Nieuwe Cultuurstrijd aan de gang











Dezer Dagen




Vlaamse cultuur & identiteit
Nieuw rondje schaduwboksen, cultuurstrijd?





18de eeuws poortgebouw prinselijk begijnhof
Brugge (gesticht in 1242)
Erkend als Unesco-erfgoed moet het wel een
bijzondere uiting zijn van de Vlaamse cultuur. Maar
wat hebben we nog met die cultuur waarin begijnen
konden gedijen? Heeft dit fenomeen nog een
plaats in onze collectieve identiteit? 
De informateur legde een startnota voor onderhandelingen op tafel met het oog op de vorming van een Vlaamse regering. Daarin was sprake van cultuurbeleid, uiteraard de wens uitsprekend dat topkunst alle aandacht zou krijgen. Ook kwam de idee van een Vlaams Historisch Museum op tafel, met de gedachte dat Vlamingen moeten weten waar we vandaan zouden komen. Belangrijker evenwel is wat we zelf aanvangen en bijdragen aan wat men dan de cultuur noemt. Identiteit? Tja, cyclocross is niet mijn ding, majorettes ook niet, maar die zijn al lang verdwenen, denk ik, hoop ik.

Hoezeer men ook de ontwikkelingen in Vlaanderen sinds 1970 als het gevolg van de vorming van een politieke, economische, taalkundige en culturele entiteit kan beschouwen, even evident kan men niet heen om de Europese inbedding daarvan, al lijkt dat niet altijd expliciet uitgesproken te worden. Wie al eens ergens komt, merkt dat toch onmiddellijk, dat er parameters gehanteerd worden van Bueu in Galicië tot Oswiecim in – juist – Galicië, in Centraal-Europa, waarbij bezitsstructuren historisch op dezelfde basisaannames waren gebaseerd, met dus ook gemene weiden en bossen, wateren. De geschiedenis bracht verandering, zoals dat ook in Vlaanderen het geval was, waarbij we onderling onze verschillen graag uitspellen, terwijl we niet voldoende oog hebben voor de specifieke vorming van steden en plattelandsstructuren. Maar geografie is in het politieke debat niet zo vaak bron van discussie. Maar ook ontwikkelingen van het wegennet, de steenwegen, waarover Johann Thorbecke, de hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent in 1827 schreef en die hem later als politicus zouden inspireren. Inderdaad, Nederland gebruikte vaak de binnenwateren voor personen- en goederenvervoer want dat ging wel vlot, maar toch, het betekende vertraging op de industriële ontwikkeling, die Thorbecke in Gent had gezien.

Het is maar de vraag of we mogen aannemen dat er alleen specifieke Vlaamse dingen zouden, zijn, of dat het hier minder zou zijn, omdat het niet meer is dan het is. Wie al eens een toeristische rondleiding volgt of gewoon een paar A4-tjes ter hand neemt in een kathedraal, merkt altijd weer hoe uniek zo een stad of dorp, kathedraal of kasteel wel niet is, terwijl het alles deel uitmaakt, zoals Alexis de Tocqueville al opmerkte, van een gemeenschappelijke Europese cultuur; de specifieke verhalen maken juist dat we contact leggen met de genius loci. Niettemin is het ook van belang te begrijpen dat wat Vlaanderen nu is, niet zomaar in een worp geworden is tot wat het is. Want we zijn het gewend geraakt, onder meer door toedoen van historici als Pierre Nora dat we, in een afgezwakte vorm diens concept van de plaatsen van herinnering inroepen, terwijl Nora nu net wel veeleisend uit de hoek kwam. Alleen, het is heel moeilijk in de verhalen, bevindingen rond plaatsen van herinnering nog een historische ontwikkeling te zien. Ook met de geografie lijkt men wel eens de mist in te gaan, omdat die plaatsen van herinnering, Lieux de mémoire ook te maken hebben met onderlinge verhoudingen. Neem nu de kaak, de schandpaal, die in enkele steden nog te zien is, waar mensen werden vastgeklonken om door de medepoorters beschimpt te worden en dus in hun eer geraakt werden. Hoe zwaar is zo een straf, als men ook gewurgd kan worden of verbrand? Waarom worden burgers geschandaliseerd op de “pelorie”? Gaat het om een fase in het recht, een ontwikkeling naar meer humanisering, dan wel om een nieuwe vorm van wreedheid? De kwestie is natuurlijk dat een straf en de daden, wandaden die tot een straf kunnen leiden, niet zomaar in het luchtledige opgelegd worden en dat men kan vaststellen dat tussen de twaalfde en de vijftiende eeuw de strafprocessen en vonnissen minder streng lijken te worden, menselijker, maar dat vervolgens ten tijde van de godsdiensttroebelen van Duitsland over de Nederlanden tot Frankrijk en Engeland de strafbereidheid van vorsten en rechters strenger wordt. Net Thomas More ontwikkelde een minder scherpe visie op de bestraffing van misdaden, maar hij bekocht zijn strenge houding jegens de koning en diens huwelijkspolitiek met de dood. Machtspolitiek natuurlijk, maar wij zouden dat onmenselijk vinden.

Het feit dat in Vlaanderen al vroeg het rechtswezen uitbreiding nam en steeds complexer en genuanceerder werd, mag ons niet ontgaan.  Dat het bestuurlijke apparaat en de publieke veiligheid al vroeg belangrijke instrumenten waren om een welvarende samenleving op te bouwen en burgers alle kansen te geven, waardoor de Vlaamse steden vanaf de 12de en de Brabantse vanaf de dertiende eeuw een grote groei kenden. Conflicten waren er genoeg, regelingen werden getroffen om de macht van de graaf dan wel hertog enigszins te respecteren, maar onder de Bourgondiërs, tot en met Karel V, werd de machtsstrijd heviger en boeiender, maar bleek de uniformere regelgeving van bovenaf ook voordelen te bieden. In dat hele proces speelt de zogenaamd mythische Guldensporenslag, waarbij men dan niet blind mag zijn voor de politiek van Philippe IV le Bel, van Enguerrand de Marigny, zijn onderkoning en vooral kanselier en jurist. Wie dus doet alsof de Slag der Guldensporen een uitvinding is van de 19de eeuw, door Hendrik Conscience, of beter Henri C., in het spoor van Sir Walter Scott - gecanoniseerd en gesanctioneerd, vergist zich ten dele, want er zat een historische werkelijkheid achter, die de geopolitieke conflicten in onze regio betrof. Of zou men het niet erg gevonden hebben dat de annexatie bij het kroondomein door Philippe IV van Vlaanderen bestendigd was geworden? Inderdaad, een domme vraag, maar het ging wel om feodaal recht en de bestuurlijke kracht van de steden in Vlaanderen, die uitgedaagd werd. Filips de Stoute van Bourgondië en Vlaanderen heeft die macht moeten ontzien, maar wilde tegelijk zijn positie als gemaal van de erfprinses Margareta verzekerd zien. Dat is een paar generaties later, tijdens de Honderdjarige oorlog, waar Vlaanderen door het beleid van Jacob van Artevelde intens bij betrokken raakte.

Alleen al dit relaas, hoe beknopt ook, verwijst naar zoveel plaatsen van herinnering dat men er het hoofd bij zou verliezen als men al die plaatsen, dus ook een aantal archiefstukken moet gaan zoeken en proberen te interpreteren. Of het oeuvre van Henri Conscience ook een lieu de mémoire vormt? Uiteraard, alleen moet men er dan de kritische en contextuele oefeningen bij maken, nodig om het te begrijpen. Zo schreef Conscience een nationalistische oeuvre, dat België, de jonge natiestaat diende te schragen en de lotsverbondenheid aansterken. Conscience schreef over de moord op Karel de Goede, vermoord op 2 maart 1127, maar in die roman slaat hij de bal aardig mis, want zijn beeld van de Erembalden als vertegenwoordigers van een kustvolk, de Kerels van Vlaanderen, dat zich tegen de Vlaamse graaf verzette, klopt niet helemaal. De graaf meende dat de Erembalden geen vrije lieden waren en hen hun lucratieve posities aan het hof en in de kerk ontnemen. Dat is vragen om moeilijkheden. Oh ja, noch de Love, het grafelijke verblijf noch de Sint-Donaaskerk op de Burg zijn nog te zien. De kerk werd afgebroken in 1796 op last van de revolutionaire Franse annexator, maar moet wel bijzonder geweest zijn, gezien het een vrij nauwe navolging was van de Paltskapel in Aken, nog gebouwd op verzoek van Karel de Grote en ook wel geïnspireerd door de basiliek in Ravenna.

Ach, dat is de tragiek van de historicus, elke instap in een verhaal is een begin in media res, waarbij men moet beseffen dat er ergens een begin zou zijn, maar op dat moment niet helemaal relevant voor wat men te vertellen heeft. Was de moord op Karel de Goede van belang? Het feit dat het zorgde voor conflict met de Franse koning, die zijn eigen kandidaat, Willem Clito, uit de familie van Willem de Veroveraar wilde opleggen aan Vlaanderen en waar al vlug een einde aan kwam omdat de graaf de marktvrede in Torhout had genegeerd en vervolgens bij Ieper in een veldslag het pleit verloor en terug naar Normandië vluchtte. Dan kwamen eerst Diederik en vervolgens Filips van den Elzas aan zet en op de grafelijke troon, die mee, met het graafschap een grote economische ontwikkeling realiseerden, waarvoor ze ook lang erkend werden, maar uiteindelijk raken ook zij in de vergetelheid, behalve als het om Damme gaat of het Gravensteen in Gent.

Dat Gravensteen zag dus Johann Thorbecke, die er ook de stoommachines zag draaien en toezag hoe er draad gespind werd. Want goed, de negentiende eeuw, daar hebben we het lastig mee, er was de schrijnende armoede en de uitbuiting van de arbeiders in de textielfabrieken van Gent, evengoed als in de mijnen in Charleroi en Luik, de staalfabrieken ook. Maar klopt ons beeld van die negentiende eeuw wel? Hoe arm was arm Vlaanderen? Er was de hongersnood in de periode 1845-1848 met een lange nasleep. Er was ook, sinds medio de 18de eeuw een snelle groei van de bevolking, waardoor op het platteland, in de landbouw en na het wegvallen van de huisnijverheid, eerst als gevolg van de napoleontische oorlogen en vervolgens door de aanvoer van goedkoop katoen, dat in de fabrieken in Gent werd verwerkt, leidde tot een werkeloosheid en armoede op het platteland. Plattelandsvlucht was dus een evidente oplossing, maar de snelle groei van steden als Gent en Luik zorgde bij de elites voor enige argwaan. Geleidelijk werd die plattelandsvlucht in delen van Vlaanderen afgeremd toen, door de aanleg van treinverbindingen arbeiders zich niet meer metterwoon dicht bij de mijnen en fabrieken hoefden te vestigen. De oude kleine keuterboerderijen konden nog wel zorgen voor dagelijkse eieren en groenten, wat ‘toaters’, wat een surplus op het loon kon vormen en mensen hoefden niet meer naar overbevolkte steden te trekken.

Het beeld mag simpel lijken, als men van Daens, een figuur die opereerde aan het einde van de XIXde eeuw, toen blijkbaar de arbeiders zelf er al beter aan toe waren, al bleven conflicten met fabrieksbazen en conservatieve politici niet uit, dan moet men minstens ook aandacht besteden aan figuren als Eduard Anseele en het “Novecento in Gent” zoals wijlen Guy Vanschoenbeek dat beschreef en waarvan men nog veel meer sporen in de stad Gent vindt dan het feestpaleis Vooruit of de gebouwen van socialistische mutualiteiten aan de Vrijdagmarkt. Laten we wel wezen, niet iedereen hoeft het eens te wezen met de inzichten van het socialisme, men kan alleen maar vaststellen dat de strijd, maar ook de beweging, de organisatie van de arbeiders tot het verwerven van politieke rechten – honderd jaar geleden de invoering van het algemeen stemrecht – en ook de emancipatie van de arbeiders en bedienden. Echter, men moet dan wel proberen een synthese te ontwikkelingen over de geschiedenis van de negentiende eeuw, waarbij techniek, arbeidsverhoudingen, graanprijzen hun belang hebben, dat altijd weer goed moet worden afgewogen. En ja, aardappelen kwam vanaf de latere XVIIIde eeuw het menu verrijken en bij een crisis had dan ook grote gevolgen, zoals in 1845 en volgende jaren het geval was.

In de meeste geschiedeniswerken over Vlaanderen krijgt de achttiende eeuw nauwelijks enige aandacht, behalve in het licht van de grote oorlogen van de laatste jaren van Louix XIV, zelden heeft men het over het “renversement des alliances” in  waarbij Louis XV Pruisen ruilde voor Habsburg en zo ontstond een vredevollere tijd in de Zuidelijke, Oostenrijkse Nederlanden, al bleven er natuurlijk oorlogen woeden, met dank aan Frederik II de Grote. In die periode kenden Oostende en Brugge ook een grote bloei, waarbij nieuwe handelsactiviteit als gevolg van de Vierde Engelse Zee-oorlog, gezien vanuit Nederland, de Republiek dan nog, Oostende toeviel. Het is een feit dat dit maar zelden in onze geschiedenislessen aan bod komt, omdat het maar een tijdelijke evolutie zou geweest zijn, terwijl het een bijkomende verklaring kan zijn voor het feit dat in Brugge nogal wat kapitale woonhuizen te vinden zijn die in de 18de eeuw werden opgetrokken en vaker nog  samengevoegd en gerenoveerd. Tevens was het ommeland toen welvarend, vooral als gevolg als productieverbeteringen in de landbouw. Nu goed, de 18de eeuw blijft onbelangrijk in onze historische canon.

We zouden het ook moeten hebben over de belastingoproeren in Brabant, waarbij dan weer de naam van Anneessens valt, die betrokken was dan wel leiding gaf aan de opstand tegen Karel VI van Habsburg die de Spaanse koning als soeverein was opgevolgd na de Vrede van Utrecht in 1713. Nu 300 jaar geleden werd Frans Anneessens gehalsrecht op de Grote Markt in Brussel, waar de sporen van het bombardement van 1695 door le Grand Louis of op zijn bevel te zien moeten zijn geweest. Anneessens streed niet enkel tegen hogere belastingen, door de nieuwe landsheer opgelegd, maar ook voor de autonomie van Brussel en de macht van de ambachten in dat stadsbestuur. De gewone troebele situatie, zou men kunnen stellen, waarbij niet onmiddellijk duidelijk is hoe na de terechtstelling van Anneessens de stad tot rust is weergekeerd en hoe vervolgens Brussel aantrekkelijk geworden voor bezoekers, ook economisch weer opveerde. Juist dat aspect van de geschiedenis en zeker als men zich concentreert op feiten en data, maakt het vaak moeilijk blijkt de evoluties in onze landen te overzien wanneer men enkel hoogtepunten wil te kijk zetten. Detailonderzoek is nodig, werd ook wel verricht, maar komt niet altijd in goede orde tot het bredere, geïnteresseerde publiek. Het beeld van Anneessens op het gelijknamige plein kan men als een Lieu de Mémoire zien, ware het niet dat men nog nauwelijks weet waar die bij betrokken was en dat hij tegelijk verouderde inzichten deelde en tegelijk een rol speelde bij nieuwe ontwikkelingen, want er was immers een nieuwe landsheer die men dienen moest, maar die de Nederlanden niet heeft bezocht. Toch zou de Oostenrijkse tijd, van 1748 af een belangrijke periode blijken, ondanks de internationale verwikkelingen, wat uit demografische data blijkt.

Ook moet gezegd dat na de Vrede van Utrecht onder meer het Barrièretraktaat bleef gelden, dat de Republiek toeliet zich op het territorium van de Zuidelijke, eerst Spaanse en van 1713 Oostenrijkse Nederlanden waardoor vestingsteden onder controle stonden van Nederlandse troepen stonden, meest huurlingen. Die zorgden zowel voor druk op het ommeland als voor economisch verkeer, als de soldaten tijdig soldij ontvingen en daarmee ook voor een zekere economische input. Het is mij altijd onduidelijk gebleven hoe de uitwerking van het Barrièretraktaat voor Ieper of Kortrijk heeft uitgepakt. Garnizoenen op kosten van het wezenlijk niet bezette gebied? Een goede vondst, maar pas daterend van 1698, aan het eind van nog maar eens een oorlog tegen Frankrijk. In 1702 zou dan de Spaanse successieoorlog gevoerd worden, met onder meer de slag bij Oudenaarde, in 1704, maar hoe dat in elkaar zat, welke strategische doelen werden nagestreefd, het blijft gissen, omdat er relatief weinig militair-historisch onderzoek wordt verricht. En ja, men kan bewondering hebben voor Louis le Grand, maar zijn oorlogszucht stond wellicht niet in verhouding tot de winsten die geboekt werden, want in 1715, toen de koning stierf bleek zijn nalatenschap met schulden bedekt. De regent, de hertog van Orléans heeft dan moeten zoeken naar middelen om de schatkist te vullen en handelingsvrijheid te hebben. De voorstellen van John Law om papiergeld uit te geven, boden in eerste instantie soelaas, maar liepen uit op een fiasco, omdat plots het grote vertrouwen verkeerde in wantrouwen en verlies. Het ging om het creëren van een vorm van betaalmiddelen die niet meer gelinkt zouden zijn aan goud en zilver, maar aan economische activiteit, aan ondernemingen en een bank. Heeft John Law de koning en de Fransen belogen en bedrogen? Niall Fergusson is er niet zo zeker van; wel is duidelijk dat als het vertrouwen wegvalt, financiële constructies zelden de druk kunnen weerstaan. Het is dus van belang, om bijvoorbeeld de oorlogen van Louis XIV te vatten, hun gevolgen goed te overzien, dat het financiële débacle niet te overzien was en dat naar deze kunstgrepen gekeken werd en ze ook uitgewerkt werden.

Ach, we zijn alweer in Parijs en zouden het over een canon hebben voor Vlaanderen. Dat is ten enenmale onmogelijk, omdat men geschiedenis en geschiedschrijving op verschillende manieren kan ontwikkelen. Een boekje dat de agrarische, economische en demografische geschiedenis van Vlaanderen uittekent, gebaseerd op uitgebreid bronnenonderzoek, van wijlen prof. dr. Chris Vandenbroecke laat zien, in weerwil tot men wat men wil geloven, dat Vlaanderen niet geheel de Nieuwe Tijd een oord van ellende en verderf, achteruitgang en achterlijkheid mag heten. Het boek vormde ook een ver vervolg was op “Sociale geschiedenis van het Vlaamse Volk”, verschenen in 1983,  een lang en breed vergeten publicatie over hoe in dit Vlaanderen over langere periodes beschouwd, op grond van haardtellingen en parochieregisters, op basis ook van bescheiden van de wezenkamers en tafels van de Heilige Geest, ofte de Armendis, een wereldlijke instelling, waar renten op werden gesteld, zodat die instellingen armen tegemoet konden komen. Deze instelling bestond reeds in de Middeleeuwen en laat zien dat men niet koudweg naast de armoede in stad en op het platteland keek, maar in zekere mate de noden trachtte te lenigen.

Tiens, zouden die instellingen, waar later op de een of andere manier de Commissies van Openbare Onderstand en nog later de OCMW’s zijn voortgekomen, nu opgenomen binnen het gemeentebestuur en niet meer (financieel) onafhankelijk, een mooie plaats van herinnering wezen? Men kan erover nadenken, maar het zal dan maar afhangen van de visie die men zich kan vormen van deze aloude instellingen. In dezelfde orde kan men ook denken aan polderbesturen en wateringen, die voor de veiligheid van het Vlaamse land even belangrijk waren als militaire macht, want de zee kon toeslaan en bovendien betekende het gewonnen land een aanzienlijke verrijking voor de bewoners, omdat het om vruchtbaar land ging. Echter, hoe kan men nog over polderbesturen spreken, als men in de Waaslandse polders onnatuurlijk noemt, wat ze natuurlijk wel zijn en in een moeite door opnieuw als natuurlijk landschap wil presenteren, met waterplassen en natuurlijke beplanting, maar geen landbouw, optuigt? Het polderlandschap was vanaf de 12de eeuw aan de kust en andere gebieden rond de Schelde een oplossing voor het gevaar van overstroming en landwinning, om de bevolkingsgroei aan te pakken. Ook de lakenindustrie begon met de schapen op de kwelders en de schorren en door bedijking werden de gronden droger en bruikbaar voor de landbouw. De schapenwol kwam voortaan uit Engeland.

Mocht het nog niet duidelijk zijn, een canon van de Vlaamse cultuur aanleggen vormt een stevige uitdaging, in de mate dat we het over vele facetten van samenleven hebben, waarbij het persoonlijke leven in grote mate werd en wordt geregisseerd door wat men de cultuur noemt. De parameters van wat een cultuur voorstelt, gaat dan niet zozeer op wat men eet, want dat kan door goed commercieel beleid aardig gestuurd worden, al komt men graag met grootmoeders keuken aanzetten. Het gaat bijvoorbeeld wel over de wijze waarop men het leven doorlopen kan, het belang van een huwelijk, kinderen, hoe men oud wordt en ook dat is onderhevig aan de eisen en de mogelijkheden van de tijd. De graad van scholarisatie komt niet enkel tot uiting in de taal – al spreekt men nu meer iets dat op dialect lijkt dan dertig, veertig jaar geleden bij schoolde mensen het geval was – maar ook hoe men met kennis en informatie omgaat. Besteedt men enige aandacht aan de evolutie in de geneeskunde en de therapieën die nu voorhanden zijn, dan heeft dat invloed op onze wijze van omgaan met ziekte en lijden. De wetgeving rond het levenseinde heeft wel degelijk invloed op onze cultuur, maar ook de veranderende riten rond het levenseinde, de crematie of het uitstrooien van asse in geliefde grond, verandert wel wat als het gaat om het rouwproces. Ook het begin van het leven, de geboorte, de medische zorg voor moeder en kind, de verzorging en de plaats van het (unieke) kind veranderde wel een en ander aan onze opvatting over wat goed leven is.

Als men dus een canon wil opstellen komt men uit bij Nora en diens Lieux de mémoire, maar daarmee komt men niet tot beter inzicht in de samenleving en wat we als een goed leven vooropstellen.  Ook de plaats van kunst, van artistieke uitingen in onze beleving is veranderd, onder meer omdat we nu beter leven dan de aristocraten uit de tijd van Anneessens of zelfs nog Charles Woeste. Vervoer en mobiliteit? Wie het vele lederwerk ziet van koetsen uit die vervlogen tijden, hoe paarden werden verzorgd en het reizen zelf verliep, veertien dagen van Brussel naar Wenen per koets, als het snel diende te gaan, voor de post gold dat men er slechts 5 à zes dagen over deed. Turn und Taxis kreeg al onder Maximiliaan het monopolie over het postwezen en onder Karel V werd de verbinding tussen de grote gebieden van het Habsburgse rijk een nog uitgebreider netwerk ontwikkeld. Toch vorderde men gemiddeld aan 5 km/h vanwege de staat van de wegen en mogelijke hindernissen. Vormt deze ontwikkeling een item in de canon die men voor Vlaanderen wil opzetten?  

Vergeten we tot slot niet dat ontwikkeling niet leiden zal naar een afgerond en helder einde, maar altijd een open einde – of geen einde - heeft, omdat we niet goed weten hoe – op het oog - kleine wijzigingen fundamentele veranderingen kunnen inleiden. De toepassing van elektriciteit en gas heeft wellicht evenzeer met lintbebouwing te maken, toch in een vroegere fase, als loutere immobiliaire overwegingen, want het was kostbaar, rond 1930 om elektriciteit te leggen naar een boerenerf dat ver van de wegen lag, zodat het een rationele keuze was van die afgelegen site te verhuizen naar een erf bij een hoofdstraat, waar leidingen voorzien werden. Aankoop of ruil van gronden waren soms nodig, maar de grote boerderijen, als eilanden in het vlakke land verdwenen wel. Ook andere voorzieningen, zoals de telefoon vergden veranderingen, want het werd mogelijk snel boodschappen te wisselen… of de fiets. Hoe kan men dan zomaar zeggen wat wezenlijk is voor de Vlaamse cultuur, in de context van ontwikkelingen die ver dit niveau overstegen en overstijgen. Toch denk ik dat het van belang is wat dan specifiek is niet over het hoofd te zien, waarbij men kan denken aan de literaire traditie die hier aan het einde van de negentiende eeuw ontstond en ook wel de ontwikkelingen rond de taalverhoudingen, die ook sociale verhoudingen waren. De Vlaamse Beweging was niet eenduidig, maar nog in 1906 stond iedereen, de schrijvers en intellectuelen bij de viering van de 50ste verjaardag van Albrecht Rodenbach in Roeselare, kon men over politieke grenzen heen samenhorigheid vinden voor de Vernederlandsing van de Rijksuniversiteit Gent, met onder meer Frans van Cauwelaert, Camille Huysmans en Louis Franck, voor de liberalen, in 1910, gekend als de drie kraaiende hanen. Daaraan kon men toen zien, hoe breed gedragen taaleisen toen waren, vooral binnen een zich vormende Vlaamse elite, maar noch de feiten, de Vernederlandsing, de taalwetgeving onder aanvuren van Frans van Cauwelaert tijdens het interbellum komen nog aan bod en lijken nog van enig belang, terwijl al die stappen wel genomen dienden te worden, tot afgrijzen van het Franstalige establishment dat steeds weer sakkerde over nieuwe eisen. Een canon van de Vlaamse cultuur, ik wil wel, maar als het goed is, wordt het een behoorlijk omvangrijk werkstuk en – zoals met de Nederlandse canon aangevat werd – een kwestie van kennisoverdracht tot verschillende lagen van diepgang. Voor de duidelijkheid, dit betekent dat men het kan hebben over 1 april 1572, toen de Geuzen Den Briel namen, tot een uitgebreid relaas over de geuzen en hun oorlogsvoering, hun bijdrage aan de wording van Nederland nog wel wat verhalen over Willem II van der Marck Lumey – Lummen -, een berucht en wreed geuzenleider. Een verhaal breidt namelijk uit, naarmate men meer elementen erover aan de weet komt.

Identiteit blijkt bij nader toezien nog complexer dan cultuur, omdat we ons op meerdere niveaus kunnen identificeren, maar ook kan men niet verwachten dat mensen zich zomaar kritiekloos met een volk identificeren, want zowel Alette Jacobs als Hannah Arendts waren zich wel bewust van hun Joods zijn, maar voelden weinig verbinding met de arme drommels die uit het Oosten kwamen en als arbeider in de haven hun brood moesten verdienen. Aan de andere kant staat kritiek loyauteit niet in de weg en ook wel broederschap, een idee die niet zo vaak meer  aan de orde komt, laat staan onderzocht wordt. Zij die identiteit in het beleid een plaats willen geven, gaan voorbij aan de onuitgesproken gedachte dat identiteit ook uniformiteit en gedachteloos volgen impliceert; zij die identiteit afwijzen en illusoir achten vergeten dat een samenleving moeilijk kan zonder vormen van lotsverbondenheid, identiteit en loyauteit. Er is naar het mij voorkomt geen reden om hieromtrent te polariseren, al blijkt dat zoveel gemakkelijker. Wie kan een cultuur integraal en uitputtend beschrijven, wanneer het gegeven zelf vatbaar is gebleken voor verandering, door wat we doen, u en ik, vanzelf kan veranderen: niet de kleine afwijkingen, maar de grote ommeslagen, die in een oogwenk hun beslag kennen, zoals het aanwenden van de anticonceptieve pil, in de jaren zestig en zeventig. Het is een aspect van het cultuurdebat, van het debat over normen en waarden dat zelfs niet meer de aandacht waard blijkt. Er is een nieuwe cultuurstrijd bezig, zo te zien.



Bart Haers
  

Reacties

Populaire posts