De meent (gebruiken van gemene gronden) als economisch model




Dezer Dagen



Welslagen van de Meent
Menselijke vermogens tot samenwerken




Coöperatieve organisaties, zoals
gilden en ambachten werden op
grond van ideologische aannames
vaak weggezet als repressieve
organisaties. Tine de Moor laat zien
dat er toch meer mogelijk is. 
Gelukkig kent het Nederlandse omroepbestel vele kamers en kan men met enige regelmaat een boeiende discussie volgen of ontdekken. Als historicus heb ik me wel eens afgevraagd of en hoe er inderdaad vormen van gezamenlijk beheer mogelijk waren, zoals inderdaad de gemeenschappelijke weidegronden of het waterbeheer, de polderbesturen, wateringen. Die laatste zijn in Nederland, voor zover ik kan zien meer in handen van de staat gekomen en ook hier heeft men door regelgeving dat collectieve bestuur ingeperkt. Aan de ene kant gelooft men niet meer in het vermogen tot samenwerking, tot gedeelde verantwoordelijkheid en aan de andere kant neemt men aan dat de staat bij uitstek een collectieve Meent zou zijn, maar het bestuurlijke systeem, de bureaucratische cultuur leidt tot vermindering van solidariteit onder de burgers.

Ook al omdat er vanuit economische en op grond van evolutionair psychologische waarnemingen gedacht werd dat mensen vooral voor zichzelf handelen en er dus van samenwerking geen sprake zou zijn. Bedenken we dan wel voldoende dat zowel in jagers-verzamelaarsculturen samenwerking noodzakelijk was en is. Echter ook, de landbouwcultuur vergde en vergt vormen van samenwerking. Die evolutionaire psychologie kijkt zo te zien wel eens over bepaalde feiten heen.

De vraag is of de mutualiteiten, ontstaan in de negentiende eeuw in Gent, zich vandaag nog zouden herkennen in zowel de socialistische als de christelijke bonden. Het punt was net dat die mutualiteiten en zorgkassen uitgingen van de verantwoordelijkheidszin van de deelnemers. Wel is het zo dat na WO II de inbreng van de werkgevers groter werd en uiteindelijk de staat de verantwoordelijkheid op zich nam om alles betaalbaar te houden. Er zit daar enige onvermijdelijkheid in, want het gaat om grote bedragen die ingebracht worden. Ook de medische ontwikkelingen zorgen voor oplopende kosten en de vrees dat we het systeem niet meer zullen kunnen volhouden. Men kan de mutualiteiten, vergeleken met het Nederlandse systeem, waar men dat bestel vervangen heeft door markwerking, niet zomaar afschrijven als inefficiënt, want ledenaantallen en de vele taken die men zich stelt en die van overheidswege zijn opgelegd, hebben de aard van de mutualiteiten veranderd. De betrokkenheid van leden nam niet echt toe, wel werd het meer en meer een verhouding van dienstverlener en cliënt. Zouden er vormen van inspraak van leden denkbaar zijn.

De Meent, of de Commons, het zijn systemen waarbij op de een of andere manier gronden niet in particulier bezit zijn en waar boeren hun vee kunnen laten grazen. Bij de voorstelling die ervan in 1968 door de bioloog Garret Hardin gegeven werd, passen kanttekeningen. Voor zover ik zijn theorie kon bevatten, ontbreekt er in zijn argumentatie een cruciaal punt: wie deelneemt aan de meent is bekend met andere deelnemers en zelfs als de ene meer investeert/gebruik maakt van het collectieve goed, zal hij daarvoor ter verantwoording geroepen worden. Echter, wie de boel laat verslommeren krijgt evengoed de groep tegen zich, want er bestaan goede gebruiken over het collectieve gebruik, over de irrigatie en andere facetten van het beheer. De Meent in Engeland ging niet ten onder door het falen van de boeren, wel door een beleid van privatisering van de gronden. In de achttiende eeuw was het proces voltooid in vruchtbare akkerlanden, alleen in ruwe berggebieden en op arme gronden kon de meent overleven, al was het dus eerder een beperkt systeem en voor zover men het kan overzien waren de culturele onderliggende tradities helemaal uitgehold. Wanneer dus rond 1842 een filosoof aangeeft dat de Meent niet meer functioneert in dichtbevolkte gebieden, kan men dat wel onderkennen, de vraag is of men dan maar moet verwijzen naar de “blinde hand”, want dan ziet men een en ander over het hoofd.

De documentaire van de VPRO met Tineke de Moor wekt de indruk dat men behoorlijk alternatief moet zijn om te geloven in vormen van collectieve actie, de werkelijkheid is, met haar welnemen dat we opnieuw naar een cultuur zouden evolueren waarin de gezamenlijkheid opnieuw een plaats krijgt. Zoals de historica aangaf, zijn er in de middeleeuwen in de steden vormen van gemeenschappelijke actie met gedeelde verantwoordelijkheid opgezet, de gilden en ambachten, die meer waren dan alleen economische entiteiten. Zowel de liberale als de marxistische geschiedschrijving hebben de afschaffing van de gilden en ambachten – in Frankrijk en de geannexeerde gebieden toegeschreven aan de gebrekkige werking en de onderdrukking van de leden, vooral de gezellen. Tijdens de achttiende eeuw waren er private manufacturen ontstaan en dus ook een nieuwe klasse, groep van ondernemers. Zoals Adam Smith onderkende, werkten deze ondernemers omdat ze dachten winst te puren uit hun productie en profijt. Toch bedacht Smith ook dat economisch handelen dat alleen de korte termijn voor ogen heeft staan, weinig zinvol is en ethisch niet koosjer. Alleen, “Theory of moral sentiments” is weinig bekend en komt in het economische debat niet altijd aan bod.

Tomas Sedlacek beschreef in “economie van goed en kwaad” precies de beperkingen van de economische wetenschap om het economisch handelen van mensen te vatten. Boeren in Zwitserland, op de gemeenschappelijke bergweiden, zijn mee verantwoordelijk voor de kuddes, de berghutten en het hoeden van de dieren. Zelfs de VOC was in wezen een zeer middeleeuwse organisatie, waarbij de deelnemers in de onderneming hun eigen belangen hadden, maar gezamenlijk schepen bemanden en uitreedden omdat dit het risico bij verlies van een schip beperkte en de winst wel gedeeld werd, maar altijd nog enorm hoog bleef, zoals men aan de Grachtengordel of in Rotterdam kon zien. Sinds de Grieken was zo een systeem van gezamenlijk rederschap en verzekeren van schepen bekend, maar in de Republiek kreeg het een nieuwe schaal, die we echter niet verbinden aan de notie van collectieve inzet van middelen en verdelen van de winsten. De VOC was verdeeld in kamers, per stad en de finale besluitvorming lag bij de Heren XVII, die instonden voor het algemene beheer. Nu we van de VOC vooral de negatieve kanten, de kolonisatie en het geweld in herinnering brengen, lopen we het risico te vergeten dat het systeem zelf wel beruste op gedeelde verantwoordelijkheid in winst en verlies. De kosten gingen immers aan de baten vooraf.

In het programma ging het uiteraard ook over de homo economicus, die ertoe zou bijdragen dat niemand in staat is anderen te vertrouwen, maar dan gaat men uit van een zero sum game, waarbij de ene verliest wat de andere wint. Tine de Moor had het onder meer over schaarste van middelen, terwijl we dezer dagen op een aantal vlakken van een overvloedeconomie mogen spreken. Toch heeft ze meer dan een punt als ze het welslagen van de meent plaatst tegenover de “tragedie van de meent”, want waar de systemen door mensen gedragen werden, kon de collectieve en individuele welvaart wel bevorderd worden. Alleen, onze visie op wie we zijn als mensen en hoe we handelen, bekijken we op grond van wetenschappelijk geachte observaties nogal eens eenzijdig.

Het zou dus kunnen, dat we onderwijs gaan organiseren vanuit groepen burgers, die voor de eigen kinderen en kinderen van derden gepast onderwijs verzorgen. Nu regelt de staat alles en zijn mensen gebruikers van onderwijs wat tot misverstanden aanleiding geeft. De steeds verder uitdijende regelgeving rond onderwijs draagt ertoe bij dat iedereen in de knel komt te zitten, directies, die de naleving van alle regels moeten waarborgen, de leraren v/m en de ouders, maar ook de leerlingen. Het komt overigens niet bij mij op te denken dat zo een door ouders of gemeenschappen ingericht onderwijs automatisch methode-onderwijs zou bieden, zoals Steiner of Montessori, want het is aan de groep om uit te maken hoe men het onderwijs zal inrichten, welke leraren men zal aannemen en wat het programma zal wezen. Goede leraren weten hoe ze hun leerlingen tot een bepaald punt kunnen brengen, of het nu om wiskunde, talen of geschiedenis gaat. Goede directies volgen mee wat er gaande is, wetende dat de leraar zelf ook verantwoordelijk handelt. Nu is het onderwijs vooral een recht in hoofde van de ouders en leerlingen, een verplicht iets voor de kinderen en vanwege de overheid een onvermijdbare kostenpost. Men wil het succes van het onderwijs afmeten aan wie achterblijft, wie uitstroomt zonder attest of diploma, maar we kijken niet naar de vele keren dat het onderwijs wel goed functioneert. Net omdat leraren, vrouwen en mannen echt wel het beste van zichzelf geven.

Tine de Moor laat zien dat mensen zich kunnen organiseren om gedeelde belangen te organiseren, de kosten gezamenlijk te dragen en de baten te verdelen dan wel opnieuw te investeren met aandacht voor de toekomst. Het klopt dat nu door de tweedeling publieke dienstverlening – vanwege een overheid – en de marktwerking de betrokkenheid van burgers, van volwassen en verantwoordelijke mensen in het gedrang is gekomen. Omdat we het domweg niet meer zien dat al die diensten een gemeenschappelijk belang dienen en dat we er allemaal belang bij hebben dat het goed draaien zou.

Kom ik met Bernard Mandeville aanzetten, dan zou men kunnen denken dat het voorgaande niet valabel zou zijn, maar het belang van Mandeville, van zijn concept van “private vices, public virtues”, ligt er niet in dat we individueel sowieso vicieus zouden handelen, maar dat het streven naar een samenleving waar iedereen zich volkomen aan de regels houden zou en geen “zonden” zou begaan, voor niemand gunstig uitpakken moet. Men moet mensen accepteren zoals ze zijn, zegt Mandeville, die uit Rotterdam moest vluchten, met zijn vader omdat ze te rekkelijk in de leer waren en niet remonstrants genoeg volgens de schout, zelf geen toonbeeld van deugdzaamheid. Een collectief opzetten en geen rekening houden met de menselijke aard, betekent nu net niet dat mensen niet bereid zijn samen iets te doen functioneren. Het verenigingsleven laat zien dat dit vaak wel lukt en langdurig, ook al komen er wel eens conflicten opduiken, komen zure oprispingen en bittere frustratie om de hoek kijken. Met whealen en dealen en soms een uitsluiting kan men dan weer verder. Anders gezegd, in dat verenigingsleven en andere menselijke organisaties zien we dat conflictbeheersing en -afhandeling een belangrijke culturele component vond. Men moet dus niet verwachten, zoals Tine de Moor aangeeft, dat zo een projecten zonder horten en stoten verloopt, wel dat men instrumenten heeft, procedures om met onvermijdelijke conflicten om te gaan. Gewoonterecht vormt er een belangrijk onderdeel van.

In die zin kan ik mijn verwondering niet onderdrukken als mensen zeggen dat solidariteit niet echt mogelijk is en neen, solidariteit vatten we niet op een pseudo-marxistische manier op, waarbij de leer zegt dat mensen deelnemen aan de inspanningen naar vermogen en eruit halen naar behoeften. Het is mogelijk, mits het maken van goede afspraken en regelmatige discussie gezamenlijk iets op te zetten, een coöperatieve zorgorganisatie of broodfonds, waar twintig tot maximaal 50 ondernemers, ZZP’ers, zich met elkaar ertoe verbinden om in geval van ziekte en arbeidsongeschiktheid een lid een uitkering te bezorgen. Hier komen particuliere belangen en het gezamenlijk en gedeeld belang om de hoek kijken, wat voor dilemma’s kan zorgen, maar wie het systeem misbruikt, zal dat met schade en schande ervaren.

Een complexe samenleving levert complexe regelgeving op, van voedselveiligheid tot verstandig omspringen met mobiliteit. De discussie over de duale verdeling markt versus overheid, raakte verziekt omdat men de staat spilzucht toedichtte en de ondernemers, ook zeer grote bedrijven alleen maar tot moreel hoogstaand handelen of minstens efficiënt handelen in staat achtte. De staat werkt inderdaad niet altijd naar behoren, maar bedrijven, zeker grote spelers konden hun macht evengoed misbruiken, zodat de overheid wel met antitrustwetgeving moest aankomen, als scheidsrechter. De afgelopen dertig, veertig jaar is er een voortdurend streven de rol van de staat terug te dringen, waarbij Francis Fukuyama vaststelde dat de overheid in de VS te weinig uitgebouwd was en onvoldoende onafhankelijk om goed de wetgeving uitvoering te geven en te handhaven.

De staat verguizen en de markt alle credits geven, is een aperte misvatting. Maar we zijn wel vergeten hoe belangrijk schaalgrootte wel niet is. Net inzake zorg en onderwijs zien we het streven naar schaalvergroting uitlopen in machtsaanspraken van bestuursniveaus die niets meer met de opdracht van de club, organisatie te maken hebben. De vereniging zonder winstoogmerk bestaat uiteraard al langer, maar we kennen vooral de machtige organisaties, waar inderdaad de schaal niet meer spoort met de initiële werking. In die zin vind ik wel degelijk inspiratie in de geest van de jaren ’60 en ’70, waar “small is beautiful” van de econoom E.F Schumacher, opgang maakte. Die econoom begreep dat grootschaligheid het individu en de inbreng van het individu ondergraaft. Men heeft het wel eens afgedaan als een weigering te groeien, maar Schumacher bedacht dat sommige organisaties ook inefficiënt worden als ze te groot worden. Het beperken van de “overhead cost” leek een van de argumenten om voor groei door overnames te kiezen. De werkelijkheid is vaak dat de besluitvorming bureaucratischer wordt, meer gericht op regels dan op optimaal functioneren.

In het onderwijsbeleid in Vlaanderen kan men die dynamiek ook vaststellen, waarbij directeuren m/v van scholengemeenschappen over een wagen met chauffeur en een assistente beschikken, waarmee ze voortdurend hun controlerende werken staven, terwijl een directeur van een school meer is dan een manager, een circusdirecteur. Hij of zij moet proberen de leraren goed te kennen en te stimuleren, maar ook de leerlingen en de ouders. De school als een gemeenschap, waar naast gedeelde belangen ook gedeelde waarden en doelstellingen aan de orde zijn. Er bestaat inspraak van ouders in scholen, maar we zien dat sommige directies om allerlei redenen als first adapters van alles hervormen en de ouders die zich verzetten als lastige en alles behalve nuttige idioten beschouwen. Ook politici en experten vinden dat alleen zij ervaring, kennis en bewezen (wetenschappelijke) expertise in handen hebben. Dan zou een ander onderwijsmodel, waarbij ouders en directie samen het schoolbestuur in handen hebben, wellicht beter functioneren. Alleen, te vrezen valt dat er altijd nieuwlichters zullen opdagen om de leiding op zich te nemen.

Mogen we even dromen? Mogen we ons inbeelden dat een organisatie als Facebook niet meer gericht is op optimaliseren van de winst, maar de aandeelhouders tevreden zijn met een faire verdeling van de opbrengst, zonder zich in te laten met de manipulatie van kiezers en burgers? Nu is het aandeelhouderschap in ons economisch bestel sinds een goede twintig jaar veel meer activistisch geworden en gericht op maximalisatie, waarbij men niet schroomt bedrijven de dieperik in te helpen. Winstmaximalisatie die het economische en sociale weefsel vernietigt, zal uiteindelijk schadelijker blijken dan een vorm van Meent, een gemeenschappelijk beheer van het goed, in dit geval facebook. Marc Zuckerberg mag blijven zitten op zijn opgebouwde vermogen, als we als deelnemers aan fb tot een deal zouden kunnen komen, waarin in de toekomst de gebruikers meer impact hebben als aandeelhouders, dan zou al dat preutse gedoe rond naakten en het natuurlijke leven toch getemperd kunnen worden, als die gebruikers-aandeelhouders bereid zijn behoudens blijken van bedenkelijke smaak (bewuste wreedheid, mensonterende praktijken…) veel meer kunnen vertellen.

Het zal voorlopig een droom blijven, ook al omdat zo een facebook niet overzichtelijk beheerd kan worden door de gebruikers vanwege het grote aantal. Toch zou men de eigenaren van het bedrijf aan tafel moeten zien te krijgen om over Best Practices met elkaar van gedachten te wisselen. Men hoeft Facebook noch de gebruikers niet te verwijten dat er zoveel bagger op gespuid wordt, want dat is uiteindelijk het resultaat van wat men ermee aanvangt. Echter, wie zegt niet op facebook te zitten en vervolgens zegt dat het allemaal maar onzin is, moet zich afvragen waarop dat inzicht gebaseerd is. Idem voor Twitter natuurlijk. Sommigen wagen het hun vitriool te spuien, anderen proberen het als een discussieforum te hanteren. Tien jaar geleden was er heel wat ruimte op fora van kranten en bladen om in debat te gaan. Maar sommige deelnemers maakten er een slagveld van, veel schelden en afschieten, zodat de fora wel gesloten moesten worden. In die zin zal men het   coöperatief vermogen inderdaad best niet overschatten. Toch kan het werken, als men zelf probeert een beschaaft gesprek aan te gaan.

Het is zeker niet zomaar corporatisme, dat pleidooi voor de Meent, het gezamenlijk beheren van gemeenschappelijke gronden, doelen, grondstoffen. Er bestaan heel wat organisaties die op die basis werken, zoals de polderbesturen. Tegelijk zijn zowel de voorstanders van uitgebreide staatsinterventie als hun tegenstanders die geloven in de vrije markt, de blinde hand vooral, gekant tegen de idee van coöperaties in allerlei vormen. Mensen handelen en dat heeft economische repercussies. De meent heeft gedurende eeuwen goed gewerkt, maar de vermunting van de economie heeft wellicht meegebracht dat landeigenaren hun bezit wilden rentabiliseren en dat ondergroef de bereidheid gemeenschappelijke gronden gezamenlijk te beheren. Toch verdween het coöperatief vermogen niet, alleen kwam het tot stand in andere domeinen, zoals de mutualiteiten en spaarkassen in de negentiende eeuw. Met Tine de Moor onderschrijf ik de gedachte dat zo een handelen in gezamenlijkheid naast pure marktwerking en naast overheidsmonopolies de echte derde weg vormen. Maar dan zal men de drang naar schaalvergroting moeten inperken. Overigens, wie een appartement bezit in een woontoren, moet ook de gemeenschappelijke kosten verslaan en iedereen moet dan gezamenlijk bijdragen. Werkt dat bestel dan niet naar voldoening?

Wellicht kan men als bijvangst van het herstel van samenwerkend vermogen, of het verder ontwikkelen ervan ook een versterking van de democratische instellingen verwachten, net omdat mensen erkennen dat het systeem niet kan werken zonder onze inbreng. Nog eens, we zijn geen engelen en zullen dat voorlopig niet worden. Maar de gedeelde verantwoordelijkheid over gemeenschappelijke doelen kan het besef aansterken dat een samenleving meer is dan een massa individuen. Ook kan zo de idee van leiderschap bijgesteld worden: minder op machtsaanspraken en meer op opnemen van die verantwoordelijkheid. En intussen blijven we erkennen dat elkeen eigen belangen heeft en die mag nastreven.


Bart Haers

  


Reacties

Populaire posts