Literaire kritiek versus recensies: Griet Op de Beeck neergesabeld



Kritiek



De recensent geeft verstek
Wat als literatuur banaliteit werd



Carlos Drummond de Andrade die tot hoge leeftijd
de liefde bezong, ook de lichamelijke extases. 
Net omdat ik geen fan ben van Griet Op de Beeck, niet veel van haar las maar haar als persoon en persona zie optreden, bekruipt mij het onaangename gevoel dat men bij recensenten en in het algemeen in de boekenbranche een jalousie de metier of domweg afgunst ziet optreden, dat niet meer over het geschrevene gaat. Het helpt niet als zogenaamde spraakmakende stemmen, Marc Reynebeau om maar iets te zeggen het op een mooie zaterdag bestaan te zeggen dat “De Ontdekking van de Hemel” niets meer en niets minder dan charlatanerie zou wezen. Of toen “Blindgangers” van Joke Harmsen verscheen de roman in de brede pers als slappe toog- of borrelpraat werd weggezet. Op blogs als Tzum kan men dan wel weer een enthousiaste recensie lezen. Hoe kan dat?

Wat beweegt de recensenten in de brede media om bijna unaniem het boek van Hermsen af te kraken, terwijl in de enkele resterende literaire bladen een meer gewogen recensie wel mogelijk blijkt. De brede media houden ons zo te zien een literaire canon voor waarbij het literaire op strikt wetenschappelijke wijze gestript werd. Je kan ervan op aan dat de ideeënroman in de brede media nog nauwelijks aandacht krijgt, want waarom zouden we ons over ideetjes bekreunen? Die vindt men immers in de brede media. ‘De Kozakkentuin’ van Jan Brokken kreeg aandacht in De Standaard, maar niet een heuse recensie, wel een welwillend interview, terwijl Brokken een grote inspanning doet vooral de schrijfdrift van Fjodor M. Dostojewski te vatten. De gevoerde gesprekken, briefwisseling tegen de achtergrond van de ballingschap van de schrijver in Siberië, gaan over schrijverschap en wat Dostojewski nu allemaal niet heeft ervaren. De onthutsende slotscène, de onverschilligheid van Dostojewski jegens de redder en toeverlaat  van destijds, Alexander von Wrangel, brengt de lezer aan het denken.

Het blijft me altijd weer met verstomming slaan, dat de brede media niet echt nog recensies brengen, wel aankondigen, vaak met een dodelijk oordeel, dat lang niet overtuigen kan, terwijl lovende recensies zelden beklijven. Oh ja, ze geven bollen, sterren of wellicht penneveren, maar dat hoeft geen betoog, toch?  Hoe komt dat? Wellicht omdat recensenten en krantenrecensies niet geheel onafhankelijk staan tegenover de auteurs,  publicaties en uitgevers. Literatuur over de achttiende eeuw, over de expedities van von Humboldt en anderen, aangebrande onderwerpen als daar zijn “de VOC” of “geloof” worden wel heel eigenaardig behandelt.

In een recensie van “ De uitvinder van de natuur. Het avontuurlijke leven van Alexander von Humboldt.” De originele titel gaat over “Alexander von Humdoldt’s new world”, gaat de recensent uit de bocht, of beter, komt niet erg ver in het verklaren van de populariteit van de auteur en reiziger Von Humboldt. Ook denkt die dat in 1800 de Spaanse kolonisatie – bezetting is semantisch en in werkelijkheid iets anders – al ten einde zou wezen, terwijl von Humboldt er met wat whealen en dealen in geslaagd is een laisser passer kreeg voor Venezuela en de Spaanse koloniën ten Noordwesten van Brazilië en vergeet die de invloed van von Humboldt op ene Simon Bolivar te vermelden. Belangrijker nog: de recensent vergeet te melden dat Alexander von Humboldt niet enkel boeken schreef en artikelen maar zijn inzichten ook in lezingen deelde met zijn publiek en dan niet enkel ten behoeve van professoren en studenten, maar ook voor een breed geïnteresseerd publiek, inclusief vrouwen. Ook geheel onvermeld blijft hoe anderen zich door von Humboldt hebben laten inspireren om de natuur zelf te gaan beschermen tegen menselijke invloed. De schrijfster geeft ons de kans het belang tot deze tijd van de vele activiteiten van de Duitse Junker. Dat von Humboldt lang in Parijs heeft geleefd, ook toen men daar wat lastig ging doen over vreemden, zeker Pruisen, maar ook in geheel Europa een geinteresseerd publiek vond. Of het klopt dat na WO I de belangstelling en zelfs wat beate verering plots weggevallen is uit woede voor de aangerichte ellende? De aandacht voor de Duitse cultuur viel evenwel niet onmiddellijk weg, al veranderde de Britse koninklijke familie haar familienaam: (of) Windsor. In België werden bezittingen genaast zoals het patrimonium van de familie Arenberg. Het Meerdalewoud werd ineens Belgisch bezit, maar de hetze was er niet minder op, zoals ook in Antwerpen is gebleken. Von Humbuldt verdween – in Europa – uit de aandacht, maar zijn visie op de natuur botste op het vooruitgangsgeloof. Na WO II werd de aandacht voor natuurbehoud iets van zonderlingen, heet het, tot rond 1970, met onder meer het Rapport van de club van Rome die aandacht opnieuw krachtiger werd. Een groot deel van het boek gaat over figuren in de VS en het UK die zich op von Humboldt baseerden om natuurbescherming in een ecologische context aanvaardbaar te maken. Onder meer John Muir verbond praktische consequentie met zijn inspanningen om parken van voldoende omvang op te richten, waar de natuur niet (meer) ingepalmd kon worden. Humboldt inspireerde ook Henry David Moreau, die dan weer de omgang met de natuur als een modern project kon realiseren. Dat alles heeft meer dan indirect te maken met von Humboldt en mag best de lezer van de krant meegedeeld worden. Walden? Juist, ook Fredriek van Eeden werd in die beweging meegenomen.

Er had ook een discussie uit het werk van Andrea Wulf kunnen voortkomen over het belang van onze weloverwogen omgang met de natuurlijke hulpbronnen, maar ook hoe we een ‘terug naar de natuur’ kunnen opvatten als een beschavingsproject, in plaats van een vlucht uit de samenleving.

Von Humboldt is niet de enige die niet altijd aandacht krijgt, het werk in twee delen van Simon Shama “geschiedenis van het Jodendom” werd dan wel besproken, ik vond het boek wel de moeite waard omdat de auteur, net overigens als Ludo Abicht voorbij de basisvragen gaat en ons laat zien hoe het lot van de Joden en de joodse geloofsopvattingen in Europa meer was dan wat de kerk publiek preekte. Onder vele lagen ontdekt men hoe antisemitisme en jodenhaat vooral opdook in crisismomenten, toen de samenleving als gevolg van demografische, klimatologische omstandigheden grondig de verhoudingen en de machtsbalans liet schuiven. Ik denk dat het lastig moet zijn boeken maar half te lezen en nauwelijks meer te vermelden dan documentatiemappen van uitgevers als leidraad moet dienen.

Waarom ik me nog maar eens verwonder over de wijze waarop recensenten een toon zetten over werken, die vaak nadien gewoon herkauwd wordt door anderen. Discussies over boeken, zoals bijvoorbeeld “Illusies voor gevorderden” van dr. Maarten Boudry zien we in feite nauwelijks op gang komen. Rik Torfs schreef hoe hij zich niet erkende in de logica van Boudry, maar verder gaat het niet. Wellicht ook omdat het onvermijdelijk is dat mensen met voorstellingen van de werkelijkheid behept zijn en soms worden die klaarblijkelijk waanvoorstellingen. Wie over de Joodse en christelijke traditie beweert dat, omdat de teksten zelf zonder band met de werkelijkheid zouden zijn, de wetenschappelijke kritiek niet kan doorstaan, kan de hele ideeëngeschiedenis en algemene geschiedenis maar ineens afvoeren en vergeten. Ook onze historische kennis is vaak een waanbeeld gebleken, zoals het feit dat geleerde mensen beweren dat er geen verband zou zijn tussen de Vrede van Versailles van 1919 en de opkomst van het nazisme. Ludendorff was het die als een van de eerste expliciet boos vaststelde dat de Duitsers door die vrede bestolen waren, dat het een dolkstoot was geweest. Erich von Ludendorff had wellicht bij Clémenceau de hardnekkigheid gemerkt om niet enkel de oorlog te winnen, maar ook om Duitsland klein te krijgen via een onderhandelingsproces waaraan de Duitse politieke verantwoordelijken niet mochten deelnemen, alleen tekenen. De bezetting in 1923 – 1925 door Frankrijk en België is ook al iets waar historici in de brede media met een grote boog omheen lopen. Het gaat niet op de verantwoordelijkheid voor die dertigjarige oorlog onbesproken te laten.

Recensenten kunnen het literaire klimaat laten verkrampen en dat is al enige tijd aan de gang. Men looft boeken die vooral korte zinnen laten lezen en wellicht ook simpele gedachten. Michael J. Sandel schreef een boek over de vermarkting van de samenleving, waarbij hij onze aandacht vestigt op de problematische verhouding tussen wat verhandelbaar is en wat dat niet zou mogen zijn. Hij heeft het dan over boetes voor baldadig of driest verkeersgedrag en hoe die voor sommigen als een soort afkoopsom gaan gelden. Niet de ratio van het veilig opereren op de weg staat de verkeersveiligheid in de weg, wel de mogelijkheid slecht gedrag af te kopen. Paul Goossens gaf in een stuk over de afkoopwet – waarbij grote legumen hun fiscale geheugenverlies kunnen afkopen – blijk van het feit dat hij het boek kende, “what money can’t buy” van Sandel, maar hij negeert het feit dat de auteur zich vragen stelt over hoe het vermarkten van goederen en diensten niet enkel op dat terrein speelt. Neem de discussie over de sugardaddy en de sugarbabes. Sex sells? Uiteraard en soms kan het aangewezen zijn dat mannen met hun noden ergens terecht kunnen. Hadden Grieken en Romeinen geen tempelhoeren? De cultuur van de demi-mondaine in het Parijs van de negentiende eeuw, de bloemenmeisjes die in steden behalve rozen en anjers ook hun bloempje ter beschikking stelden, het behoort tot de literaire canon. Zo ging Thomas Buddenbrook bij een handschoenenverkoopster langs, voor zijn huwelijk. En dan is er Keetje Tippel, ook bekend als Neel Doff, die in Brussel een drukkend bestaan kende als kind en tippelaarster, maar als weduwe in een kapitale villa in Genk haar leven kon laten uitdoven. Erik Defoort schreef er een beklijvend, doch geheel vergeten boek over.

Literatuur laat toe de dingen des levens in al hun banaliteit toch betekenis te geven, ook al behoren ze tot onze donkere kanten. In de krant De Standaard, de letterenbijlage (29 september 2017) staat deze mij met onmacht slaande zin te lezen: “Literatuur is een poging om de werkelijkheid niet (semi-)letterlijk weer te geven, maar subtiel vorm te geven, en de verbeelding op gang te brengen”. Wis en waarachtig, al meer dan dertig jaar loven recensenten net dat, dat literatuur bij het echte leven zou aansluiten, zoals een schrijver deed met “De helaas der dingen”, waar we alle vuile was van menselijke misère de revue zien passeren. En ook “Het jaar van de Kreeft” kan men vooral lezen als een poging de werkelijkheid bijna letterlijk weer te geven. Meer nog, Hugo Claus laat ons ook geen illusie, want zijn geliefde met het rosse schaamhaar is echt niet zo mooi als ze hem had geleken bij een eerste ontmoeting. Of Op de Beeck ons geen illusies laat, de hoofdfiguur doet iets wat wij nu net als overdreven zouden bestempelen. In feite doet literatuur met de werkelijkheid wat de auteur en de lezers willen. Hoe schreef Huizinga het ook weer? Hij had het over de blinde copieerzucht maar ontleende die zienswijze aan Potgieter… die het dan weer vernietigend doch uitgebreid had over de Camera Obscura van Hildebrand.

Vijftig tinten…? De Lord of the Rings? Het canticum canticorum, het zijn heel verschillende teksten, maar ik ben altijd (gespeeld?) verbaasd dat lezers die zinnelijke bladzijden uit de bijbel niet  kennen, want behalve dat ze nu wellicht niet meer zo sensueel overkomen als voor onze voorzaten – als men ze al mocht lezen – want we zijn, heet het, nu toch veel meer gewoon. Het is moeilijk aansprekende erotische literatuur van deze tijd te vinden. Carlos Drummond de Andrada? Gewoon eens proberen, die Braziliaan, want oudere lezeressen in zijn vaderland konden nog lang nagenieten van zijn prikkelende beelden, al is ook dat weer een litotes. Het is een geheimtip gebleven, dankzij een documentaire op de Nederlandse openbare omroep. De verbeelding brengt die man wel op gang als hij met genoegen vaststelt:
“Vrouw, tweevoudig vrouw, uw wezen brengt me verborgen Ovidiaanse melodieën.”[i]

Bart Haers







[i] In het Portugees klonk het ook aardig:
“ Muhler, dupla muhler, ha no teu ámago
Ocultas melodias ovidianas”.
Ik hoorde het gedicht eens voorlezen door een Braziliaanse op de trein, die ik aldaar wel vaker tegenkwam. We spraken over Jose Saramago, het jaar van de dood van Ricarodo Reis en de Portugese, Brazilaanse cultuur en letteren. 

Reacties

Populaire posts