Kan men zich bedienen van term "Cultuurmarxisme"?
Dezer
Dagen
Cultuurmarxisme
Een bizarre controverse
![]() |
Dit boek brengt enkele boeiende analyses. Bibliografische gegevens onderaan. |
Sinds
enige tijd strooien rechtse spraakmakers graag de term “Cultuurmarxisme” in het
rond om hun positie beter te bepalen. Maar behalve het feit dat links zelf al
twintig jaar geleden de term ging hanteren, om haar positie tegenover het reëel
bestaande marxisme af te bakenen, blijkt de term een contradictio in terminis:
marxisme gaat uit van het primaat van de economie. Dat men de geesten en harten
ook moet veroveren, heeft er toe geleid dat men zich meer en meer op de
samenleving en sociaal-cultureel leven is gaan richten. Maar wat is dan de
lading achter het begrip “cultuurmarxisme”?
Als
student geschiedenis ontkom je niet aan marxistische analyses van de
geschiedenis en er waren en er zijn er die de moeite waard van het onderzoeken
waard zijn. Was de school van de Annales een poging de evoluties op lange termijn
te bekijken en daarbij statistische methodes te betrekken bij het onderzoek, evolueerde
de School sinds 1929 met de evolutie in de geesten van de hoofdredactie, met
mensen als Braudel, Le Roy Ladurie en Chaunu. Hoewel men wel eens meende dat de
historiografie van deze school marxistisch was, bleef ze ver van de
marxistische interpretatieschema’s, want de bestudeerde werkelijkheid paste
niet in die schema’s. Er bestond overigens wel degelijk een historiografie die
zich op het marxisme beriep, zoals de Nijmeegse uitgeverij SUN die
tentoonspreidde, de analyses werden altijd weer door de feiten van de schema’s
losgekoppeld. Voor zover ik het kon en kan zien, is de sociale geschiedenis
zelf ook eigen wegen gegaan en het tijdschrift voor sociale geschiedenis bood
heel wat inzicht in hoe de sociale ontwikkelden zich in het leven van mensen en
gemeenschappen liet aflezen.
Dat
laat onverlet dat het marxisme als beweging en als ideologie in Europa sinds de
revoluties van 1848 overal in Europa hun sporen hebben nagelaten, terwijl men
er tegelijk niet blind voor kan blijven dat arbeidersbewegingen zich niet a
priori tot het ideologische kader van het socialisme/marxisme bekenden. Het
Gentse model, zoals Guy Vanschoenbeek dat beschreef in “Novocento in Gent” –
het boek is helaas niet meer te verkrijgen en de auteur heeft ons helaas
verlaten – zodat het gemakkelijk lijkt arbeiderisme en marxisme op een lijn te
stellen.
Bekijkt
men de discussies sinds de val van de Muur – dat lijkt me een bruikbare cesuur
omdat toen de implosie van het Sovjet-bestel onafwendbaar werd, terwijl het ook
ruimte had kunnen bieden voor andere analyses. Men heeft het denkwerk van
Francis Fukuyama afgewezen, maar in zekere zin bood zijn “The End of history”
dan wel geen blauwdruk voor een ander socialisme, want Fukuyama keek eerder
naar de neoconservatieve hoek, waar hij zich later weer uit terug trok, maar
wel bood het enkele nieuwe handvaten om een nieuwe analyse uit te werken. Zoals
zowel Jacques A.A. van Doorn als Tony Judt aan het einde van hun (werkzame)
leven vaststellen hebben maar weinig sociaaldemocratische en socialistische
partijen zich daar hard toe ingezet. Natuurlijk moet men dan, zoals Luc Ferry en Alain
Renaut de ontwikkelingen in het denken die geleid hebben tot de “Pensée ‘68”
vaststellen dat er bij Pierre Bourdieu, Lacan en Michel Foucault naast het
Marxisme ook nog andere inzichten en filosofische benaderingen hun inbreng
hadden. Onder meer Heidegger, Nietzsche en de Frankfurter Schule, Adorno in het
bijzonder bracht men opnieuw onder de aandacht, al dan niet grondig verwerkt. Als
men die relatieve brede basis van bronnen en inspiratie in kaart bracht en
daarop dan een stevige basis voor het denken ziet, dan zal men opmerken dat
partijpolitieke werking aan (Europese) en Amerikaanse universiteiten –
uiteraard in mindere mate – van allerlei linkse partijen en partijtjes een
grote aantrekkingskracht leek uit te gaan, maar dat anderzijds het beeld handhaven
alsof iedereen de directieven van de Marxistisch-Leninistische bond volgde spoort
evenmin met de werkelijkheid.
Al bij
al was er uiteraard bij intellectuelen en studenten een stevig substraat voor
een links denken dat niet altijd even rigoureus functioneerde en dat naast de
bijbelstudie – de zeer aandachtige lectuur van de basisteksten van het
marxisme, met daarbij de ontwikkeling van een strak georganiseerd apparaat van
antwoorden dat men aan jonge adepten kon presenteren om de superioriteit van
het denken te presenteren – velen volstonden met een set van vage noties. Toen
in de loop van de afgelopen twintig jaar het socialisme in Europa er niet in
slaagde nog wervend te blijven, begonnen allerlei groepen aan de linkerflank
opnieuw enig electoraal succes te boeken, zoals de Socialistische Partij van
Jan Marijnissen. Aan de andere kant, Daniel Cohn Bendit, die begon ter linker
zijde, maar eerder anarchistisch dan marxistisch door het leven ging, koos
vanaf 1984 voor de democratische politieke orde en werd in het Europees
parlement een geziene figuur. Men kan hem eerder een sociaaldemocratische
groene noemen, aangezien hij de Vrije Markt niet meer bestrijdt. Ten gronde
kiest hij ervoor niet langer in het spectrum tussen links en rechts vastgepind
te worden.
Zwaaien
met de term cultuurmarxisme verheldert dus weinig, want er bestaat uiteraard
een scène, waar het linkse denken nog altijd levendig onderhouden wordt,
terwijl men niet echt van een eenheid kan gewagen. Als men de term hanteert is
dat dus om tactische redenen en probeert men een hele hoop bewegingen groot of
klein onder een noemer te vangen. Dat maakt het lastiger om te begrijpen hoe
het nu zit met de relatie van die bewegingen tot de actuele status van de Vrije
Markt en de noodkreten dat het kapitalisme in zijn klassieke vorm schadelijk en
betreurenswaardig zou zijn. Men kan geen jobs, jobs, jobs eisen en tegelijk
menen dat het beter zou wezen de investeringsgoederen in handen van het volk te
brengen, via nationalisaties, want dat is nooit bevorderlijk gebleken voor het
welbevinden van een groot deel van de samenleving. De arbeiders overigens, die
twee generaties nog onverkort achter de BWP stonden, werden zelf al lang en
breed eigenaren van vastgoed, beleggingen en leven een vrij burgerlijk bestaan.
Er is armoede, maar de vraag is of men die met structurele maatregelen echt kan
oplossen, omdat men dan moet vaststellen dat die armen in een radarwerk terecht
komen waar ze ook weer door verpletterd worden.
Zou
het oneerlijk wezen de arbeiders met armen te blijven vereenzelvigen, dan zijn
de armen, ook de nieuwe armen inderdaad vaak drop outs van het bestel en men
kan niet beweren dat de samenleving er niets aan doet. Via OCMW’s en allerlei
ondersteunende organisaties, door de overheid gefinancierd doen sociale
assistenten voor een behoorlijk doch niet excessief salaris heel veel inspanningen
leveren om mensen binnen de marges die de wetgeving aangeeft uit de
moeilijkheden te halen. Hier helpen geen algemene maatregelen, maar maatwerk,
waar die mensen, vooral vrouwen veel Latijn in steken. Het probleem met een
structurele aanpak is dat men niet nagaan kan of er betekenisvolle vooruitgang
geboekt wordt. Aan de andere kant, cijfers over armoede ventileren en menen dat
die mensen in een moeite door financiële steun moeten geven, kan ertoe leiden
dat die mensen in armoede hun problemen niet kunnen oplossen.
In die zin ziet men wel dat er sprake kan zijn
van een cultuur waarin marxistische termen als veilige zone gelden om zich op
het publieke forum te hijsen. Een ander element vormt dan weer de kwestie of
voor zichzelf de basisgedachten van het marxisme echt zou willen ervaren. Meer
nog, wie rechtvaardigheid op een lijn stelt met marxisme, zal zich moeten
afvragen of dezer dagen in bijvoorbeeld Venezuela die rechtvaardigheid gediend
wordt en de mensen de ruimte geboden wordt om het goede voor henzelf en hun
naasten na te streven op de wijze die hen het beste lijkt, volgens wat we de
regels van de rechtsstaat noemen. Rechtvaardigheid is een groot goed, maar hoe
realiseert men dat?
Sinds
1971 konden vele sociologen en intellectuelen het begrip rechtvaardigheid
volkomen uitgebeend volgen, omdat John Rawls een nieuwe analyse bracht en
aantoonde dat men rechtvaardigheid kan bereiken als men – beleidsmakers altegader
– zich zou afvragen hoe men zelf maatregelen zou uitwerken als men niet weten
zou hoe bevoorrecht men is. Men dient dus te handelen achter de sluier van
onwetendheid – over wat de eigen positie in de samenleving zou zijn. Dat
handelen gaat uit van een nieuwe invulling van het sociaal contract. Verder kan
men verschillen aanvaarden als men maar begrijpt dat die beperkt zijn en
rationeel te verantwoorden zijn: een arts mag meer verdienen dan een
verpleegkundige want de studie vergt zoveel meer tijd en inzet en het moet
aantrekkelijk blijven arts te worden. Het verschilbeginsel kan men
onderschrijven, al lijkt hier het meritocratische elementen helemaal
weggeveegd, het gaat om het publieke nut van men doet. Een derde punt in de theorie
van Rawls bestaat erin dat men net het meritocratische argument om morele redenen
niet zonder meer honoreren kan, want aldus John Rawls, wie talenten of
vaardigheden heeft die de markt goed uitkomen, moet bedenken dat dit een toeval
moeten heten en dat men op grond van de verdienste wel eens verkeerde mensen
overmatig veel kan gunnen en kunnen de betrokkenen er zich op laten voorstaan.
Sinds
mijn studietijd aan de universiteit Gent, merkte ik dat dit denken vaak werd
gepresenteerd zonder dat expliciet naar de “Theory of justice” werd verwezen,
meer nog, het leek alsof die inzichten vanzelfsprekend waren. Philippe van
Parys heeft dat denken mee handen en voeten gegeven, vooral in Franstalig
België in Louvain-la-Neuve, maar ook Frank Vandenbroucke was door dit denken
gegrepen en werkt er nog steeds mee verder. Hun verdiensten als intellectuelen
kan men niet onderschatten, maar daarom hoeft men er nog niet kritiekloos mee
om te gaan. Discussie over ongelijkheid in het onderwijs en het beleid van
gelijke onderwijskansen wordt erdoor gestructureerd. Michael J. Sandel[i]
heeft wel oor naar deze inzichten, maar vindt toch dat op aspecten van John
Rawls’ bijdrage aan het politieke denken wel een en ander aan te merken. Hij
gaat uit van de aanname dat Rawls wel een “feit van redelijk pluralisme” aan te
tonen valt als het over levensbeschouwingen gaat, over de vraag dus of mensen
verschillende manieren kunnen aanhangen om het goede waar te maken, niet op het
niveau van voorkeuren, wel op dat van levensbeschouwingen. Sandel komt dan tot
de vraag hoe Rawls kan besluiten dat omtrent het verschilbeginsel er geen feit
van redelijk pluralisme kan bestaan. Voor zover ik het kan overzien, geldt in
deze dat we niet de prioriteit aan het goede toekennen bij het behandelen van
vragen over het verschilbeginsel, maar de prioriteit van het juiste.
Jarenlang
hoorde men rond zoemen dat die mensen die zich inlaten met de strijd tegen
onrechtvaardigheid zo een aanmatigende superioriteit aan de dag leggen, maar al
in de jaren vijftig waren er filosofen die opmerkten dat er een probleem
ontstaat als een filosoof of politicus ervan uitgaat dat men het juiste moet
nastreven en niet het goede, in Kantiaanse zin. Dat betekent dat men de eigen
weg, van vrijzinnigen, gelovigen, einzelgänger(s) die hun waarden en dus het
goede leven baseren op een concept dat ingebed is in reflecties en filosofische
en ideologische stelsels. Het is om die reden dat mij het debat over het al dan
niet verwerpelijk zijn van het “Kulturmarxismus” mij opviel, want hier kwam een
debat op gang dat met het marxisme als zodanig niet zo heel veel voeling meer
heeft, des te meer met de houding van intellectuelen die men Rawliaans
geïnspireerd kan noemen en dan denk ik dat stemming- en scheurmakers als
Thierry Baudet niet meer een maatschappelijk debat willen voeren, maar de
tegenstander een naam geven, een stempel en uiteraard een smoel.
Daar
valt in te brengen dat wie opgroeide, betrokken was bij de doodstrijd van het
reëel bestaande socialisme, na de dood van Brezniev, de lang zittende
secretaris-generaal van de Communistische partij in Rusland en zorgde, naarmate
het bestuur meer en meer gerontocratisch werd, een voor de Russen stuitende
stagnatie met zich bracht. Michael Gorbatsjov wenste het tij te keren, door de
corruptie, de lethargie van het systeem te keren, maar de weerstanden tegen
Glasnost en Perestrojka waren veel moeilijker te overwinnen dan wij in het
westen wensten in te zien. Het punt is dus, moet men vaststellen, dat wie die
hele periode, de vlucht via Hongarije en Oostenrijk van DDR-volksgenoten,
overzag en nadacht over beweegredenen, frustraties en achterstelling. De
technologische ontwikkelingen in het Westen kwamen op de markt en in 1985 kwam
er bij ons een pc in huis, waar mijn vader met interesse naar keek, waar wij
alras mee aan de slag gingen. De ICT-toepassingen namen alleen maar toe en we
kunnen er al dan niet redelijk gebruik van maken.
Het
debat over Tatcher, Reagan en later het neoliberalisme, waarbij men vond dat
die politieke leiders en economen als Friedman vanuit de onafwendbaarheid van
de markt vragen gingen stellen over de werking en omvang van de markt en van de
staat kon mij wel boeien, wat lastiger was en is dat men alle problemen op dat (eenzijdig)
marktdenken heeft gericht. Want hoe kan men betogen dat de bewering dat de markt
alle transacties van goederen, diensten en waarden in de samenleving
onrechtvaardig zou zijn en alleen de rijksten zou bedienen, terwijl tegelijk
duidelijk was geworden dat zonder een enigszins behoorlijk functionerende
markt, waarbij de staat alles wil bestieren de mensen er nog veel meer bekaaid
afkomen. Ook hanteerde men het argument van de blinde hand die de markt zou
sturen ook nog eens op een bedenkelijke manier en verweet men het klassieke
liberalisme dat het geen oog zou hebben voor morele overwegingen. Tomas Sedlacek
betoogde in een essay over economie van goed en kwaad dat economisch handelen
niet neutraal kan zijn, wel dat economen menen dat ze hun studiegebied
objectief trachten te bejegenen, wat ook niet altijd eenvoudig is, omdat men
dan geen onderzoek meer doet naar (verborgen) aannames.
Geert
Wilders, maar ook andere conservatieve politici menen overigens vaker dan hun
verklaarde tegenstanders dat willen erkennen dat Wilders en co de markt en de macht
van grote spelers meer willen inperken: deze lieden staan om niet echt
economische of sociale redenen achter een denken dat de positie van mensen niet
door nieuw beleid in het gedrang gebracht mag worden. Ook discussies als die
over de pensioenen en andere kwesties rond het al dan niet noodzakelijk zijn
van hervormingen, over ziekteverzekering, laten zij zich eerder uit in termen
die ook linkse partijen hanteren. Het is niet zozeer verwarrend als wel een
blijk van de verwarring die deze tijden met zich brengen.
Men
kan het belang van het marxisme en van de vele uitdrukkingen en vormen in de
samenleving niet ontkennen zonder de geschiedenis zelf onbegrijpelijk te maken.
De laatste decennia zijn er notoire linkse denkers opgestaan die evidenties van
links op de korrel hebben, zoals Tony Judt die het gebrek aan persoonlijke
vrijheid van de kiboetssamenleving had ervaren en aan de universiteit
vaststelde dat goed en degelijk onderzoek doen, behoorlijk kennis overdragen
door allerlei inzichten die verbonden zijn aan het Rawliaanse sociaal contractdenken
beperkt werden. In de praktijk, stelde hij vast versterkte het nutsdenken en
het zoeken naar andere financieringsbronnen voor de universiteit, deze evolutie
eerder dan dat ze meer ruimte gaf aan een versterking van bijvoorbeeld
academische vrijheid.. In een boeiend betoog, “Ill fares the land” bracht Tony Judt
ook de inspanning op aan te geven waarom zijn geestesgenoten een minimale
intellectuele zelfkritiek niet meer konden opbrengen. Deze diagnose voor het
falen van Links dezer dagen lijkt me een goede aanzet om de lucht uit te
klaren, maar tegelijk ziet men toch ook wel dat de aansporing van Judt niet
werd opgenomen.
Het
komt me wel begrijpelijk voor dat mensen die twintig jaar geleden dachten hun
ideologische veren te kunnen afwerpen, zoals de toenmalige Minister-president
Wim Kok het stelde, dienden vast te stellen dat politici het met idealisme
bruin kunnen bakken, maar dat louter pragmatisme geen enthousiasmerende
boodschap kan brengen. Dezer dagen moet men vragen stellen over hoe arbeid een
plaats kan blijven hebben in het leven van mensen, want hoewel men voortdurend
zegt dat teveel mensen werkzoekend zijn, in regio’s als West-Vlaanderen in
feite met een grote krapte te maken krijgen en dat disfuncties in de
arbeidsmarkt zich niet zomaar laten verklaren door alleen maar economische
besluitvorming, maar tegelijk zal men ook erkennen dat politici de draagwijdte
van de technologische revolutie die we beleven, niet onderkennen. De antwoorden
zullen inderdaad getoetst worden aan begrippen als gelijkheid en
rechtvaardigheid, maar ook andere waarden, als zelfbeschikking en broederschap
zullen hun plaats opnieuw opeisen. Dan komt de vraag aan de orde hoe we de
marktwerking op bepaalde domeinen zullen organiseren en waar het geen plaats
heeft.
Cultuurmarxisme?
Het zal wel, maar het ontslaat niemand na te denken over hoe we
rechtvaardigheid organiseren en wat dat betekent voor het handelen van
individuen en organisaties. Dat mensen zich dezer dagen vervreemd voelen, hoeft
waarlijk geen betoog, wel kunnen we niet zomaar vaststellen hoe we aan die
vervreemding een mouw kunnen passen. Het antwoord zal ook een cultureel aspect
hebben in engere zin, maar aangezien die vervreemding zich in onze cultuur
situeert, zal men antwoorden onderzoeken – niet per se oplossingen – die ons
verzoenen met leven in deze samenleving en cultuur. Daarover kan men niet
volstaan met meningen aan te komen dragen, minder nog met slogans of
containerbegrippen, zoals cultuurmarxisme. Het vormt vooral een alibi om zelf
niet meer te hoeven denken.
Hoe
organiseren we een toegankelijke en betaalbare geneeskunde? De vraag stellen
vormt zelfs geen begin van een antwoord omdat er zoveel variabelen en parameters
aan bod komen. De geneeskunde op Cuba is gratis, maar of ze zo performant is
als hier te lande, valt zelfs niet beargumenteren. Toch klagen we steen en been
over de stand van zaken, terwijl velen onder ons, leeftijdgenoten weten dat ze
nog zowat 25, 30 jaar voor de boeg hebben, meer zelfs. Worden we ouder, dan
neemt de zorgvraag toe en tegelijk zoekt men naar behandelingen die voorheen
fatale aandoeningen kunnen verhelpen. Dat heeft ook voor onze kijk op de
menselijke levensvorm – condition humaine – gevolgen. Of Geneeskunde voor het
volk daar echt een alomvattend antwoord voor heeft, valt te betwijfelen. Wie
heeft het wel dezer dagen? Zeker als de marktvoorwaarden alles zouden gaan
overheersen. Dan mag Geneeskunde voor het volk nog cultuurmarxistisch zijn – wat het niet is, want marxistisch en wellicht ook nog
wat maoïstisch – het helpt niet hun inbreng blind af te wijzen. Dan kan men
immers geen zinnige discussie voeren en niet vaststellen hoe de geneeskunde het
beste zal evolueren, maar of dat in de richting is die groepen als Geneeskunde
voor het volk voorstaan, valt nog te bezien.
Bart
Haers
[i] Michael
J. Sandel. Politiek en Moraal. Filosofie voor het politieke debat. Uitgeverij ten Have 2016. Vertaling: Marjolijn
Stoltenkamp en Joost Zwart. 343 pp. €29,99. Het boek verscheen vorig jaar al,
maar het duurde even voor ik er mee aan de slag kon. Een uitgebreide recensie
volgt, maar ik kon in deze reflectie over de term “Cultuurmarxisme” niet om
John Rawls heen en dan bleek plots dat dit boek een mooie gids in dat denken
is. Opgemerkt moet alvast dat de media in Vlaanderen een boek als dit niet heel
veel aandacht schonken, maar wel gaan roepen dat (uiterst) rechts ons komt
verleiden met een term als cultuurmarxisme. Fijn geprobeerd, maar zo een
debatcultuur moet men niet veel steun geven.
Reacties
Een reactie posten