Het pragmatisme bij John Dewey (1859 - 1952)




Kritiek



John Dewey en het pragmatisme
Over het meerderheidsprincipe en overleg



John Dewey
Al langer dan vandaag ben ik de mening toegedaan dat de nadruk in de democratie te vaak ligt op het verwerven en behouden van de meerderheid. In tweepartijensystemen zoals het UK en de USA, tot voor kort Frankrijk, zien we dat partijen nooit lang de macht onweersproken kunnen verwerven, maar ook dat partijen elkaar ad infinitum in een houdgreep houden, het debat lam kunnen leggen en noodzakelijke aanpassingen aan de moderniteit niet afdoende kunnen realiseren. Michael J. Sandel beschreef verschillende aspecten van het (Amerikaanse) liberalisme, waarbij Sandel vaststelt dat het actuele liberalisme te zeer alleen op (individuele) rechten gericht is, om personen tegen overheid te beschermen. De risico’s van almacht van grote economische spelers wordt in die benadering niet afdoende in rekening gebracht.

John Dewey is in onderwijskringen wellicht nog wel enigszins bekend, als politiek filosoof volgens Sandel nagenoeg vergeten. Het probleem van de democratie? Men herleidt het machtsspel tot een confrontatie van meerderheid versus minderheid, waarbij in ons systeem de meerderheid niet gemakkelijk in handen van een partij terecht kan komen, zodat bij de vorming van regeringen een coalitie gevormd moet worden. In vele parlementen, ook de Duitse Bondsdag zien we een versnippering. Dat is een groter probleem voor de partijen en de particratie dan voor de kiezers. Wie zegt dat kiezers verkeerde keuzes maken, gedraagt zich paternalistisch. De aanspraak van een meerderheid geldt zolang de verhoudingen niet door nieuwe verkiezingen gewijzigd zijn. Maar er ligt meer in de balans, want men moet dan wel aantonen dat een slanke staat, die niet meer kan arbitreren tussen actoren op de (economische) markt, voor de burgers een goede zaak mag heten.

Sandel legt uit dat voor Dewey de conflictueuze democratie op basis van een vermeend sociaal contract voor de samenleving eerder schadelijk uitpakt. Men kan immers niet claimen dat men een open samenleving is en tegelijk menen dat het volstaat de meerderheid te verwerven. Evenmin kan men het democratisch noemen als men de oppositie tussen burgers en overheid, de politieke en bestuurlijke, als centraal thema voorop stelt. Sandel legt namelijk uit dat op die manier de politiek zichzelf dreigt te verliezen in een voortdurende strijd om rechten. Men kan eraan toevoegen dat de pogingen de staat te ontmantelen ertoe heeft geleid dat de overheid niet meer bij machte is de economische machten te temperen die burgers dreigen te verstikken – deze herhaling van het argument is niet gratuit. De vraag is dan hoeveel macht komt de staat toe en waartoe? Die discussie blijft nu buiten beschouwing omdat we menen dat de markt zichzelf volkomen kan reguleren, terwijl we anderzijds bij de minste inbreuk op de persoonlijke levenssfeer vanwege de overheid storm lopen, terwijl we de inbreuken van de grootste bedrijven nauwelijks lijken te ervaren als gevaren.

John Dewey leefde in een tijd die zwanger was van nieuwe verhoudingen in de samenleving, want er waren bedrijven en technologieën ontstaan die wij nu wat meewarig bekijken, zoals de trein en telegraafkabels, die de communicatie binnen het land, de VS grondig wijzigden. Ook waren er enorme fortuinen, van de Rockefellers, Carnegie, Vanderbilt – sommige waren al langer in actie – die niet meer binnen de grenzen van een staat actief waren maar van coast to coast hun invloed lieten gelden, niet in het minst op het beleid. Dat betekende, schrijft Sandel, dat de overheid niet meer afzijdig kon blijven en regelgeving diende te ontwikkelen die ook gold van kust tot kust. Banken, voedingswarenproducenten, machinebouwers, zij konden niet meer betrouwen op het vertrouwen van hun cliënten, klanten, want die kenden ze niet. Het was nog geen globalisatie, maar het probleem was er niet minder om. Waar Alexis de Tocqueville, nog merkte dat het ideaalbeeld van Jefferson, met lokale gemeenschappen waarvan de leden elkaar ondersteunen en ook wel economisch van elkaar afhankelijk zijn, zonder dat dit tot afgunst en haat aanleiding moet geven delfde het onderspit tegen grote spelers, toen treinmaatschappijen, kabelbedrijven (voor telegrammen) en andere mastodonten. Tegen het einde van de negentiende eeuw zien we dat die lokale gemeenschappen en de leden ervan de grip op hun leven en omstandigheden verloren zagen gaan.

Dewey stelde vast dat naarmate die kleine gemeenschappen meer verloren liepen in het economische weefsel, de democratie en dus de politici zelf ook minder grip hadden op het gebeuren. Elke keer als er een nieuwe presidentsverkiezing op de agenda komt, vaak om de vier jaar, maar meestal zitten de presidenten sinds Reagan 8 jaar, zien we hoe de rituelen zich herhalen, met caucussen, voorverkiezingen en veel tellen, maar ook het hertekenen van kiesomschrijvingen om strategische redenen, ook wel gerrymandering genoemd, kan van invloed zijn op meerderheden in het Huis van Afgevaardigden. Naarmate de particratie in de VS toenam, om een meer nationale politiek te kunnen voeren, verloren lokale gemeenschappen grip en lokale verkozenen konden moeilijker de directe spreekbuis zijn van de belangen van hun kiesomschrijving. Toch blijkt dat de partijtucht bij de Republikeinen minder groot is dan onder Reagan. De gevolgen zijn bekend, namelijk dat politici aan de ene kant de taal van hun kiezers moeten spreken en aan de andere kant in Washington de meerderheid dan wel de minderheid dienen. De laatste decennia lijkt dat vooral tot een beleidsimpasse te leiden, omdat fracties en facties binnen facties een agenda voeren die niet meer afgesteld is op wat het publieke belang vergt. Zou de aanpak van Dewey het beleid beschermen tegen de toevloed van lobbyisten en financiële middelen voor de partijen en politici? De obligate verontwaardiging hierover helpt ook niet veel, zoveel is duidelijk.

Belangrijker nog in de visie van Dewey is dat men als bewindvoerders eerder voor pragmatische oplossingen zou kiezen dan voor ideologische scherpslijperij of zelfs gewoon partijtucht. Het probleem wordt dan wat nu om redenen van pragmatische afwegingen het beste zou zijn, waarbij de bedenking kan komen dat dit tot een zekere stuurloosheid kan leiden. Of mensen zullen niet meer herkennen waar mensen heen willen. Het pragmatisme berust wel, zo te zien op grondige afwegingen, ook als het om ongewenste neveneffecten gaat, iets waaraan het beleid wel eens mank gaat.

Maakt men de opmerkingen van Sandel en dus van Dewey enigszins bevattelijk dan moet men wel nadenken over de vraag waarom politici per fas et nefas de abortuswetgeving willen terugschroeven, uit vermeend respect voor het leven. De levensbeschouwelijke strijd voor bescherming van het leven – bij het allerprilste begin – zo schrijft Sandel elders, slaat noch in hoofde van de wetgeving noch in hoofde van ouders die op natuurlijke wijze een zwangerschap zien afgebroken worden op de idee dat een embryo al een levensvatbare persoon zou zijn. Want doet men er wel alles aan om een prematuur geboren kind te redden, wensen ouders een vrucht die al (bijna) levensvatbaar zou zijn toch te erkennen als baby en erkend te zien, dan geldt dit niet voor de vrucht in het eerste stadium. Een pragmatische oplossing die ook beantwoordt aan algemeen geldende ethische normen, kan dan zijn dat men bepaalde gevoeligheden in verband met vroeggeboorte of het afsterven van een feutus na 26 weken zwangerschap toch wel een identiteit kan geven. Welke juridische consequenties daaraan verbonden moeten worden, blijft dan nog maar de vraag.

Toch heeft Sandel iets anders op het oog, want hij merkt op dat voor Dewey filosofie geen zaak van filosofen alleen kan zijn, maar dat filosofie een ruimer bereik heeft. Bovendien dient filosofie ook niet louter op het oplossen van filosofische problemen gericht te zijn, zonder daaraan handelen te verbinden. Arendt zou later stellen dat handelen zowel filosofisch als publiek optreden betekenen zou, als hoogste vorm van menselijke activiteit. Voor Dewey geldt overigens dat hij de democratie ziet als een voortdurend experimenteren met pragmatische benaderingen, al helemaal niet dus als een kwestie van meerderheden die hun waarheid opleggen aan minderheden. Wel kan men door goed overleg en erkennen van onenigheid tot oplossingen komen.

Zou daarmee het probleem opgelost kunnen worden dat wie zich roert, ngo’s, lobby’s van bedrijven en sectoren, actiegroepen gehoord worden en burgers die ‘denken in de richting van het beleid’ en dus niet, ‘thinking towards the leader’ niet gehoord worden? Het valt te bezien, maar het zou al helpen als niet elke schreeuw om aandacht onmiddellijk als legitiem wordt voorgesteld in de media en dat journalisten kunnen volstaan met persmededelingen van al die deelhebbers aan het beleid. Het publieke debat wordt nu, dankzij de sociale media niet per se met vitriool en schunnige taal gevoerd, dat gebeurt ook en valt te betreuren, maar ligt eraan dat iedereen die gehoord wil worden a) een duidelijk antwoord moet hebben nopens een probleem en b) dat ook helder moet formuleren, zodat er geen twijfel kan bestaan over de kwaliteit van de oplossing. Dat laatste valt vaker tegen dan we zouden we wensen.

Net omdat in een democratie de macht verstrooid is en bovendien burgers de mogelijkheid hebben besluitvorming maximaal in hun voordeel aan te wenden, boetes beschouwen kunnen worden als een vrijbrief om een wet te overtreden, terwijl die wet- en regelgeving in principe voor iedereen van toepassing is en tot nut van het algemeen wordt uitgevaardigd. Toch zien we dat mensen zich ergeren aan de neiging om steeds maar betuttelende regelgeving uit te vaardigen of toe te laten dat allerlei groepen en experten verhalen komen vertellen die vooral burgers ervan doordringen nergens van te weten, onmondig zijn en wachten op goede raad. Communicatie en vooral debat berusten op wederkerigheid, waarbij wensen en mogelijkheden met elkaar in overeenstemming gebracht worden. Het debat gaat al te vaak gebukt onder het zegel van de wetenschappelijke bewijsvoering, ook waar die, zoals Dewey zelf vond dat er twijfel kan bestaan over resultaten van wat wetenschappelijk als verworven kan beschouwd worden. Het blijkt dat men sociologische onderzoeken, zeker kwantitatieve graag beschouwd als van dezelfde orde van bewijskracht als onderzoek in de natuurwetenschappen. Tot op een zeker niveau kan men moeilijk anders dan die als geldig voorstellen en dat niveau overstijgt doorgaans onze eigen individuele kennis. De berichten over gravitatiegolven laten zien dat het niet eenvoudig is ons een voorstelling te maken van wat we als het universum moeten voorstellen, opdat we dat begrip zwaartekrachtgolf kunnen vatten. In de sociologie en politieke wetenschappen, in de antropologie en psychologie komen we met onzekerheden in aanraking die niet gelinkt kunnen worden aan onbetwistbare relaties tussen oorzaak en gevolg. Bewegingen in de samenleving kunnen correleren met tal van andere fenomenen zonder dat we niet direct kunnen aangeven hoe sterk die correlatie dan wel is.

John Dewey, bij monde van Michael J. Sandel maakt wel de weg vrij om opnieuw na te denken hoe we de Wutbürger kunnen begrijpen. Door de nadruk op (verworven) rechten te leggen en de prioriteit op het juiste in plaats van het goede, zoals Sandel elders in de bundel betoogt, ontstaat een klimaat waarin mensen de indruk krijgen dat ze er niet meer bij horen en niet meer kunnen vatten waar het politieke om gaat. Het pragmatisme van Dewey is er niet een van gemakzucht, waarbij men afstand neemt van waarden, wel probeert hij aan te tonen dat door enkel te streven naar een ideale wereld niet alle ondernemingen slagen of zelfs maar bereiken waarvoor ze worden opgezet. Pluralisme van systemen? Het is in het politieke debat uit den boze, terwijl men pas zo kan zien of iets werkt dan wel beter dan andere oplossingen. In die zin kan men bedenken dat proeftuinen ontwikkelen een goede zaak kan zijn. Met al het pragmatisme dat Dewey aan de dag legt, kan men overigens niet beweren dat hij zonder visie aan de slag zou zijn, maar het mag duidelijk zijn dat het ontberen van pragmatisme het beleid kan afleiden van de gestelde doelen.

Het grote probleem waar Dewey zich voor geplaatst zag was dat de schaalvergroting voor de burgers in de loop van de negentiende en eerste helft van de Twintigste eeuw en hoe men de Great Community maar niet wist te realiseren, omdat men de schaalgrootte niet meer kon overzien als (kleine) burger. In die zin hebben Europa en de VS een vergelijkbare geschiedenis beleefd, maar in Europa leidde dat tot oorlogen, terwijl in de VS na de Burgeroorlog de scheiding der geesten honderd jaar verborgen kon blijven. De Burgerrechtenbeweging, de wetgeving tegen de segregatie van Lyndon B. Johnson en andere initiatieven zetten de verhoudingen weer op scherp. Vandaag worstelen Europa en de VS opnieuw met een verwerping van de Great society en met het feit dat de Great Community niet naderbij  is gekomen; nu we leven in een wereld die op het oog nog minder overzichtelijk is, kan men mensen niet verwijten dat ze de geborgenheid van hun geboortestreek of leefomgeving zoeken en het optuigen met een identiteit die niet altijd te verantwoorden valt.

Volgens Sandel krijgt John Dewey de afgelopen tijd weer meer aandacht en is zijn werk die aandacht ook waard. Naast de ideologie gedreven wereldverbeteraars kan men bij Dewey de inspiratie vinden om het betere ook te realiseren zonder al te veel ongewenste neveneffecten. Ideeën hebben hun belang in de geschiedenis, dus ook in ons actuele handelen, zoals ook Susan Neiman betoogt, maar het komt me voor dat de aandacht voor het pragmatische in de politiek geen toegeving zou zijn aan een zogenaamd realisme, laat staan aan een neoliberaal discours. Wat het dan wel is? Het blijkt altijd weer zaak dat op het terrein uit te werken. Overigens staat neoliberalisme vanzelfsprekend tegenover het pragmatisme van Dewey. Wel kwam het hem voor dat men alleen door goed werkende systeemverbeteringen ook de steun van het publiek zou winnen, terwijl goede bedoelingen en goed bedoelde mislukkingen de afkeer kunnen vergroten. Dewey stond dus, zoals inzake onderwijs niet per se voor een grote gedachte, maar voor de vraag: wat werkt en kan ingezet worden met een behoorlijke kans op succes. Dewey beoogde dus een andere vorm van machtsuitoefening, die niet per se ongedefinieerd ingaat op elk probleem, maar wel niet van stapel wil lopen zonder te proberen wat werkt. Dat verandert ook hoe de macht zelf functioneert, niet enkel in het politieke veld, wel ook maatschappelijk, inclusief het economische, wat net voor John Dewey en voor Sandel nu een grote bekommernis is. Moeten we dan het meerderheidsprincipe afschaffen? Neen, wel moeten we nadenken over hoe een meerderheid niet eenzijdig haar wil oplegt aan anderen, die ook hun grondrechten kunnen inroepen, maar er niet de macht toe hebben, terwijl de minderheid nooit sacrosanct kan wezen.


Bart Haers 

Reacties

Populaire posts