Onderwijs en burgerschap (bis)
Dezer
Dagen
Burgerschap, STEM, geen humaniora meer
Er zijn te weinig ingenieurs, te
weinig wiskundigen en natuurkundigen, dat valt moeilijk te ontkennen. Het
onderwijsbeleid streeft niet altijd naar een groot project, waarin
verschillende onderwijsvormen, ASO, TSO, KSO en BSO hun plaats hebben noch
probeert men in dat lange traject dat het leerplichtonderwijs is een visie te
ontwikkelen waarin de leerling/student zelf ook een bijdrage heeft te leveren.
Aan de ene kant blijft wiskunde een bron van ongenoegen en verveling, terwijl
men anderzijds weinig, te weinig doet om wiskunde en natuurkunde in de etalage
te zetten. Dit nalatende heeft men ook de idee van de Humaniora laten schieten,
waarbij aandacht voor talen en voor het verwerven van inzichten in het denken
en verhalen ondergesneeuwd is geraakt. Praktische taalvaardigheid is een must,
maar er mag wel inhoud bijkomen.
Wat er
nodig is om jongeren tot burgers op te voeden en te vormen, blijkt voor sommige
mensen voor de hand te liggen: kritisch denken, leren spreken en
conflictbeheersing. Het zijn mooie uitgangspunten, maar het volstaat niet.
Kritisch denken? Analyse van een redenering, de waarde van argumenten
onderzoeken en vervolgens ook nog eens nagaan of de conclusie wel te toetsen
valt. Dat is een hele redenering en vrij bewerkelijk, maar boeiend genoeg. Hoe
leert men dat op school? Anders dan pedagogen graag voorhouden, gaan leerlingen
wel eens of wat de leraar Frans vertelt over Voltaire vertelt spoort met wat de
leraar geschiedenis over de achttiende eeuw te berde brengt. Soms lijkt er
sprake te zijn van tegenspraak, soms gaat het erom dat de leraar geschiedenis
niet zoveel aandacht aan de geschriften van Voltaire besteedt, maar kan de
leraar Frans ook niet in een moeite ook nog eens de situatie van Voltaire in
het Frankrijk van zijn tijd bespreken. De inzichten van beide lessen samen kan
de leerling, kunnen vele leerlingen zelf wel samenleggen, want dat is wat
onderwijs doet.
“Propter
imbecilitatem nostram” moeten we de kennis in aparte vakken opdelen en binnen die
vakken proberen de nodige samenhang en methodologische rigueur aan de dag
leggen. Toch merkt men dat vakken met elkaar verbonden zijn en dat wat de ene
leraar vertelt bij een andere een andere, onverwachte invulling krijgt.
Bovendien doorloopt men een traject van zes jaar, waar men een hoop kennis te
verwerken krijgt en soms vergeten we wat we voordien hadden te verstouwen, soms
komt het terug. Het is dan ook nuttig dat het onderwijsgebeuren, voor wat het
secondair onderwijs een aantal lijnen kan uitleggen, waarbij het resultaat van
het gebeuren voor individuele leerlingen en studenten niet altijd zomaar de
som, accumulatie van al die kennis blijkt, maar net een groter geheel vormt.
Het punt is dat leerlingen tussen het eerste jaar S.O. en het zesde heel wat
oppikken en dat ze meer overhouden dan leraren doorgaans aannemen. Toch zit er
ergens ook verlies op, zeker als het over vakken als wiskunde gaat of
aardrijkskunde, omdat de interesse maar moeilijk gewekt wordt.
Wiskunde,
van meetkunde tot algebra, getallenleer en het grotere werk, het is voor veel
leerlingen vaak een martelgang, omdat we er niet altijd het nut, laat staan de
aantrekkelijkheid van inzien. Ik denk niet dat het per se aan de leraren v/m
wiskunde ligt, al vinden we die collectief nog erger dan boekhouders – sorry,
zo is de roep in de samenleving, terwijl een boekhouder ook een begaafd
jazzmuzikant kan zijn, of een creatief fiscalist – want het vak wiskunde is
even onvermijdelijk als het vak Nederlands en talen. Dat je de wereld kan begrijpen
via de uiterste abstractie in voorstellingen en expressie, lijkt voor velen
onder ons een onbegrijpelijk iets. Als wiskundigen over hun vak spreken, kunnen
wij leken niet volgen.
Terecht
stelde Jean-Paul Van Bendegem in een boekje dat we zowel over Hamlet als over de
theorie van alles moeten kunnen spreken. De filosoof-wiskundige had het over de tweede wet van de thermodynamica,
over entropie dus, maar men kan evengoed verwachten dat mensen gehoord hebben
over de particuliere deeltjes en het standaardmodel. Hoe komt het dat we daar
zelden uitgebreid over horen spreken of lezen in de brede media? Het is niet
van belang gespeend dat we inzicht krijgen in astrofysica en andere domeinen
van de natuurkunde. Hoe het zij, men zal ook in de media meer positief moeten
spreken en schrijven over vakken als wiskunde, want af en toe hoort men nog
eens flauwe meningen verkopen.
Het
belang van de humaniora, de letteren,
taalkunde, filosofie etc. kan men niet onderschatten, al zal men vele jaren na
schooltijd wel beseffen dat het geen nec plus ultra was, dat men aangedragen
kreeg, wel dat het een goede basis vormen kon. Daarom is het bedenkelijk dat
men vanwege de politieke overheid nog steeds de neiging niet kan onderdrukken
alle mogelijke kwesties punctueel in het programma van het secondair onderwijs
op te nemen. De gedachte dat kinderen en jongeren financiële kennis dienen op
te nemen, weten wat effecten zijn, wat de kostprijs van geld is, in verband met
geld lenen of beleggen, het zijn alle dingen die men in verschillende vakken
kan aanbrengen. Kan men de groei van steden als Gent en Brugge begrijpen zonder
over de nieuwe economische verhoudingen te spreken? Kan men de Gouden Eeuw in
Nederland, Holland vooral begrijpen zonder van de verfijning van de Beurs gewag
te maken. Ook de geschiedenis van het UK vanaf de Glorious Revolution kan men
zonder discussies over het economische gebeuren niet vatten. En toch, telkens
zal men ook zien dat er ook andere factoren spelen, zoals de machtsaanspraken
van verschillende groepen in die onderscheiden samenlevingen goed te bekijken
en hoe de conflicten en verdeling van de macht is gebeurd. Nu, over macht wordt
in het onderwijs zelden gesproken, al geeft men wel geschiedenisles. Het
bekende conflict tussen Keizer Karel en Gent, waarbij Gent 3 jaar lang weigerde
de bede van de keizer te accepteren en waarna Karel V na een lange reis door
Frankrijk in Gent kwam en er de kopstukken van de opstand zou bestraffen. Men
kan uit de biografie van Frans I van Frankrijk vernemen dat het de koning was
die de keizer wat graag toeliet om door Frankrijk naar de Nederlanden te
trekken, maar of de keizer zo blij was met de vele feestelijkheden, valt te
betwijfelen. In Gent zelf heeft de keizer een aantal patriciërs laten
onthoofden, maar heeft hij de stad niet alleen niet vernietigd, wel
integendeel, hij heeft ermee toe bijgedragen dat Gent tot 1570 een redelijke
welvaart kon blijven opbouwen. Het is wel zo nuttig dat leraren, die zichzelf
bijscholen en bijzonder belang aan het gebeuren schenken daar ook de kans toe
krijgen. Het lezen van historische studies lijkt voor leraren geschiedenis niet
op de eerste plaats te komen, als we zien hoe men de lesopdracht omschrijft.
Zeker in het ASO is het van belang dat leraren hun leerlingen al eens een
bijzondere studie of goed vulgariserend werk kunnen voorstellen.
Wetenschappelijk
leren denken betekent immers dat men de aangedragen kennis leert te zien als
het voorlopige resultaat van onderzoek. Men kan bijvoorbeeld de discussie met
de leerlingen aangaan over de betekenis van de Terreur in het verhaal van de
Franse Revolutie door de noodzakelijkheid en vermijdbaarheid van de massamoord
te bestuderen. Geschiedenis beoefenen is immers altijd wel revisionistisch, ten
aanzien van wat als “officiële Geschiedschrijving” voorstelt. Zo kan men ook op
een zinvolle manier over het conflict van Vlaanderen met Filips IV le Bel omdat
men de ruimte schept na te gaan of en hoe de Guldensporenslag in het geheel
past. Men kan zo ook een zicht krijgen op de instrumentalisering van de
kerkelijke hiërarchie door de Franse Koning en nog wel enkele thema’s, die het
inzicht vergroten in het belang van de administratie en de rol van Enguerrand
de Marigny.
Tegelijk
kan het verhelderend zijn de belangrijke literaire teksten door te nemen, omdat
men zo de zeggingskracht van literaire teksten leert waarderen. In de veelheid
van feiten en gebeurtenissen, van teksten ook kan men moeilijk mistasten als
het op geschikt materiaal gaat. De opstand tegen Filips II vormt daarbij een
interessante casus, al zal blijken dat naast de moeilijkheden in Vlaanderen de
koning op andere plaatsen ook het nodige geregeld moest zien, onder meer in
Italië. Hebben leerlingen al eens gehoord van de “Sacca di Roma” in 1527, dan
kenden we de Spaanse en de Franse Furie in Antwerpen ten tijde van Filips II.
Filips
en Alva wordt dan op zich weer een interessant geval, want het is duidelijk dat
de koning lang niet altijd de inzichten van Alva volgde, anderzijds kon hij
gezien de afstand tussen Madrid, Escorial en Vlaanderen, de Nederlanden niet zo
heel veel doen om de hertog tegen te houden. Overigens, wat Alva nu wel deed in
de Nederlanden tussen 1568 en 1574 moet men dan met grotere zin voor detail
bekijken dan doorgaans het geval is.
De
humaniora bieden de mogelijkheden aan leraren en leerlingen om op
ontdekkingsreis te gaan en greep te krijgen op de complexiteit van de
geschiedenis, de literatuur en uiteraard ook de natuurkunde. Sommige leraren
verstonden, toen ik zelf op college zat, de kunst om ons met de vele vormen van
historische kennis te leren omgaan en te begrijpen hoe ratio en waanzin elkaar
wel eens ontmoetten en nogal wat schade konden aanrichten, zoals de
Dertigjarige Oorlog in Duitsland of het beleg van Oostende.
Tegelijk
zal men via literatuur de reflecties en neerslag van dergelijke grootschalige
gebeurtenissen onderzoeken, zodat leerlingen leren dat gebeurtenissen soms zeer
verschillende resultaten opleveren. Het is de enige manier om het verschil
tussen fake news en de mogelijkheid dat eenzelfde voorval soms verschillend geïnterpreteerd
kan worden te leren zien. Niet alles wat men als fake news voorstelt hoeft ook
daadwerkelijk vals te zijn. De kwestie is dat manipulatie van feiten en
inzichten niet altijd vanzelfsprekend te herkennen valt. Het is bovendien ook
nog van belang te weten waarom men de feiten bewust anders voorstelt dan de
kenbare werkelijkheid zich heeft voorgedaan, waarbij belangen evident van
belang zijn.
Montaigne,
Erasmus en Montesquieu, vaak blijven het namen, met enkele trefwoorden, waarbij
we verder in het duister tasten. De scheiding der machten? Montesquieu. Juist,
toch. En wat weet u dan wel, of wat kan ik daarmee, want de scheiding der
machten uitleggen is dan al een heel debat aangezien we niet goed weten, waar we het over
hebben, staatsmacht, macht om te oordelen over daden en mensen, macht om wetten
uit te vaardigen en te spreken namens de natie. Het gaat dus over politieke
orde en hoe als gezamenlijkheid het leven organiseren, van grondwettelijke
rechten, collectieve voorzieningen, veiligheid en voorzieningen ten behoeve van
bijzondere noden. Hoe het alles tot stand komt, vergt inzicht, hoe rechten
verworven werden, van alle burgers via grondwettelijke vrijheden en waarborgen,
voor arbeiders en vrouwen… Die strijd is niet zonder betekenis en vooral voor
de bereidheid dat alles in stand te houden is het van belang te weten hoe de
strijd om rechten is verlopen.
Stakingen,
betogingen, betogen en onderhandelingen op het scherp van de snee. De
redevoering van Franklin Delano Roosevelt over de 4 vrijheden, recht van
meningsuiting, recht op religieuze vrijheid, levensbeschouwelijke vrijheid, al
kon Roosevelt nog niet zeggen dat mensen mochten aangeven coram publico dat ze
nergens in geloven en al zeker niet in een god. Pas Obama zou die toevoeging
publiek uitspreken en ongelovigen als rechtgeaarde Amerikanen naast de
godvrezende burgers stellen. De derde vrijheid is vrijheid van gebrek, van
armoede, die voor staten wellicht het moeilijkst te realiseren valt, omdat niet
iedereen tijdig weet maat te houden en door eigen gedrag, maar ook door toedoen
van derden in (financiële) nood kan verzeilen. De dood van dr. Martin Luther
King, vermoord door een schutter in Memphis, wordt besproken, maar de hele
toedracht, de vele discussies over de rechten van Afro-Amerikanen, het blijft
een belangrijk gegeven, waarbij de houding van blanken en van “zwarten” – in meerdere
tinten van bijna blank tot zeer donker – ten opzichte van elkaar en onderling
nog steeds voor verdeeldheid zorgt en waarbij er nog steeds veel raciaal geweld
is, lijkt het leven de dominee en diens dood zinloos te hebben gemaakt. Het was
voor mij als jongere, die er helemaal geen voeling mee had, met sociaal
aanvaard racisme en geinterioriseerde superioriteit/inferioriteit om dat
raciale geweld te begrijpen. We leerden wel de rechten van de mens en de
preambule van de Amerikaanse grondwet, de geschiedenis van de Secessieoorlog
kennen, waar het om ging, was alles behalve concreet. Hadden we er niets van
geweten, dan was het erger geweest.
Net
die vormende werking van de humaniora lijkt men vandaag in het onderwijs uit
het oog te verliezen, net als het autonome denken en het ontwikkelen van het
oordeelsvermogen. Literatuur lezen helpt daarbij, al zijn er pedagogen die
menen dat men opgezadeld geraakt met nefast geachte denkbeelden. Hoe kan het
lezen van “de scheepsjongens van Bontekoe” iemand afhelpen van een
eurocentrische blik? Wat een overbodige vraag, want men kan de koloniale
geschiedenis van Europa niet onbesproken laten, al zitten er donkere bladzijden
in. De kolonisatie vanwege de Europese mogendheden was een bijzondere
onderneming, die voortkwam uit allerlei evoluties, zoals toenemende
vaardigheden om zeewaardige schepen te bouwen, verschuivingen in de
internationale handel en wellicht ook toenemende kennis over de wereld buiten
Europa. De veroveringen van Dzjengis Khan en de Mongoolse volkeren, tot in
Moskou en tot de Zuidelijke oevers van de Kaspische Zee, deed de aanvoer van
onder meer kruiden en metalen uit Indonesië en andere regio’s stokken.
Men
kan dan beweren dat Europeanen alleen vanuit een eurocentrisch standpunt naar
de wereld kunnen kijken, omdat er geen ontsnappen aan is. De gebieden die door
de kolonisatie willens nillens in de dynamiek van vooruitgang werden opgenomen,
overigens niet altijd als kolonie, soms als een uniek geval van vergetelheid of
omdat er een bestuur was dat de kolonisten kon weerstaan. Men kan aantonen dat
rond 1500 de wereld er zo uitzag dat niet Europese avonturiers de wereld zouden
veroveren, want de beschavingen – als men dat woord nog aanwenden mag – in Europa,
Azië (India, China, Indochina… en de Amerika’s, in het Huidige Mexico en rond
Peru waren autonoom en konden hun eigen weg gaan. Rond 1900 werd bedacht dat er
niet veel meer in te pikken en dat wie de trein van de kolonisatie had gemist
er ook niet meer aan te pas zou komen. Rond 1980 was duidelijk dat het met
Imperialistische Europa afgelopen was en dat Europa demografisch steeds minder
gewicht in de schaal kon werpen, maar wat welvaart betreft en industrieel
vermogen was het nog altijd een belangrijk centrum in het Wereldeconomisch
systeem.
Dezer
dagen vinden mensen, Afrikaanse historici en intellectuelen dat we ons moeten
ontdoen van die kolonialistische bril, waar dat voor te zeggen valt dat we
inderdaad niet moeten blijven dat wij verdienste hebben aan de avonturen van
Piet Heyn of James Cook. Hebben we bij de kolonisatie of beter heeft de kolonisatie
wonden geslagen in Afrika? De slavernij alleen al heeft Afrika doen bloeden,
naar het Oosten toe, via de Arabische slavenhandelaars en zeer zeker ook via
het Westen, waar Europese mogendheden hun driehoekhandel hadden ontplooid. Na
de Napoleontische oorlogen lag de oceaan open voor de Britten, maar toch begon
daar ook de beweging tegen slavenhandel en slavenhouderij.
Als
Afrikanen ons verwijten dat we hun voorzaten hebben onderdrukt, vermoord,
verkracht, dan kunnen we dat niet ontkennen, al moet men wel voorzichtig zijn
met cijfers. Maar intentioneel werd weinig respect getoond voor de bewoners van
de kustgebieden en de binnenlanden van Afrika, zoals bewindvoerders van de VOC
of de Britse evenknie maar weinig respect hadden voor het grauw in Amsterdam of
Londen. Het was voor hen die de macht hadden en financieel onbezorgd door het
leven konden evident dat hun succes hen door God gegeven was. Tevens zouden
leden van diezelfde elite mee de Verlichting vorm geven, waarbij wel vooral
buitenstaanders, zoals Diderot, maar ook Adam Smith behoorden, leden van betere
middenklasse, die hadden kunnen studeren en vervolgens hun eigen weg gingen. De
boeken werden wel gelezen door mensen die er de tijd en de zin toe hadden,
mensen uit de hogere klasse dus. De verspreiding van geschriften die we aan de
Verlichting toeschrijven, wordt onvoldoende onder de aandacht gebracht, terwijl
de lectuur van Voltaires “lettres philophoques” over de Britse samenleving en
de politieke, religieuze ordening in Frankrijk heel wat weerslag en diende de
auteur zich uit de greep van de dienders te houden. Verblijf in de Republiek,
wonen dicht bij de grens met Lotharingen of vlakbij Genève gaven hem een
veiliger gevoel en lieten hem toe zich met allerlei zaken in te laten, ook gerechtelijke
dwalingen.
Men kan
de geschiedenis van Europa niet vatten zonder de Koloniale expansie in rekening
te brengen, net zo min als men de geschiedenis van Congo kan vatten zonder te
refereren aan Livingstone, de strategische keuze van Otto von Bismarck – tegen Frankrijk
en vooral het UK – en uiteraard Leopold II en de Belgische avonturiers die voor
hem Congo gingen exploiteren.
Men
kan natuurlijk altijd de Britse schoolboeken reciteren en alles wat fout ging
inzake kolonisatie in de schoenen van Leopold II schuiven, maar men kan dat
niet doen op een intellectueel faire manier. De exploitatie van de Amerika’s,
door Spanje en Portugal hebben weinig oog gehad voor het welbevinden van de
lokale bevolking, al kwam daar met Simon Bolivar al vroeg, rond 1800 een
tegenstem, maar de man kon alleen maar als dictator functioneren en dat leverde
geen goede resultaten op. Men kan Bolivar overigens niet los zien van de
merkwaardige figuur Alexander von Humboldt, die het Noord-Oosten van het
Zuid-Amerikaanse continent ging exploreren en daar met Bolivar contacten had en
waarvoor hij als (politiek) mentor probeerde op te treden, evengoed vergeefs.
De
koloniale geschiedenis is wat ze is en als we kijken naar meerdere staten in
Afrika dan hebben machthebbers vaak niet de weg gevonden om niet enkel voor
zichzelf te zorgen, maar voor hun land, hebben ze de ideeën van de rechtsstaat
en andere verwezenlijkingen van de Europese geschiedenis/ontwikkeling niet goed
weten te integreren in hun idee van de staat. Ook worden de verwezenlijkingen
van het Europese concept van de staat, de rechtsstaat en de democratie, van
gelijkheid ondanks verschillen als koloniale bittere vruchten verworpen, wat
verdedigers van dat concept in die landen ook wel verdacht maakt. Het grootste
slachtoffer zijn de burgers zonder stem, die zich nauwelijks burgers voelen.
Over
dat alles en veel meer kan het onderwijs jongeren leren na te denken, maar dat
gaat niet zonder uitgebreide adstructie van heel wat kennis. Niet elke vorm van
onderwijs kan dat op een gedegen manier doen, omdat het teveel is. Maar men kan
wel aanzetten tot inzicht aanreiken in het BSO en TSO, wat men sinds de
verlenging van de leerplicht heeft beproefd, maar dat verliep niet altijd
succesvol. Men kan nog zo vaak zeggen dat er geen verschil zou mogen zijn, geen
schotten, het opzet van het ASO, waar naar men mag hopen nog wel een concept
als Humaniora aan ten grondslag ligt, verschilt nu eenmaal van de andere
onderwijsvormen. Aan de andere kant moet men van het BSO ook een elitaire
onderwijsvorm maken, waar de leerlingen achteraf van kunnen zeggen hoeveel ze
eraan te danken hebben. Voor het TSO zal men ook proberen een beleid te
ontwikkelen waar de leerlingen het beste van zichzelf kunnen geven, zoals men
dat wel verwacht van het topsportonderwijs. Men laat te gemakkelijk verstaan
dat verdienste in het secondair onderwijs er niet (meer) toe doet. Men begrijpt
gelijkheid als een one size fitts all, maar men doet daarmee vooral jonge
mensen tekort die wel talent hebben voor de werkbank, voor het maken van
dingen, minder om zware wiskundige problemen op te lossen of taalkundige
spelletjes te spelen. Voor een ontwikkeld burgerschap geldt ook dat mensen zich
als persoon erkend en gewaardeerd weten, om wie ze zijn en wat ze presteren.
Daarom moet men bij het stellen van onderwijsdoelen niet voorop stellen dat men
iedereen een diploma – of attest – moet kunnen geven, maar dat mensen die de
eindmeet halen weten wat ze gepresteerd hebben. Humanisme propageren en als
enige uitkomst hanteren dat iedereen gelijkvormig moet zijn, roept vragen op.
Humanisme en burgerschap gaan wel hand in hand. Blijft wel het feit dat maar
weinig mensen zich geroepen voelen om zich met ingenieursstudies en/of wiskunde
in te laten. Dat blijft een betreurenswaardig manco van het hedendaagse
onderwijs, met of zonder STEM.
Toch
zal men burgerschap niet zomaar aanleren, want het heeft ook te maken met
ervaringen die we opdoen met onze omgeving, of die voldoende warmte en
geborgenheid in de aanbieding heeft voor jonge kinderen. Gunstige ervaringen
met de kleine familiekring en met de buitenwereld, op school, in het verkeer
hebben ook hun betekenis. Komt men al vroeg in aanraking met vijandig en
afwijzend gedrag, dan kan dat de verbondenheid met de samenleving bemoeilijken
of ernstig in gevaar brengen. Het is dan ook niet zonder betekenis als men in
allerlei omstandigheden met anderen in contact komt, dat mensen die zich van
hun rol bewust horen te zijn, volwassenen, zich ook gepast gedragen, iets waar
we nog weinig zin in hebben.
Wie
klaagt niet steen en been over de staat, over het onderwijs, over ouders die
niet deugen en armen die niets goed kunnen doen. Geleerden, enfin, mensen die
betaald worden om onderzoek te doen, houden ervan vanuit sociologische,
pedagogische hoek een zeer sociaal-economische visie op na, die zich op alle
terreinen van het leven zou laten voelen. Wie geen cent te makken heeft, komt
op alle terreinen als laatste aan zijn/haar trekken. Erger nog, zij hebben geen
greep op het eigen leven. Zou dat werkelijk zo wezen? Dat mensen dan die
boodschap niet meer accepteren, omdat zo een “arme” moeder zonder echtgenoot
haar kinderen niet veel meer kan vertellen, moet men toch ook eens overwegen.
Toch stelt men zich weinig vragen over deze framing. Anekdotische data dienen
te vaak om hele groepen weg te zetten, alsof individuele mensen die min of meer
tot zo een groep behoren niet eigen keuzes zouden kunnen maken en dat ook doen.
Ook ondergraaft die onethische framing vanuit ideologische hoek wel degelijk de
groei naar burgerschap. Het is hallucinant vast te moeten stellen dat de visie
van die geleerde dames en heren die zich met armoede bezig houden spoort met de
visie van de gezeten bourgeoisie een eeuw geleden. Ook toen vreesde men de
degeneratie van de armen, hun onvermogen passend te leven, terwijl men hooguit
merkte dat die zogenaamde armen er wel iets voor over hadden hun zoons en soms
dochters een beter lot te bezorgen. Alsof de hele emancipatie van de afgelopen
honderd jaar nergens toe gediend heeft. Nu goed, de armen zijn niet langer de
arbeiders, maar mensen die niet aan het productieproces deelnemen.
Ergo,
wil men burgerschap bevorderen, dan zal men ook in de media kritischer
omspringen met het werk van organisaties als millenniumdoelen en andere
bestrijders van armoede. De rijken weten niet ook niet altijd hoe het moet,
gedragen zich evengoed wel eens inciviek. Omdat we aannemen dat we het recht
hebben op van alles en nog wat, omdat we menen dat de anderen idioten zijn, die
van niets weten en niet bevoegd zijn om te rijden of uitspraken te doen, zien
we dat alle pleidooien voor burgerschap vanuit de universiteit wel eens
averechts zullen werken, van zin verstoken kunnen blijken.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten