werpen op andere, die daarmee uit het oog verdwijnen, of, vervagen in de mist.

In het christendom, aldus Frijhoff kennen we de opdracht regelmatig het brood te breken en de wijn te drinken als nagedachtenis aan christus, die zich als mens offerde voor de mens(-heid). Als cultuurelement heeft dat op het omgaan met de tijd grote betekenis gekregen, al lijken we dat vandaag, geseculariseerd als we zijn, ook te verdwijnen, terwijl er wel andere vormen van nagedachtenis ontstaan, zoals het herinneringstoerisme naar de begraafplaatsen van WO I in de Vlaamse Westhoek, de Somme en Verdun. Enactement, zoals rond 17- 18 juni waarbij men de troepenbewegingen opnieuw uitvoert aan de voet van Waterloo blijft voor de historicus die we zijn altijd merkwaardig. Hoe kan het dat mensen op die manier de geschiedenis tot leven menen te kunnen brengen? Want het eenmalige van gebeurtenissen, zeker feiten van de omvang en betekenis als die slag, kan men toch niet laten herbeleven. Frijhoff wijst terecht op de idee van Huizinga en van Ankersmitt, hoewel beide niet helemaal op dezelfde lijn zitten, van de (sublieme) historische ervaring. Zowel Huizinga als Ankersmit veronderstellen hiervoor een grote historische kennis als noodzakelijke voorwaarde evenals een goed begrip van wat de mens vermag en is, de condition humaine dus.

De geschiedenis blijft ongrijpbaar

Zou het? Via de herinnering aan trauma’s, niet per se als pijnlijk of pathologisch te beschouwen, menen sommigen de geschiedenis tot een begrijpelijk geheel te kunnen maken, maar zelf denk ik dat die momenten waar het bestaande en het gewone op de helling komt, zoals WO I of de Omwentelingen aan het einde van de 18de eeuw bijzonder relevant blijven om dat gewone, evident geachte te vatten. Maar het moet gezegd dat sommigen die lezing maar matig waarderen, omdat dan hun geschiedbeeld wel eens helemaal op de helling komt te staan.

Het hangt er volgens Frijhoff maar van af of we geschiedenis willen zien als iets dat zaken begrijpelijk kan maken of dat het gaat om een louter putten uit het verleden voor het eigen genoegen. In die zin is de herinneringsindustrie en het gebruik dat toeristische diensten ervan maken hoogst bedenkelijk, wat de auteur redelijk omfloerst te berde brengt. Onmiskenbaar is wel dat deze benadering niet meer tot bezinning hoeft te nopen en in die zin is het bezoek aan Oswiecim niet veel anders dan een bezoek aan Cadiz, de ene plaats de anus mundi genoemd, de andere het vertrekpunt van Columbus in zijn zoektocht naar het Rijk van het Midden. De doden die in beide gevallen aan de orde zijn, blijven genadiglijk buiten schot van de bezoeker.

Wil de geschiedschrijving opnieuw iets brengen dat het menselijke begrijpelijk maakt, dan kan men er best vanuit gaan dat de ene historische visie op bijvoorbeeld de Gouden Eeuw nooit alle facetten kan beschrijven tenzij de historicus kiest voor de aanpak van de AGN, de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, een onderneming die beroep deed op tal van historici die hun specialisme aandroegen om het verhaal te brengen. Erfgoed onderhouden, d.w.z. panden of schilderijen, drukken, handschriften en zoveel meer goed onderhouden kan nooit kwaad natuurlijk, de indruk werd wel steeds sterker dat erfgoedbeleid en de herinneringsindustrie vooral grossieren in vrijblijvendheid. Of Frijhoff met deze visie kan instemmen, is niet geheel duidelijk, omdat hij vooral het fenomeen zelf van de plaatsen van herinnering belicht.

Een verschillende benadering

We vinden deze lessen van Frijhoff, deze lezingen die hij ons als zodanig ook presenteert bijzonder relevant, maar we menen toch ook hij als onderzoeker van een cultureel fenomeen, het verschuiven van de aandacht bij het publiek en vooral bij de elites, zelfs de vakhistorici – we denken ook aan Morelli’s demythologiserende kijk op de geschiedenis - van de geschiedschrijving als een begrijpelijk maken van gebeurtenissen en evoluties naar het samenbrengen van losse stukken, een vrijblijvendheid met zich brengt, dat het debat overbodig maakt. In deze zin hebben we grote bezwaren tegen de aandacht voor de herinnering en menen we dat we onszelf als publiek veel ontzeggen als we deze benadering als enige valabele zouden aanvaarden.

Hoe kan men stellen dat Auschwitz bezoeken van ons democraten zou maken, als we van de samenhang met bijvoorbeeld de moord op Walter Rathenau niets horen of het falen van de SPD. Natuurlijk schreef Jacques van Doorn geen evangelie, maar met zijn onderzoek naar het handelen van de leiders van de SPD maakte hij wel begrijpelijk dat Duitsland tijdens de Dertigjarige oorlog (1914-1945) tot het sinistere bewind van Hitler en de NSDAP kon komen.

In de diepte duiken

Tijdens een lang gesprek dat Willem Frijhoff had met Klara (Babel, 15 april 2011) bracht hij te berde dat de huidige situatie van dit onbestuurbare land voor vele buitenstaanders moeilijk te vatten valt omdat men de onderliggende geschiedenis, c.q. de verhoudingen tussen de Nederlandstaligen en de Franstaligen, de evolutie op sociaal-economisch vlak en de verschillende snelheden van identiteitsbewustzijn en identificatie niet kent. Ook in deze bundel lezingen kan de lezer opmerken dat de auteur-spreker ons vooral laat zien dat met herinnering en het heropdelven van feitjes de geschiedenis zelf niet begrijpelijk wordt. Zo luidt zijn kijk op de Europese eenwording overigens dat precies Europa de unieke plaats van herinnering vormt, waarin Europa vorm krijgen kan. Wel vergt ook dit een duiken in de diepte. Hoe kan men het Hongarije van de Fidesz en de redactie van een nieuwe grondwet begrijpen als men noch het verhaal van voor 1988 als dat van de afgelopen twintig jaar niet uit de doeken doet? Geschiedschrijving heeft daarom wel zin, met alle tekortkomingen die elke redactie in zich draagt, juist omdat er aspecten fataal in de mist verdwijnen.

Daarom ook Adelheid, hoop ik dat je enig voordeel zal doen bij het lezen van deze bundel, want onze verschillende inzichten op het schrijven van de geschiedenis botsen wel vaker op dat inzichtelijk maken, met inbegrip van wat we in “oblivion” laten. Daarom is de discussie onder historici, die inderdaad wel eens te leiden heeft onder een teveel aan acribie, een verbeten vasthouden aan (eigen) scherpzinnig gemaakte distincties, maar vooral aan het feit dat we omwille van het begrijpelijk maken van het ene het andere wel eens minder scherp moeten stellen of zelfs uit de benadering weg filteren. Het gesprek hierover verheldert doorgaans veel.

En toch, we moeten begrijpen dat niet alle erfgoed overtrokken of onbenullig zou zijn. Proberen de tochten over te doen naar de Zuidpool of van de Beagle kan inderdaad zinvol zijn, net als het zoeken en vinden van nieuwe bronnen echt relevant kan zijn. Het zal er vooral op aan komen de verschillende benaderingen recht te doen, opdat naast de zorg voor patrimonium, het gesprek over een werkbare identiteit ook de historische samenhang van gebeurtenissen een plaats krijgen.

Vale,

Bart Haers

5 mei 2011

Reacties

Populaire posts