Burgerschap en het goede samenleven


Reflectie


Wie vormt de burgers?
Een eindeloze reis




Lovenswaardig, dat initiatief van het Gemeenschapsonderwijs om expliciet met burgerschap aan de slag te gaan. Bizar ook dat het nu nog of alweer nodig blijkt? Heeft het onderwijs en hebben andere vormen van vorming en opleiding niet altijd de idee gehad mensen te vormen tot (volwaardige) burgers. Nu ja, wat zou dat moeten betekenen: volwaardig burgerschap?

Kan men van bovenaf zeggen hoe mensen opgevoed moeten worden? De kerk heeft het generaties lang beproefd en daarbij geen middelen onbeproefd gelaten om de ware roepingen te scheiden van de jongeren met afwijkende meningen en gedragingen, waarbij finaal het concilium abeundi viel. Dat zal wel niet het programma geweest zijn waarmee de mensen van het GO! aan de slag zijn gegaan. Toch zal men begrijpen dat die aanpak, van de kerk een voordeel had boven andere: de ware bollebozen werden de scherpste critici van hen wat was bijgebracht. Natuurlijk was onderwijs toen nog een voorrecht en de kerk had na de Napoleontische tijd, zeker in Vlaanderen, België en elders nieuwe rekruten nodig, nieuwe manschappen. Tot spijt van wie het benijdt kan men vaststellen dat dit programma tussen 1834 en ongeveer 1970 vrij goed gewerkt heeft en men zag cohorte na cohorte de weg van het seminarie vinden of intreden bij Franciscanen, Dominicanen of Augustijnen, Jezuïeten en Benedictijnen. Ook meisjes vonden hun weg naar kloosters, conventen en andere ordes, waar ze zich als verpleegster, onderwijzeres inzetten en eventueel een contemplatief leven gingen volgen.

Toch was en is dat succes wel eens overroepen, want tegelijk bleef die andere, liberale traditie groeien, die in de achttiende eeuw vorm had gekregen, waarbij de kerk en de macht die ze had over mensen ondergraven werd. In Frankrijk werd in 1905 via verschillende wetten over het onderwijs en over de eigendommen van de kerken, de parochies de kerk verder teruggedreven uit de machtscentra en als gezaghebbende instantie. Het waren protestantse notabelen en erfgenamen van de Franse revolutie die de wetten aanscherpten. Hier was geen sprake van tolerantie of pluralisme, zoals het later geformuleerd werd. In Frankrijk heeft het concept van de Lekenstaat voor een blijvend conflict met reactionaire stromingen gezorgd, waaraan de Action Française lange tijd een draagvlak gaf.  

Toch zal men burgerschap best niet in politieke termen gieten, zoals toen gebeurd is, want de kans dat er nieuwe conflicten uit voortkomen is niet gering. Bovendien blijft het opvallend dat het GO! er niet echt in slaagt mensen aan te spreken, omdat helaas de reputatie inzake kwaliteit van onderwijs bij het brede publiek niet overtuigt. Men kan stellen dat dit onterecht is, het feit blijft er niet minder opvallend om. De poging via een expliciete cursus tot burgerschap te komen, werd al dertig jaar geleden geopperd, maar botst op praktische bezwaren en het onvoorspelbare gedrag van mensen. Bovendien, zo komt het mij voor, kan men inderdaad via goed geschiedenisonderwijs een en ander bijbrengen, het kan ook uitstekend aangewend worden om de geschiedenis te manipuleren en een verhaal te vertellen dat niet geheel spoort met wat men weet over de gebeurtenissen.

Teksten lezen van Victor Klemperer kan mensen leren nadenken over hoe taal en indoctrinatie functioneren. Zal men zesdejaars met Klemperer, de pamfletten van de Witte Roos en andere teksten in contact brengen. Want men kan jongeren leren dat burgerschap erin bestaat dat men de wetgeving rigoureus en zonder compromissen volgt, men kan evengoed begrijpelijk maken dat men altijd nog over de legitimiteit en ethische geldigheid van die wetgeving kan nadenken en indien er een probleem mee is besluiten tot opstand. Want het recht op opstand is ook een element van burgerschap, voortkomend uit het ontwikkelde vermogen tot oordelen over de gang van zaken.

Men kan zich dan ook afvragen of men met goed onderwijs al niet een eind verder komt, waarbij men inderdaad filosofische teksten van Camus gaat lezen, over de opstandige mens en hoe opstand – een recht dus – ook kan leiden tot nieuw en al even onherstelbaar onrecht. Maar om het goed te lezen moet men wel goed Frans leren, zodat men de semantische subtiliteiten van een taal leert kennen. Onze scholen blinken dezer dagen niet echt uit in het onderzoeken van die uitgebreide intellectuele traditie. Mag men, zoals Ariane Bazan zegt over Giordano Bruno, die inderdaad als ketter werd veroordeeld en na acht jaar gevangenis alsnog verbrand werd, omdat hij alle basisaannames van het geloof, de persoonlijke god, de transsubstantiatie en de onsterfelijkheid van de ziel afwees, hem een icoon van de vrijdenkerij voorstellen? Toch was zijn beweegreden niet zozeer het vrije denken, zoals Frances Yates beschreef in haar werk over de Hermetische traditie. Natuurlijk weet zij, weet ik dankzij haar dat het Corpus Hermeticum een tekst uit de tweede eeuw van onze era en niet een tekst uit de pre-Mozaïsche tijd was, waarmee hij, in navolging van Marcilio Ficino maar vele stappen verder zettend poogde de gesel van de godsdienstoorlogen uit de wereld te helpen. Was hijzelf zelfingenomen en overtuigd van zijn gelijk, de vertegenwoordigers van het Calvinisme, van het Lutheranisme, de hoogleraren in Oxford, die hij bekrompen schoolmeesters vond, konden hem niet volgen of begrijpen omdat zijn voorstelling van het oneindige heelal niet enkel betrekking had op de natuurkunde van Copernicus en Galilei, maar ook op zijn Hermetische inzichten. Volstonden de anderen ermee hem te excommuniceren, de RKK vond het nodig hem terecht te stellen na een proces dat vele jaren duurde. In die zin kan hij symbool staan voor de autonoom denkende mens, die er zich niet met aannames vanaf zou maken, zich zou tevreden stellen met welwillend conformisme, maar inderdaad niet vreesde in conflict te komen. Dat is nu net wat Foucault in een reeks colleges te berde bracht in het jaar van zijn overlijden, over Parrhesia, waarheid spreken als het gevaarlijk wordt.

Kan het onderwijs, kunnen leerkrachten die inzichten op een begrijpelijke en enthousiasmerende wijze overbrengen op leerlingen, studenten? Niet als men de complexiteit van de toen vigerende wereldbeelden niet bij de hand heeft en dus ook uitgebreid ingaat op de aard en het wezen van de Renaissance en het humanisme. Dan zal men ook de beeldenrijkdom die in de christelijke cultuur tot stand is gekomen, want ketters als Jan Hus maar ook Desiderius Erasmus, die vermeed te worden verjaagd, gebruikten vanzelfsprekend de taal van hun (geschoolde) tijdgenoten. Hoe zou zo een inleiding tot de renaissance en het humanisme het burgerschap bij de studenten tot bloei brengen? Het is een vraag die men niet dan in de praktijk kan testen. Alleen, studenten moeten al enige interesse hebben voor de intellectuele cultuur in Europa, noties hebben van het thomisme en de twistpunten, over de persoonlijke vrijheid en het wezen van het individu vatten, om de volgende stappen te zien.

Vroeger heb ik al geschreven over de pogingen van het GO! om met een programma te komen dat burgerschap moet bevorderen, maar toen en nu moet ik vaststellen dat de lacune in het verhaal te maken heeft met uitgebreide taalkennis, historische en geografische kennis om vragen onder ogen te nemen als daar zijn: hoe zit de relatie tussen een individu en de samenleving eruit? Wat als de samenleving, de politieke wereld aanleiding geeft tot het ontkennen van de menselijkheid van sommige personen of groepen? Hoe kan men verschillend zijn en gelijkheid in rechte met elkaar verbinden?

Het vergt een onderwijscurriculum, zeker voor leerlingen die de meest veeleisende opleidingen in intellectueel opzicht volgen waarin de aandacht voor grammatica en actieve taalbeheersing, kunnen schrijven over complexe kwesties in het Nederlands, Engels en Frans op een aanvaardbaar niveau verwacht kan worden. Hoe vaak moeten leerlingen nog verhandelingen schrijven, met inderdaad soms merkwaardige onderwerpen, vaak toch met onderwerpen die refereren aan het verhoopte burgerschap? “Wanneer word ik een oplettende jongeman”? Het was ooit een didactische poging van mijn klassenleraar in de Grammatica – nu simpelweg het vierde jaar genoemd, om mij van de ernst van de situatie te doordringen. Het was ook een opgelegde taak en in die zin een strafwerk. Ik heb dat na twee keer uitstel te hebben gekregen ook ingediend, waarbij ik behalve het net ook de eerdere, minder geslaagde versies indiende.

De leraar vond dat ik het allemaal wel ernstig had opgevat, dat ik een aantal aspecten van zijn vraag goed dat overzien, maar dat ik in fine weigerde een oplettende jongeman te worden. Tot mijn verbazing vond hij dat antwoord behalve eerlijk ook goed gefundeerd. Het is van belang dat jongeren leren te schrijven en bijvoorbeeld vertaalwerk te doen, om met gedachten van anderen in contact te komen. Het was voor die leraar en voor mij echter ook duidelijk dat je niet enkel op school opgroeit, maar ook daarbuiten van alles kan beleven. Bepaalde straten in Gent werden ons ontraden te nemen, maar als je het goed aanpakte kon je wel eens toevallig de verkeerde kan van de Vlaanderenstraat inlopen of zelfs, nieuwsgierig het Glazen straatje; werd je daar toevallig gesnapt, dan kon je een strafstudie verwachten, maar ook een goed gesprek volgde onvermijdelijk.

Dezer dagen waar men doet alsof men bepaalde excessen, zoals prostitutie kan verbieden of zelfs hoerenlopers bestraffen, zoals in Zweden het geval is en ook in Frankrijk overwogen is geworden, zelfs in een wet gegoten. Terecht zijn mensen die sekswerkers bijstaan hierop tegen, omdat men zowel op de sekswerkers als op de hoerenlopers het zicht verliest. Alles gaat via allerlei vormen van internetzoekertjes. Op het einde van de rit zijn er geen bordelen meer, maar is ook de sociale controle weg. Nu moet men natuurlijk wel leerlingen van de derde graad middelbaar onderwijs met deze wereld in contact brengen, om hen de verleidingen en de gevaren bij te brengen, maar ook – voor jongeren die zich met sekswerk willen inlaten – om de vele maatschappelijke gevaren en het persoonlijke risico onder ogen te doen zien. Ook in die zin zal men als burger nadenken over wat beter is, een redelijk gedoogbeleid om de prostituees indien nodig te beschermen tegen grove uitbuiting door pooiers of een informele economie van seksuele diensten waarbij de sekswerkster helemaal aan haar lot en aan de genade van de hoerenloper is overgeleverd.

Zo zijn er wel meer kwesties die met goed burgerschap te maken hebben, waarbij men niet enkel de eigen standpunten leert te formuleren maar ook het hoe en waarom van daarmee strijdige inzichten te onderzoeken. Of men daarbij altijd met empathie moet zwaaien is nog maar de vraag. Zal men een ethiek aanreiken waarbij ook het welbevinden van anderen een plaats heeft?

Kortom, het initiatief van het Gemeenschapsonderwijs GO! is van belang, maar het zou toch welhaast evident moeten zijn dat dit project al lang en breed in het secondair onderwijs was ingeschreven. Inderdaad, wat hierboven werd beschreven, zal men eerder in het ASO aanbieden dan in het BSO, waar een en ander niet evident is, omdat die jongeren niet altijd bereid zijn complexe inzichten te onderzoeken, wel merkt men dat zij veel opsteken of net niet in de ateliers waar ze hun belangrijkste vorming krijgen van mensen voor wie ze wel respect hebben.

Hoe ontwikkelen mensen voor zichzelf een ethisch kompas? Voorbeelden strekken, heet het en dus krijgen we vaak onze inzichten mee op een impliciete wijze, zonder dat er in eerste instantie veel gezegd wordt, maar hoewel ik behoor tot een generatie waar het generatieconflict iets vanzelfsprekend was, bleek het best mogelijk met mijn vader al eens van gedachten te wisselen, over de grote politiek en over de dingen des daags. Botsingen waren er ook, maar bij nader overwegen konden ook die op een passende manier opgelost worden. Het leren omgaan met normen en waarden, met regels, verkeersregels en andere, leer je overigens met vallen en opstaan. Toch was het wat mij betreft zelden zo dat regels zomaar gehanteerd werden, maar dat de verantwoording ook meegegeven werd, omdat blinde gehoorzaamheid niet verwacht werd.

Er wringt wel meer met het opzet van de leiding van het gemeenschapsonderwijs, want veel van wat burgerschap impliceert, ontdekt men pas later al doende en vaak moet men wel eens zoeken naar de principes of ratio’s achter bepaalde zaken. Empathie kan helpen, maar empathie kan ook negatief aangewend worden, terwijl, zoals Ignaas Devisch vaststelde, werkbare onverschilligheid voor iedereen wel eens beter kan uitpakken, want men kan toch niet voortdurend iedereen aanspreken, al kan een vriendelijke knikje nooit kwaad natuurlijk. Waar het op aankomt, blijft altijd wel delicaat, omdat men niet altijd weet wat anderen in gedachten hebben, zonder dat men daarom moet uitgaan van de gedachte dat de andere kwaad in de zin heeft. Nadenken over de categorische imperatief, zoals Kant die voorstelde kan ook wel helpen, maar in welke scholen zal men zover komen? Of wat betekent vertrouwen in het goede samenleven?

We kijken dus uit naar de uitwerking van het programma “Burgerschap” en hopen op het welslagen ervan, al is mij niet duidelijk hoe men dat zal meten? Met examens, in enquêtes, diepte-interviews? Het kan zijn dat de verwachtingen niet gehaald worden en dan blijft het maar de vraag wat men dan zal ondernemen? Gesteld dat men koste wat het kost zou willen streven naar een generatie mensen die niet (meer) zouden discrimineren? Dat was tijdens mijn schooltijd al een issue, maar de praktijk liet ons respijt, want zoveel kansen om daadwerkelijk te discrimineren waren er niet. Over racisme werd gesproken, maar het bleef bij een reflectie op de geschiedenis van de holocaust, waarbij toch wel al aangedragen werd dat hier veel propaganda was gevoerd. Maar van Ruth Friedrich-Andreas en haar dagboeken of van de Witte Roos hoorden we niet veel. Er is, op de keeper beschouwd zoveel dat kan bijdragen tot goed burgerschap en mensen kan helpen tot goed samenleven te komen, zoals Fernando Savater dat beschreef, maar waaraan de Vlaamse media nauwelijks aandacht hebben besteed, dat er meerdere wegen denkbaar zijn, dat de voorwaarden tegelijk niet vanzelfsprekend verworven worden op school. En ja, soms is er ook ex cathedra onderwijs nodig, om de leerlingen en studenten voldoende parate kennis mee te geven Al bij al is er zoveel dat jongeren kan helpen om hun plaats te vinden in de samenleving, als autonome burgers die zelf oordelen kunnen wat passend is en wat wenselijk. Dat vergt inzicht, kennis en ook wel intuïtie en ervaring, beleving van de dingen. Tijd en boterhammen dus.



Bart Haers

meer over de illustratie:  
http://kwestievanverwondering.blogspot.be/2014/03/democratie-vrijheid-en-samenleving.html


Reacties

Populaire posts