Nieuwe Cultuurstrijd aan de gang
Dezer Dagen
Vlaamse
cultuur & identiteit
Nieuw
rondje schaduwboksen, cultuurstrijd?
De informateur legde een
startnota voor onderhandelingen op tafel met het oog op de vorming van een
Vlaamse regering. Daarin was sprake van cultuurbeleid, uiteraard de wens
uitsprekend dat topkunst alle aandacht zou krijgen. Ook kwam de idee van een
Vlaams Historisch Museum op tafel, met de gedachte dat Vlamingen moeten weten
waar we vandaan zouden komen. Belangrijker evenwel is wat we zelf aanvangen en
bijdragen aan wat men dan de cultuur noemt. Identiteit? Tja, cyclocross is niet
mijn ding, majorettes ook niet, maar die zijn al lang verdwenen, denk ik, hoop
ik.
Hoezeer men ook de
ontwikkelingen in Vlaanderen sinds 1970 als het gevolg van de vorming van een
politieke, economische, taalkundige en culturele entiteit kan beschouwen, even
evident kan men niet heen om de Europese inbedding daarvan, al lijkt dat niet
altijd expliciet uitgesproken te worden. Wie al eens ergens komt, merkt dat
toch onmiddellijk, dat er parameters gehanteerd worden van Bueu in Galicië tot
Oswiecim in – juist – Galicië, in Centraal-Europa, waarbij bezitsstructuren
historisch op dezelfde basisaannames waren gebaseerd, met dus ook gemene weiden
en bossen, wateren. De geschiedenis bracht verandering, zoals dat ook in
Vlaanderen het geval was, waarbij we onderling onze verschillen graag uitspellen,
terwijl we niet voldoende oog hebben voor de specifieke vorming van steden en
plattelandsstructuren. Maar geografie is in het politieke debat niet zo vaak
bron van discussie. Maar ook ontwikkelingen van het wegennet, de steenwegen,
waarover Johann Thorbecke, de hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent in 1827
schreef en die hem later als politicus zouden inspireren. Inderdaad, Nederland
gebruikte vaak de binnenwateren voor personen- en goederenvervoer want dat ging
wel vlot, maar toch, het betekende vertraging op de industriële ontwikkeling,
die Thorbecke in Gent had gezien.
Het is maar de vraag of we mogen
aannemen dat er alleen specifieke Vlaamse dingen zouden, zijn, of dat het hier
minder zou zijn, omdat het niet meer is dan het is. Wie al eens een
toeristische rondleiding volgt of gewoon een paar A4-tjes ter hand neemt in een
kathedraal, merkt altijd weer hoe uniek zo een stad of dorp, kathedraal of kasteel
wel niet is, terwijl het alles deel uitmaakt, zoals Alexis de Tocqueville al opmerkte,
van een gemeenschappelijke Europese cultuur; de specifieke verhalen maken juist
dat we contact leggen met de genius loci. Niettemin is het ook van belang te
begrijpen dat wat Vlaanderen nu is, niet zomaar in een worp geworden is tot wat
het is. Want we zijn het gewend geraakt, onder meer door toedoen van historici
als Pierre Nora dat we, in een afgezwakte vorm diens concept van de plaatsen
van herinnering inroepen, terwijl Nora nu net wel veeleisend uit de hoek kwam.
Alleen, het is heel moeilijk in de verhalen, bevindingen rond plaatsen van
herinnering nog een historische ontwikkeling te zien. Ook met de geografie
lijkt men wel eens de mist in te gaan, omdat die plaatsen van herinnering,
Lieux de mémoire ook te maken hebben met onderlinge verhoudingen. Neem nu de
kaak, de schandpaal, die in enkele steden nog te zien is, waar mensen werden
vastgeklonken om door de medepoorters beschimpt te worden en dus in hun eer
geraakt werden. Hoe zwaar is zo een straf, als men ook gewurgd kan worden of
verbrand? Waarom worden burgers geschandaliseerd op de “pelorie”? Gaat het om
een fase in het recht, een ontwikkeling naar meer humanisering, dan wel om een
nieuwe vorm van wreedheid? De kwestie is natuurlijk dat een straf en de daden,
wandaden die tot een straf kunnen leiden, niet zomaar in het luchtledige opgelegd
worden en dat men kan vaststellen dat tussen de twaalfde en de vijftiende eeuw
de strafprocessen en vonnissen minder streng lijken te worden, menselijker,
maar dat vervolgens ten tijde van de godsdiensttroebelen van Duitsland over de
Nederlanden tot Frankrijk en Engeland de strafbereidheid van vorsten en
rechters strenger wordt. Net Thomas More ontwikkelde een minder scherpe visie op
de bestraffing van misdaden, maar hij bekocht zijn strenge houding jegens de
koning en diens huwelijkspolitiek met de dood. Machtspolitiek natuurlijk, maar
wij zouden dat onmenselijk vinden.
Het feit dat in Vlaanderen al
vroeg het rechtswezen uitbreiding nam en steeds complexer en genuanceerder
werd, mag ons niet ontgaan. Dat het
bestuurlijke apparaat en de publieke veiligheid al vroeg belangrijke
instrumenten waren om een welvarende samenleving op te bouwen en burgers alle
kansen te geven, waardoor de Vlaamse steden vanaf de 12de en de
Brabantse vanaf de dertiende eeuw een grote groei kenden. Conflicten waren er
genoeg, regelingen werden getroffen om de macht van de graaf dan wel hertog enigszins
te respecteren, maar onder de Bourgondiërs, tot en met Karel V, werd de
machtsstrijd heviger en boeiender, maar bleek de uniformere regelgeving van
bovenaf ook voordelen te bieden. In dat hele proces speelt de zogenaamd
mythische Guldensporenslag, waarbij men dan niet blind mag zijn voor de
politiek van Philippe IV le Bel, van Enguerrand de Marigny, zijn onderkoning en
vooral kanselier en jurist. Wie dus doet alsof de Slag der Guldensporen een
uitvinding is van de 19de eeuw, door Hendrik Conscience, of beter
Henri C., in het spoor van Sir Walter Scott - gecanoniseerd en gesanctioneerd,
vergist zich ten dele, want er zat een historische werkelijkheid achter, die de
geopolitieke conflicten in onze regio betrof. Of zou men het niet erg gevonden
hebben dat de annexatie bij het kroondomein door Philippe IV van Vlaanderen
bestendigd was geworden? Inderdaad, een domme vraag, maar het ging wel om feodaal
recht en de bestuurlijke kracht van de steden in Vlaanderen, die uitgedaagd
werd. Filips de Stoute van Bourgondië en Vlaanderen heeft die macht moeten
ontzien, maar wilde tegelijk zijn positie als gemaal van de erfprinses Margareta
verzekerd zien. Dat is een paar generaties later, tijdens de Honderdjarige
oorlog, waar Vlaanderen door het beleid van Jacob van Artevelde intens bij
betrokken raakte.
Alleen al dit relaas, hoe
beknopt ook, verwijst naar zoveel plaatsen van herinnering dat men er het hoofd
bij zou verliezen als men al die plaatsen, dus ook een aantal archiefstukken
moet gaan zoeken en proberen te interpreteren. Of het oeuvre van Henri Conscience
ook een lieu de mémoire vormt? Uiteraard, alleen moet men er dan de kritische
en contextuele oefeningen bij maken, nodig om het te begrijpen. Zo schreef
Conscience een nationalistische oeuvre, dat België, de jonge natiestaat diende
te schragen en de lotsverbondenheid aansterken. Conscience schreef over de
moord op Karel de Goede, vermoord op 2 maart 1127, maar in die roman slaat hij
de bal aardig mis, want zijn beeld van de Erembalden als vertegenwoordigers van
een kustvolk, de Kerels van Vlaanderen, dat zich tegen de Vlaamse graaf verzette,
klopt niet helemaal. De graaf meende dat de Erembalden geen vrije lieden waren
en hen hun lucratieve posities aan het hof en in de kerk ontnemen. Dat is
vragen om moeilijkheden. Oh ja, noch de Love, het grafelijke verblijf noch de
Sint-Donaaskerk op de Burg zijn nog te zien. De kerk werd afgebroken in 1796 op
last van de revolutionaire Franse annexator, maar moet wel bijzonder geweest
zijn, gezien het een vrij nauwe navolging was van de Paltskapel in Aken, nog
gebouwd op verzoek van Karel de Grote en ook wel geïnspireerd door de basiliek
in Ravenna.
Ach, dat is de tragiek van de
historicus, elke instap in een verhaal is een begin in media res, waarbij men
moet beseffen dat er ergens een begin zou zijn, maar op dat moment niet
helemaal relevant voor wat men te vertellen heeft. Was de moord op Karel de
Goede van belang? Het feit dat het zorgde voor conflict met de Franse koning,
die zijn eigen kandidaat, Willem Clito, uit de familie van Willem de Veroveraar
wilde opleggen aan Vlaanderen en waar al vlug een einde aan kwam omdat de graaf
de marktvrede in Torhout had genegeerd en vervolgens bij Ieper in een veldslag
het pleit verloor en terug naar Normandië vluchtte. Dan kwamen eerst Diederik
en vervolgens Filips van den Elzas aan zet en op de grafelijke troon, die mee,
met het graafschap een grote economische ontwikkeling realiseerden, waarvoor ze
ook lang erkend werden, maar uiteindelijk raken ook zij in de vergetelheid,
behalve als het om Damme gaat of het Gravensteen in Gent.
Dat Gravensteen zag dus Johann
Thorbecke, die er ook de stoommachines zag draaien en toezag hoe er draad gespind
werd. Want goed, de negentiende eeuw, daar hebben we het lastig mee, er was de
schrijnende armoede en de uitbuiting van de arbeiders in de textielfabrieken
van Gent, evengoed als in de mijnen in Charleroi en Luik, de staalfabrieken
ook. Maar klopt ons beeld van die negentiende eeuw wel? Hoe arm was arm
Vlaanderen? Er was de hongersnood in de periode 1845-1848 met een lange
nasleep. Er was ook, sinds medio de 18de eeuw een snelle groei van
de bevolking, waardoor op het platteland, in de landbouw en na het wegvallen
van de huisnijverheid, eerst als gevolg van de napoleontische oorlogen en
vervolgens door de aanvoer van goedkoop katoen, dat in de fabrieken in Gent
werd verwerkt, leidde tot een werkeloosheid en armoede op het platteland. Plattelandsvlucht
was dus een evidente oplossing, maar de snelle groei van steden als Gent en
Luik zorgde bij de elites voor enige argwaan. Geleidelijk werd die
plattelandsvlucht in delen van Vlaanderen afgeremd toen, door de aanleg van
treinverbindingen arbeiders zich niet meer metterwoon dicht bij de mijnen en fabrieken
hoefden te vestigen. De oude kleine keuterboerderijen konden nog wel zorgen
voor dagelijkse eieren en groenten, wat ‘toaters’, wat een surplus op het loon
kon vormen en mensen hoefden niet meer naar overbevolkte steden te trekken.
Het beeld mag simpel lijken, als
men van Daens, een figuur die opereerde aan het einde van de XIXde eeuw, toen
blijkbaar de arbeiders zelf er al beter aan toe waren, al bleven conflicten met
fabrieksbazen en conservatieve politici niet uit, dan moet men minstens ook
aandacht besteden aan figuren als Eduard Anseele en het “Novecento in Gent”
zoals wijlen Guy Vanschoenbeek dat beschreef en waarvan men nog veel meer
sporen in de stad Gent vindt dan het feestpaleis Vooruit of de gebouwen van
socialistische mutualiteiten aan de Vrijdagmarkt. Laten we wel wezen, niet iedereen
hoeft het eens te wezen met de inzichten van het socialisme, men kan alleen
maar vaststellen dat de strijd, maar ook de beweging, de organisatie van de
arbeiders tot het verwerven van politieke rechten – honderd jaar geleden de
invoering van het algemeen stemrecht – en ook de emancipatie van de arbeiders
en bedienden. Echter, men moet dan wel proberen een synthese te ontwikkelingen
over de geschiedenis van de negentiende eeuw, waarbij techniek,
arbeidsverhoudingen, graanprijzen hun belang hebben, dat altijd weer goed moet
worden afgewogen. En ja, aardappelen kwam vanaf de latere XVIIIde eeuw het menu
verrijken en bij een crisis had dan ook grote gevolgen, zoals in 1845 en
volgende jaren het geval was.
In de meeste geschiedeniswerken
over Vlaanderen krijgt de achttiende eeuw nauwelijks enige aandacht, behalve in
het licht van de grote oorlogen van de laatste jaren van Louix XIV, zelden
heeft men het over het “renversement des alliances” in waarbij Louis XV Pruisen ruilde voor Habsburg
en zo ontstond een vredevollere tijd in de Zuidelijke, Oostenrijkse
Nederlanden, al bleven er natuurlijk oorlogen woeden, met dank aan Frederik II
de Grote. In die periode kenden Oostende en Brugge ook een grote bloei, waarbij
nieuwe handelsactiviteit als gevolg van de Vierde Engelse Zee-oorlog, gezien
vanuit Nederland, de Republiek dan nog, Oostende toeviel. Het is een feit dat
dit maar zelden in onze geschiedenislessen aan bod komt, omdat het maar een
tijdelijke evolutie zou geweest zijn, terwijl het een bijkomende verklaring kan
zijn voor het feit dat in Brugge nogal wat kapitale woonhuizen te vinden zijn
die in de 18de eeuw werden opgetrokken en vaker nog samengevoegd en gerenoveerd. Tevens was het
ommeland toen welvarend, vooral als gevolg als productieverbeteringen in de
landbouw. Nu goed, de 18de eeuw blijft onbelangrijk in onze historische
canon.
We zouden het ook moeten hebben
over de belastingoproeren in Brabant, waarbij dan weer de naam van Anneessens
valt, die betrokken was dan wel leiding gaf aan de opstand tegen Karel VI van
Habsburg die de Spaanse koning als soeverein was opgevolgd na de Vrede van Utrecht
in 1713. Nu 300 jaar geleden werd Frans Anneessens gehalsrecht op de Grote
Markt in Brussel, waar de sporen van het bombardement van 1695 door le Grand
Louis of op zijn bevel te zien moeten zijn geweest. Anneessens streed niet
enkel tegen hogere belastingen, door de nieuwe landsheer opgelegd, maar ook
voor de autonomie van Brussel en de macht van de ambachten in dat stadsbestuur.
De gewone troebele situatie, zou men kunnen stellen, waarbij niet onmiddellijk
duidelijk is hoe na de terechtstelling van Anneessens de stad tot rust is
weergekeerd en hoe vervolgens Brussel aantrekkelijk geworden voor bezoekers, ook
economisch weer opveerde. Juist dat aspect van de geschiedenis en zeker als men
zich concentreert op feiten en data, maakt het vaak moeilijk blijkt de
evoluties in onze landen te overzien wanneer men enkel hoogtepunten wil te kijk
zetten. Detailonderzoek is nodig, werd ook wel verricht, maar komt niet altijd
in goede orde tot het bredere, geïnteresseerde publiek. Het beeld van
Anneessens op het gelijknamige plein kan men als een Lieu de Mémoire zien, ware
het niet dat men nog nauwelijks weet waar die bij betrokken was en dat hij
tegelijk verouderde inzichten deelde en tegelijk een rol speelde bij nieuwe
ontwikkelingen, want er was immers een nieuwe landsheer die men dienen moest,
maar die de Nederlanden niet heeft bezocht. Toch zou de Oostenrijkse tijd, van
1748 af een belangrijke periode blijken, ondanks de internationale verwikkelingen,
wat uit demografische data blijkt.
Ook moet gezegd dat na de Vrede
van Utrecht onder meer het Barrièretraktaat bleef gelden, dat de Republiek toeliet
zich op het territorium van de Zuidelijke, eerst Spaanse en van 1713 Oostenrijkse
Nederlanden waardoor vestingsteden onder controle stonden van Nederlandse
troepen stonden, meest huurlingen. Die zorgden zowel voor druk op het ommeland
als voor economisch verkeer, als de soldaten tijdig soldij ontvingen en daarmee
ook voor een zekere economische input. Het is mij altijd onduidelijk gebleven
hoe de uitwerking van het Barrièretraktaat voor Ieper of Kortrijk heeft
uitgepakt. Garnizoenen op kosten van het wezenlijk niet bezette gebied? Een
goede vondst, maar pas daterend van 1698, aan het eind van nog maar eens een
oorlog tegen Frankrijk. In 1702 zou dan de Spaanse successieoorlog gevoerd
worden, met onder meer de slag bij Oudenaarde, in 1704, maar hoe dat in elkaar
zat, welke strategische doelen werden nagestreefd, het blijft gissen, omdat er
relatief weinig militair-historisch onderzoek wordt verricht. En ja, men kan
bewondering hebben voor Louis le Grand, maar zijn oorlogszucht stond wellicht
niet in verhouding tot de winsten die geboekt werden, want in 1715, toen de
koning stierf bleek zijn nalatenschap met schulden bedekt. De regent, de hertog
van Orléans heeft dan moeten zoeken naar middelen om de schatkist te vullen en
handelingsvrijheid te hebben. De voorstellen van John Law om papiergeld uit te
geven, boden in eerste instantie soelaas, maar liepen uit op een fiasco, omdat
plots het grote vertrouwen verkeerde in wantrouwen en verlies. Het ging om het
creëren van een vorm van betaalmiddelen die niet meer gelinkt zouden zijn aan
goud en zilver, maar aan economische activiteit, aan ondernemingen en een bank.
Heeft John Law de koning en de Fransen belogen en bedrogen? Niall Fergusson is
er niet zo zeker van; wel is duidelijk dat als het vertrouwen wegvalt, financiële
constructies zelden de druk kunnen weerstaan. Het is dus van belang, om
bijvoorbeeld de oorlogen van Louis XIV te vatten, hun gevolgen goed te
overzien, dat het financiële débacle niet te overzien was en dat naar deze
kunstgrepen gekeken werd en ze ook uitgewerkt werden.
Ach, we zijn alweer in Parijs en
zouden het over een canon hebben voor Vlaanderen. Dat is ten enenmale onmogelijk,
omdat men geschiedenis en geschiedschrijving op verschillende manieren kan
ontwikkelen. Een boekje dat de agrarische, economische en demografische
geschiedenis van Vlaanderen uittekent, gebaseerd op uitgebreid
bronnenonderzoek, van wijlen prof. dr. Chris Vandenbroecke laat zien, in weerwil
tot men wat men wil geloven, dat Vlaanderen niet geheel de Nieuwe Tijd een oord
van ellende en verderf, achteruitgang en achterlijkheid mag heten. Het boek vormde
ook een ver vervolg was op “Sociale geschiedenis van het Vlaamse Volk”,
verschenen in 1983, een lang en breed
vergeten publicatie over hoe in dit Vlaanderen over langere periodes beschouwd,
op grond van haardtellingen en parochieregisters, op basis ook van bescheiden
van de wezenkamers en tafels van de Heilige Geest, ofte de Armendis, een
wereldlijke instelling, waar renten op werden gesteld, zodat die instellingen
armen tegemoet konden komen. Deze instelling bestond reeds in de Middeleeuwen
en laat zien dat men niet koudweg naast de armoede in stad en op het platteland
keek, maar in zekere mate de noden trachtte te lenigen.
Tiens, zouden die instellingen,
waar later op de een of andere manier de Commissies van Openbare Onderstand en
nog later de OCMW’s zijn voortgekomen, nu opgenomen binnen het gemeentebestuur
en niet meer (financieel) onafhankelijk, een mooie plaats van herinnering
wezen? Men kan erover nadenken, maar het zal dan maar afhangen van de visie die
men zich kan vormen van deze aloude instellingen. In dezelfde orde kan men ook denken
aan polderbesturen en wateringen, die voor de veiligheid van het Vlaamse land
even belangrijk waren als militaire macht, want de zee kon toeslaan en
bovendien betekende het gewonnen land een aanzienlijke verrijking voor de
bewoners, omdat het om vruchtbaar land ging. Echter, hoe kan men nog over
polderbesturen spreken, als men in de Waaslandse polders onnatuurlijk noemt,
wat ze natuurlijk wel zijn en in een moeite door opnieuw als natuurlijk
landschap wil presenteren, met waterplassen en natuurlijke beplanting, maar
geen landbouw, optuigt? Het polderlandschap was vanaf de 12de eeuw
aan de kust en andere gebieden rond de Schelde een oplossing voor het gevaar
van overstroming en landwinning, om de bevolkingsgroei aan te pakken. Ook de
lakenindustrie begon met de schapen op de kwelders en de schorren en door bedijking
werden de gronden droger en bruikbaar voor de landbouw. De schapenwol kwam
voortaan uit Engeland.
Mocht het nog niet duidelijk
zijn, een canon van de Vlaamse cultuur aanleggen vormt een stevige uitdaging,
in de mate dat we het over vele facetten van samenleven hebben, waarbij het persoonlijke
leven in grote mate werd en wordt geregisseerd door wat men de cultuur noemt. De
parameters van wat een cultuur voorstelt, gaat dan niet zozeer op wat men eet, want
dat kan door goed commercieel beleid aardig gestuurd worden, al komt men graag
met grootmoeders keuken aanzetten. Het gaat bijvoorbeeld wel over de wijze
waarop men het leven doorlopen kan, het belang van een huwelijk, kinderen, hoe
men oud wordt en ook dat is onderhevig aan de eisen en de mogelijkheden van de
tijd. De graad van scholarisatie komt niet enkel tot uiting in de taal – al spreekt
men nu meer iets dat op dialect lijkt dan dertig, veertig jaar geleden bij
schoolde mensen het geval was – maar ook hoe men met kennis en informatie
omgaat. Besteedt men enige aandacht aan de evolutie in de geneeskunde en de
therapieën die nu voorhanden zijn, dan heeft dat invloed op onze wijze van
omgaan met ziekte en lijden. De wetgeving rond het levenseinde heeft wel
degelijk invloed op onze cultuur, maar ook de veranderende riten rond het
levenseinde, de crematie of het uitstrooien van asse in geliefde grond,
verandert wel wat als het gaat om het rouwproces. Ook het begin van het leven,
de geboorte, de medische zorg voor moeder en kind, de verzorging en de plaats
van het (unieke) kind veranderde wel een en ander aan onze opvatting over wat
goed leven is.
Als men dus een canon wil
opstellen komt men uit bij Nora en diens Lieux de mémoire, maar daarmee komt
men niet tot beter inzicht in de samenleving en wat we als een goed leven
vooropstellen. Ook de plaats van kunst,
van artistieke uitingen in onze beleving is veranderd, onder meer omdat we nu
beter leven dan de aristocraten uit de tijd van Anneessens of zelfs nog Charles
Woeste. Vervoer en mobiliteit? Wie het vele lederwerk ziet van koetsen uit die
vervlogen tijden, hoe paarden werden verzorgd en het reizen zelf verliep, veertien
dagen van Brussel naar Wenen per koets, als het snel diende te gaan, voor de post
gold dat men er slechts 5 à zes dagen over deed. Turn und Taxis kreeg al onder
Maximiliaan het monopolie over het postwezen en onder Karel V werd de
verbinding tussen de grote gebieden van het Habsburgse rijk een nog
uitgebreider netwerk ontwikkeld. Toch vorderde men gemiddeld aan 5 km/h vanwege
de staat van de wegen en mogelijke hindernissen. Vormt deze ontwikkeling een
item in de canon die men voor Vlaanderen wil opzetten?
Vergeten we tot slot niet dat
ontwikkeling niet leiden zal naar een afgerond en helder einde, maar altijd een
open einde – of geen einde - heeft, omdat we niet goed weten hoe – op het oog -
kleine wijzigingen fundamentele veranderingen kunnen inleiden. De toepassing
van elektriciteit en gas heeft wellicht evenzeer met lintbebouwing te maken, toch
in een vroegere fase, als loutere immobiliaire overwegingen, want het was
kostbaar, rond 1930 om elektriciteit te leggen naar een boerenerf dat ver van
de wegen lag, zodat het een rationele keuze was van die afgelegen site te verhuizen
naar een erf bij een hoofdstraat, waar leidingen voorzien werden. Aankoop of
ruil van gronden waren soms nodig, maar de grote boerderijen, als eilanden in
het vlakke land verdwenen wel. Ook andere voorzieningen, zoals de telefoon
vergden veranderingen, want het werd mogelijk snel boodschappen te wisselen… of
de fiets. Hoe kan men dan zomaar zeggen wat wezenlijk is voor de Vlaamse
cultuur, in de context van ontwikkelingen die ver dit niveau overstegen en
overstijgen. Toch denk ik dat het van belang is wat dan specifiek is niet over
het hoofd te zien, waarbij men kan denken aan de literaire traditie die hier
aan het einde van de negentiende eeuw ontstond en ook wel de ontwikkelingen
rond de taalverhoudingen, die ook sociale verhoudingen waren. De Vlaamse
Beweging was niet eenduidig, maar nog in 1906 stond iedereen, de schrijvers en
intellectuelen bij de viering van de 50ste verjaardag van Albrecht Rodenbach
in Roeselare, kon men over politieke grenzen heen samenhorigheid vinden voor de
Vernederlandsing van de Rijksuniversiteit Gent, met onder meer Frans van
Cauwelaert, Camille Huysmans en Louis Franck, voor de liberalen, in 1910,
gekend als de drie kraaiende hanen. Daaraan kon men toen zien, hoe breed
gedragen taaleisen toen waren, vooral binnen een zich vormende Vlaamse elite,
maar noch de feiten, de Vernederlandsing, de taalwetgeving onder aanvuren van
Frans van Cauwelaert tijdens het interbellum komen nog aan bod en lijken nog
van enig belang, terwijl al die stappen wel genomen dienden te worden, tot
afgrijzen van het Franstalige establishment dat steeds weer sakkerde over
nieuwe eisen. Een canon van de Vlaamse cultuur, ik wil wel, maar als het goed
is, wordt het een behoorlijk omvangrijk werkstuk en – zoals met de Nederlandse
canon aangevat werd – een kwestie van kennisoverdracht tot verschillende lagen
van diepgang. Voor de duidelijkheid, dit betekent dat men het kan hebben over 1
april 1572, toen de Geuzen Den Briel namen, tot een uitgebreid relaas over de
geuzen en hun oorlogsvoering, hun bijdrage aan de wording van Nederland nog wel
wat verhalen over Willem II van der Marck Lumey – Lummen -, een berucht en
wreed geuzenleider. Een verhaal breidt namelijk uit, naarmate men meer
elementen erover aan de weet komt.
Identiteit blijkt bij nader
toezien nog complexer dan cultuur, omdat we ons op meerdere niveaus kunnen
identificeren, maar ook kan men niet verwachten dat mensen zich zomaar
kritiekloos met een volk identificeren, want zowel Alette Jacobs als Hannah
Arendts waren zich wel bewust van hun Joods zijn, maar voelden weinig
verbinding met de arme drommels die uit het Oosten kwamen en als arbeider in de
haven hun brood moesten verdienen. Aan de andere kant staat kritiek loyauteit
niet in de weg en ook wel broederschap, een idee die niet zo vaak meer aan de orde komt, laat staan onderzocht wordt.
Zij die identiteit in het beleid een plaats willen geven, gaan voorbij aan de
onuitgesproken gedachte dat identiteit ook uniformiteit en gedachteloos volgen
impliceert; zij die identiteit afwijzen en illusoir achten vergeten dat een
samenleving moeilijk kan zonder vormen van lotsverbondenheid, identiteit en
loyauteit. Er is naar het mij voorkomt geen reden om hieromtrent te
polariseren, al blijkt dat zoveel gemakkelijker. Wie kan een cultuur integraal
en uitputtend beschrijven, wanneer het gegeven zelf vatbaar is gebleken voor
verandering, door wat we doen, u en ik, vanzelf kan veranderen: niet de kleine
afwijkingen, maar de grote ommeslagen, die in een oogwenk hun beslag kennen,
zoals het aanwenden van de anticonceptieve pil, in de jaren zestig en zeventig.
Het is een aspect van het cultuurdebat, van het debat over normen en waarden
dat zelfs niet meer de aandacht waard blijkt. Er is een nieuwe cultuurstrijd
bezig, zo te zien.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten