Wat valt er nog een mea culpa te slaan?
Kritiek
Mea Culpa, I’m so sorry
Schuldbesef = taboe
Zondag
31 maart reed een onverlaat een voetganger dood, of ze nu vrouw is of man of trans,
of ze oud of jong is, dood is ze en daar helpt geen lievemoederen aan, want voor
haar was het gedaan en voor haar die haar na het hart liggen. Toch kwam er van
de dader de melding dat hij zich slachtoffer voelde. Hoezo? Neen, zwijgen was
ook niet aan de orde, maar zeggen dat hij verantwoordelijk zou zijn, kon niet,
hij vond zichzelf een slachtoffer.
We
hebben de kerk en dus ook de biecht afgeserveerd, maar we merken nu dat we niet
iedereen als slachtoffer kunnen beschermen, want net zomin als de doodrijder
kan men loverboys en/of tienerpooiers niet vrijpleiten van voorbedacht handelen
en het exploiteren van mensen, meisjes. Maar ook mensen met verantwoordelijkheid,
grote verantwoordelijkheden, over banken of andere bedrijven ontsnappen aan verantwoording,
door een bij tijd en wijlen bijzondere lezing van de wetgeving en de
procedures. Toch moeten we het in deze hebben over de vraag of we ons kunnen
drukken als we kwaad hebben aangericht, dat wil zeggen mensen tekort hebben
gedaan of iets aangedaan. We zijn wel ongemeen streng als anderen iemand vilein hebben bejegend of erger. We
willen pesten niet, noch op school noch op het werk, maar pesters worden wel
met een zekere inschikkelijkheid tegemoet gekomen, want ze doen het wel, maar
weten niet wat ze doen. Het blijft opvallend dat we hen ook als slachtoffers
gaan zien, althans, die indruk wil men wekken.
Het
punt is dat filosofen menen, zoals Jan Verplaetse dat verantwoordelijkheid, dat
vrijheid niet bestaan kan en dus ook zeker niet de mogelijkheid in overweging
moet genomen worden dat schuld bestaat, dat mensen schuld kunnen hebben aan het
lijden van een derde. Zeker wijzelf niet, elk voor zich, wil niet weten van
schuld aan het lijden van iemand, of erger. De discussie over vrijheid en de
mogelijkheid voor personen om te handelen naar eigen inzicht blijkt vaak spaak
te lopen omdat in de discussie de aanname onuitgesproken blijft dat mensen
inderdaad niet tot altruïsme in staat zijn, wanneer men tenminste niet wil betogen
dat vrijheid een illusie zou zijn. Het gaat ook wel verder, want we nemen aan
dat mensen alleen individuen zijn en dat omgang met derden nooit iets kan zijn
dat voortkomt uit vrije wil of verlangen. Hier komt de erfenis van Jean-Jacques
Rousseau die meende dat de mens als eenling en begon en als onbedorven wit blad
door het aangaan van banden met anderen bedorven raakte. Samenleven betekent
immers dat we gedoemd zijn tot verderf en dus moet men zich ver houden van de “civilisation”.
Het maatschappelijk contract volgens Rousseau moet dan ook de ergste uitwassen
van het verderf door het samenleven temperen, zo mogelijk zelfs uit de weg
ruimen. Ook bij John Rawls blijft de gedachte dat een rechtvaardige samenleving
maar mogelijk is als we ons onderwerpen aan een algemeen gedeelde visie dat we
moeten leven alsof de ongelijkheid niet bestond. Dat leidt echter niet per se
tot omstandigheden waarin mensen aan hun minder bevoorrechte situatie kunnen
ontkomen, door inzet, goed onderwijs en waarachtige kansen. In deze redenering
krijgen onderlinge relaties en dus ook niet het handelen onder mensen enige
betekenis.
Nu is het samenleven voor mensen een noodzakelijke
voorwaarde om op te groeien en om als mens te leven. Dat wil niet zeggen dat we
ons moeten onderwerpen aan de publieke opinie en sociale controle, want die
kunnen best misleidend zijn, mensen de dieperik injagen, omdat ze zogenaamd de
openbare orde hadden verstoort, omdat ze het gezag van de dorpsoudsten hadden
betwist en dan volgen represailles. Of de die dorpsoudsten het noorden kwijt
waren, deed niets ter zake, want het gezag kan niet dwalen, laat staan falen. Dat
antropologische inzicht komt nog zelden aan de orde, omdat we er geen idee meer
van hebben hoe samenlevingen opgebouwd werden en worden en hoe we vandaag over
dat samenleven wel veel te vertellen denken te hebben, maar er zelden over eens
zijn in hoeverre zo een samenleving een leven heeft, een bestaan dat het bestaan
van de leden overstijgt. Men vreest terecht dat teveel macht toekennen aan dat
onbestemde, bijna mystieke lichaam de eigen individuele verlangens en
verwachtingen kan verstikken. Nu, die samenleving heeft daar ook weer geen baat
bij en dat laat zien hoe moeilijk het is een werkzame balans te vinden tussen
wat goed is voor personen, individuen en hoe de samenleving er ook wel baat bij
heeft dat er buitenbeentjes naar boven komen en het bestaande uitdagen.
Het
punt is namelijk dat wat “fout” wordt geacht in omgangsvormen of het al dan
niet respecteren van normen, riten of rituelen, nog geen schuld hoeft te wezen
die men heeft aan de samenleving of een derde. Het kan voorkomen, het is
voorgekomen dat een ongewenste actie die de “vijand” te baat neemt tot de
ondergang van de eigen samenleving of groep aanleiding geeft, waarbij men dan
al dan niet bewust schuld heeft aan het trieste gebeuren. De Grieken, Romeinen,
maar ook de auteurs van menige bijbeltekst hebben hierover blijkbaar nagedacht,
want precies verhalen over heldenmoed en over wraak sporen met die existetiële
waarnemingen. Men kan de eigen groep of samenleving schade toebrengen, maar ook
veel baat brengen, door uit de band te springen of door zaken te ondernemen die
niemand ooit heeft gedaan – of dat denkt men als gevolg van onwetendheid.
Bernard
Mandeville moet hier dan ook ter sprake komen, omdat die meende begrepen te
hebben dat een volslagen deugdzame samenleving voor geen meter kan deugen, want
alles valt stilt, want zonder mensen die schurkenstreken uithalen hebben noch
advocaten noch rechters nog een taak, maar ook de artsen moeten geen wonden
meer verzorgen en de wapensmeden moeten geen messen of zwaarden meer maken –
daar gaat de broodwinning van vader Diderot – en uiteindelijk valt er ook niets
meer te stelen of te roven, sterft de samenleving af. Leibniz schreef ongeveer
tegelijkertijd zijn beroemde Essays de Théodicée sur la bonté de Dieu, waarin
hij niet zozeer over God sprak, maar over de onvermijdelijkheid van de dingen in
een bewerkte wereld. Onvermijdelijk kan dus ook kwaad genoemd worden, niet in
een metafysische zin, maar precies omdat mensen toen en nu precies zijn als
mensen, met onmogelijke wensen soms en dan moeten ze wel eens naar de wapensmid.
Een
essay plegen over schuld lijkt wel bijzonder oneigentijds, maar omdat we
vaststellen dat steeds weer en wel meer mensen in het ongerede komen met het leven
dat ze leiden en de wijze waarop ze leven, wat tot psychoses en depressies kan
leiden, tot burn out in een mildere vorm – wat mensen die lijden aan burn out mij
niet in dank zullen afnemen – vaak ook omdat zij onmacht ervaren, waarbij ze de
oorzaak daarvan niet kunnen onderkennen; evengoed kan men die onmacht
toeschrijven aan de houding van anderen, die dan weer precies weten hoe ze zich
van den dommen houden kunnen of met goede argumenten, een passend dossier de
ander kunnen duidelijk maken dat ze schuld hebben aan hun situatie en aan de
problemen. Dat zijzelf ook wel enige verantwoordelijkheid hebben, zien we ook
meestal voorkomen, want het gaat om mensen met verantwoordelijkheden en de
schade die ze toebrengen, dat zijn dan ongewenste neveneffecten.
Vanuit
de logica van macht en gezag kan dat het geval blijken en dus kan men zelfs
menen dat Nicolas Maduro, de dictator van Venezuela een punt heeft, maar dat
hij zijn volk, ook en vooral de armen laat lijden voor zijn machtshonger en
zelfzekere gelijk, moet men dan ook in rekening brengen. Het is aan de
Venezolanen om daar een einde aan te maken, maar een land ligt zelden op
zichzelf onder de zon, maar heeft een al dan niet prominente geostrategische
rol en dus gaat het lijden door. Zou Hannah Arendt om deze reden de term “banaliteit
van het kwaad” bedacht hebben? Daden die gedaan worden omdat ze in de lijn van
een (bevolen) opdracht liggen. Maar vaak spelen andere motieven mee, waar we in
het dagelijkse leven het hoofd om schudden, tot het onszelf overkomt, tot we
zelf meegesleurd worden in een verhaal waarvan we het begin noch het einde
kennen.
Handelen
is wat mensen tot mensen maakt en dat handelen komt tot stand in een context,
waarvan we zelden alles weten, daarom neigen we graag naar principes, omdat het
dan duidelijker is wat we kunnen doen, terwijl het besef dat we midden in een/de
geschiedenis staan ons duizelig maken kan. Misdaadverhalen vertellen nu eens
oppervlakkig hoe iemand een moord kan plegen, terwijl daar geen reden toe
schijnt te bestaan, terwijl een ander zich voor een mislukte aanslag moet
verantwoorden en zo de ware dader moet aanduiden, een geliefde, een verboden
geliefde. Het moet duidelijk zijn dat mensen meegesleurd kunnen worden door
omstandigheden, omdat hun leefwereld op instorten staat, althans, dat denken
ze. Goud en schone schijn, blind verlangen en verloren of bedreigde eer, het zijn
de gekende motieven om een moord te begaan of mensen ernstige schade toe te
brengen en iedereen weet dat intussen. Het is aan de politiediensten, de
speurders om het gehele, nu eens op het oog heldere dan weer ondoorzichtige labyrint
te overzien en alle losse eindjes bij elkaar te brengen, dat wil zeggen wie,
hoe, wat en waarom en eventueel waar als de plaats delict niet de echte
onheilsplek blijkt. Motieven worden onderzocht en relaties, financiële staten
en bewegingen, telefoon- en gsmgesprekken nagetrokken en ergens is er een
detail waardoor een daad opgehelderd raakt. Een klein detail, een kleine inconsistentie
kan voldoende zijn om de speurder van dienst op weg te helpen, ook als op het
oog alle sporen gewist werden.
Ad primum
zit een mensenleven vol inconsistenties, terwijl aan de andere kant steeds
minder misdaden gepleegd blijken te worden, al zijn er een aantal, van seksuele
aard die niet altijd gemeld worden en dus niet onderzocht, laat staan berecht
kunnen worden. In de zaak van de verdwenen bisschop van Brugge – hij is niet
echt verdwenen, maar leeft voort in het verborgene – was men er gauw bij hem
zijn pedofiele daden aan te wrijven, tenminste, van zodra men er weet van had,
maar het was dus lange tijd verborgen gebleven en toen het uitkwam, ontkwam hij
aan een wereldlijk proces en ook bleken de kerkelijke oversten niet
onmiddellijk bereid zijn daden tegen het licht te houden. Voor zijn
slachtoffers is het wellicht moeilijk om dragen, maar wat opvalt is dat men
spreekt over de misdaad en een straf eist, maar de werkelijke schade die hij
aanricht, wordt verondersteld, niet onderzocht. Het belangrijkste wat mij betreft
is dat wijlen kardinaal Danneels niet sprak over berouw vanwege de bisschop.
Integendeel, getuigenissen zouden melden dat hij zich tegenover een slachtoffer
hautain en arrogant gedragen heeft, van Gheluwe dus. Hoe kan een man die
gezalfd werd tot priester en iedereen die daartoe bij hem kwam, middels de
biecht aanspoorde tot gepast berouw voor wellicht veel kleinere euveldaden
oftewel zonden?
Het
gaat er mij niet om u en mij een nodeloos schuldbesef aan te praten, want wie niets
mispeuterde, hoeft ook geen schuldbesef te hebben, want aan de erfzonde doen we
niet meer, het gaat om wat we aanrichten, niet om een mogelijke zonde de mens
met zich draagt, een erfzonde, de erfzonde dus, de schuld die de eerste mensen
op zich hadden geladen. Die schuld kan niet gedelgd worden, maar speelt in
actuele discussies mee, want hoe kan je als individu verantwoordelijk zijn voor
alle ellende in de wereld? We zijn het wel, zegt men, omdat we de boel de boel
laten, maar het is wel zo gemakkelijk om met al die mogelijkheden te leven. We
veroorzaken geen directe schade aan personen en dan nog, koop je kledingstukken
die in Bangladesh zijn geproduceerd, dan kan je klagen over de hongerlonen,
maar het gaat ook over een inkomen, miniem, voor hen, die anders geen perspectieven
hebben. Faire lonen? Wel, de wel eens verguisde Henri Ford II betaalde zijn
arbeiders een pak meer dan zijn collegae werkgevers opdat ze zelf ook een Ford T
zouden kopen, want ondernemers moeten een markt hebben, natuurlijk.
Het
moet ons gaan om wat we zelf anderen aandoen, al zijn we er ons niet altijd
bewust van, maar als we dan horen wat we hebben aangericht, dan komt het erop
aan niet bij een sorry te blijven steken. Over schuld spreken in een concrete,
persoonlijke zin, valt evenwel moeilijk, als we zelf het onderwerp, de handelende
persoon, actor, dader zijn. Het goede nieuws is dan weer dat we ook over het
goede kunnen spreken dat we doen, dat we bewerkstelligen en waarover vooral
gesproken wordt als het om grote acties gaat, waarbij mensen met enige faam
zich graag inzetten voor goede doelen, terwijl kijken naar het banale bedrijven
van goede werken toch vaak meer invloed heeft. Zelfs professionelen kunnen op
dat terrein uitblinken, wanneer ze hun opdracht zien als iets wat ze willen
doen om het werk, de mensen zelf.
Het
gaat er namelijk vaak om dat we zelfs op terreinen waar het ethisch juiste
vanzelfsprekend lijkt toch uit de bocht kunnen gaan, omdat we eigen
doelstellingen nastreven en niet blijven bij wat de opdracht zelf behelst. Een
professionalisme dat, zoals Richard Sennett vaststelt, niet kijkt naar de
mensen waarmee men doende is, net als ook Herman De Dijn onder de aandacht
bracht, met respect voor hun waardigheid, al blijkt dat moeilijker, aldus
Sennett dan men zichzelf wil doen geloven. Het pijnpunt is dat men als verlener
van zorg meer weet dan degene die zorg behoeft, maar niet over hoe die
zorgverlening overkomt. Het gaat niet enkel om verkleinwoordjes, het gaat om
het helpen met respect voor degene die zonder die zorg niet kan overleven, toch
niet menswaardig.
Het
punt is dat men niet zeggen kan dat iemand schuld heeft, als men het verhaal
niet kent, maar dat eenieder die zich daden overgeeft die nefast uitpakken voor
anderen, wel weet heeft van die schuld, al durft men het niet onder ogen te
zien. Dat is nu net waar het in een aantal discussies om moet draaien, niet om
het moraliseren en het vaststellen van de schuld én de boete van anderen. Het
kan ook zijn dat we bij onszelf verzachtende omstandigheden kunnen inroepen,
maar het gaat om een monologue intérieur, een zich bewust worden van wat men
doet en aangericht heeft. Voor velen betekent dit uiteraard dat we zouden
moeten bezwijken onder schuldbesef en dat is niet enkel overdreven, het is
naast de kwestie, want schuld op zich nemen, waar men geen uitstaans mee heeft,
kan men moeilijk ernstig nemen.
Verbinden
we het begrip schuld voor begane fouten, inbreuken, met zoiets als
levensvreugde, dan wordt het wel te dol, maar het is net omdat we er wel eens
niet toe komen eigen schuld te erkennen, dat we ermee blijven zitten en net aan
levensvreugde inboeten. Niet dat de schuld erkennen voldoende kan wezen, maar
het laat wel toe zich te verzoenen, in het beste geval ook met het slachtoffer
maar ook en daaraan voorafgaand ook met zichzelf.
Heeft
men zichzelf verloren in woede of wraak en zo schade aangericht, heeft men doelbewust
mensen misleid dan zal men dat wel
weten, al kan men ook onbedoeld fouten maken, waarvan de consequenties niet kon
overzien, misschien wel voorzien. Het punt van het erkennen van schuld en
verantwoordelijk heeft ook belang voor wat we het goede samenleven noemen, naar
Fernando Savater, want het slachtoffer kan dan weer verder en eventueel het
gebeuren vergeten of er zand over strooien. Terecht heeft men de almacht van de
kerk afgewezen en ook de sterk controlerende instelling, sacrament van de biecht
werd een relict, toch zeker bij ons in de Nederlanden. Ook in de psychoanalyse
zat een luik dat te maken heeft met schuld en het verliezen van onschuld, zij het
dat het ging om de oriëntatie van de verlangens en (verdrongen) schuldgevoelens
voor wat er zou zijn gebeurt, wetens maar niet willens. Het kan zijn dat
psychoanalyse dezer dagen niet geheel wetenschappelijk genoemd mag worden, toen
Freud zijn onderzoek ondernam en er uitgebreid verslag over deed, werd het niet
alleen iets à la vogue, het kreeg ook
een zeker gezag, omdat via psychoanalitische sessies mensen onverklaarbare
sentimenten en ressentimenten plots helder verklaard leken te krijgen. Daar
viel en valt op af te dingen, al kennen we vooral de karikaturale voorstellingen
van het Freudiaanse denken. Blijft wel de vaststelling dat mensen onderweg wel
eens trauma’s kunnen oplopen, die verdrongen raken, of verborgen worden, goed
opgeborgen om mogelijke confrontaties met die trauma’s te vermijden, maar
triggers kunnen het verborgene weer oproepen.
De schandalen
in de kerk, maar ook in de sport en andere relatief besloten territoria, rond
volwassenen die misbruik maken van de onschuld en onwetendheid van kinderen,
kinderen die zelf ook wel verlangens kunnen hebben, die goed gedetecteerd
worden door jagers op gemakkelijke prooien, gingen wel over het abjecte gedrag,
maar in wezen werd van de daders niets dan een bekentenis gevraagd, want we
nemen zelfs aan dat hij geen oprecht berouw kan kennen, hoogstens veinzen.
Wanneer er geweld en gijzeling bij komt, kan men die aanname wel geredelijk in
aanmerking nemen, de vraag is of er menselijker wijs nog wel sprake zijn van
erkenning, ook al omdat men zich als dader maar moeilijk kan blootstellen aan strafrechtelijke
vervolging – die men niet ontlopen kan, als de toedracht duidelijk wordt.
Zich
beroepen op rechten die men verzekerd acht, op een persoonlijke vrijheid uiteraard
kan altijd nog, want het gaf gedurende veertig, vijftig jaar een grote dynamiek
aan de samenleving en de kosten van drugsgebruik leken wel te behappen. Je had
overigens drugsgebruik aan de top van de samenleving, want er waren popsterren
en ook wel politici die moesten ontwennen en je had drugsgebruik dat mensen
naar de bodem van de samenleving dreef, waarbij hen ook nog eens de schuld voor
hun ondergang werd aangewreven. Wie aan de top staat kan het zich veroorloven
en geen journalist zal hem of haar de mantel uitvegen. Mensen die rond 1990 ziek
werden aan aids kregen het ook nog in de maag gesplitst, zelfs al bleek dat er
fouten gebeurd waren bij bloedtransfusies, zoals in Frankrijk na een procesgang
is gebleken. Bovendien zou in Europa de
aanvaarding van homoseksualiteit aanmerkelijk toenemen, terwijl we nu moeten
vaststellen dat in Oostelijke lidstaten en in Rusland, homoseks zeer ontregelend
wordt bevonden; ook voormalige Britse koloniën haalden regeringen oude,
koloniale wetgeving, daartoe aangezet, blijkt wel door Amerikaanse zendelingen,
om homo’s te bestraffen. De reden blijkt merkwaardig genoeg (nog steeds) dat
homo’s de maatschappelijke orde zouden bedreigen, terwijl ze economisch vaak
voor extra koopkracht blijken te zorgen. Het verband? Juist, dat is er niet
onmiddellijk maar speelt wel mee in de beeldvorming en neen, er is geen sprake
van schuld, tenzij men zich tegenover elkaar net zo hufterig gedragen als
hetero’s ook wel eens doen, vaker en wellicht even intens.
Het
mensbeeld dat we hanteren en waarin men over daderschap – van minabel – gedrag niet
wenst te spreken en daders van misdrijven al eens slachtoffers worden genoemd,
vertoont een opvallende blinde vlek, dat er altijd mensen zijn in vergelijkbare
omstandigheden die zich net niet aan crimineel gedrag overgeven. Evengoed zijn
er bedrijfsleiders die zich als heuse bullebakken gedragen en andere die net
proberen met respect hun personeel te bejegenen. Er is geen voorbestemdheid,
maar als mensen niet leren na te denken over hun schuld, dan gaat het wel mis.
Want men kan toch ook niet werkelijk verdienste ervaren, als men de fouten niet
onderkennen kan. Neen, het is niet zo dat we alleen maar schuldig zijn, maar
het gaat om een vorm van zelfreflectie, waar we nu niet meer toe komen. Die zelfreflectie
waar Michel Foucault toe aanzette, berust op de gedachte dat we de moed moeten
opbrengen waarheid te spreken. Het gaat dan wel om een contingent verhaal: het
is zoals het is, maar het had anders kunnen zijn. Dat hoeft niet tot
zelfverwijt te leiden, al ontkomt men er niet altijd aan. Het omgaan met schuld
kan tot zelfaanvaarding leiden zonder zich nog over te geven aan een drukkend
want onoplosbaar schuldgevoel, dat blijft woekeren, zonder uitgesproken te
worden.
Het
blijft opvallend dat we emotioneel kunnen reageren op de fouten van anderen,
zeker als ze hinder of pijn veroorzaken en soms kunnen we mensen die goede
werken verrichten voor het voetlicht hooglijk waarderen, al is niet altijd
duidelijk of die acties veel oplossen, problemen uit de wereld helpen. Het gaat
er dan ook altijd weer om dat er enige consistentie zit in onze (goede)
bedoelingen en wat we ervan brouwen, want met schone beloften en fout
uitlopende resultaten komt men niet ver, vooral niet zij voor wie men het zegt
te doen. Het is in deze context dat we moeten vaststellen dat goede bedoelingen
niet volstaan en dat men dan maar beter regelrecht anderen niets wijs zal
maken. Overigens gebeurt er heel wat dat wel het beoogde doel bereikt en meer
is dan alleen zaak van goede bedoelingen, maar van goed handelen.
Schuld
is dezer dagen geen thema, voor zover we onszelf bekennen schuld te hebben aan
groter of kleiner leed. Toch beschuldigen we met groot gemak anderen, die volgens
de media schade hebben aangericht hebben, van een niet bewezen daderschap. Maar
als het valselijk is, of gedeeltelijk naast de kwestie, dan richten we zelf ook
schade aan, al weten we met zekerheid het bij het rechte eind te hebben en dus
juist te handelen. Daarom is het altijd wel eens nuttig des avonds bij het
slapen gaan de hand eigen boezem te steken en zien wat goed werd afgedaan en
dus ook wat niet goed aangepakt werd. Schuld kunnen we hebben door nalatigheid
of door ijverzucht of afgunst, de klassieke hoofdzonden. Het gaat niet om een
abstracte schuld, maar om wat we deden of niet. Het kan altijd nog dat mensen
na jaren merken dat een beslissing van eens en ooit hen plots niet meer de
juiste lijkt, of zelfs gaat schrijnen; dan erkennen dat spijt gepast is, kan
toch geen nederlaag heten? Maar ja spijt is niet iets waar we ons graag mee
inlaten. En toch, in relatie tot anderen kan oprecht spijt buigen de
verhoudingen uitklaren. Het vergt wel een grote eerlijkheid tegenover onszelf
en dat voelt ongemakkelijk en dus spreekt Foucault niet ten onrechte over de
moed tot waarheid.
Bart
Haers
Reacties
Een reactie posten