Niet onder de raderen van de macht
Recensie
Politieke
moed
Duurt
meer dan vijf minuten
Tinneke Beeckman, Machiavelli’s Lef. Levensfilosofie voor de vrije mens. Uitgeverij Boom. 285 pp. 24,90 €
Het beoogde misverstand
Machiavelli, zo zou men de omgang met zijn werk, Il Principe, kunnen noemen,
want waar hij de indruk wekt ons aan te sporen zonder gewetensvragen alles in
de strijd te gooien, ook bedrog, misleiding, geweld, om macht te verwerven en
macht te behouden, want het doel heiligt de middelen, al is het nog maar de
vraag wat het doel dan wel moet zijn, daar heeft Machiavelli een ander doel
voor ogen. Tinneke Beeckman vergast ons op een boeiende lezing van het werk van
Niccolo Machiavelli, met op de achtergrond inzichten over de tijdgenoten en
geplogenheden van de zestiende eeuw in Italië en daarbuiten, maar vooral met
oog op de actualiteit, voorbij de waan van de dag.
Belangrijker nog blijkt in haar
leesoefening dat we Nicollo Machiavelli best ook kunnen plaatsen in een belangrijke
traditie van politiek realisme, waarbij de denker er niet vanuit gaat dat de
wereld kan veranderd worden naar zijn of haar wensen, maar dat hij of zij moet
nagaan hoe de wereld nu eenmaal werkt, hoe dat wat het geval is, ons kan
helpen. Waartoe, dat blijft dan nog een belangrijke kwestie. Beeckman legt uit
dat ze via Spinoza bij Machiavelli uitkwam, dat wil zeggen, ze had de Discorsi
sopra la prima deca di Tito Livio (Verhandelingen over de eerste tien boeken
van Titus Livius) doorgenomen, zonder het plan op te zetten er ooit echt iets
over te schrijven. Pas de afgelopen tijd kwamen er vragen opzetten over wat er
in de actuele crises van de afgelopen jaren, van de bankencrisis tot de
migratiecrisis, aan de hand was, dat ons lijkt te ontgaan.
Met Beeckman onderschrijf ik dat
Machiavelli zijn tijd niet beschouwde van hoe hij dacht dat de dingen horen te
zijn, wel dat de goede man begreep dat men klaar moet zijn om met onverwachte
veranderingen om te gaan. Er is immers alleen maar conflict in de samenleving
en het is van belang altijd weer te weten waar het heen gaat, wat niet altijd
goed mogelijk is. De dynamiek van de politiek zit daarom vervat in de ambities
van deelnemers aan het gevecht om macht. In die zin kan men het gedrag van
populisten wel beter begrijpen, al was het nooit de bedoeling van Machiavelli
een destructieve politiek goed te keuren, net omdat zijn werken voortkomen uit
de teleurstelling over het feit dat Italië zo verdeeld is, geen vuist kan maken
tegen de pausen noch tegen Franse, Spaanse of Habsburgse vorsten die zich komen
mengen in de Italiaanse aangelegenheden.
Politiek kan niet zonder
conflict, dacht Machiavelli en wie goed toekijkt, weet dat men zich als
tijdgenoot kan verliezen in alle mogelijke anekdotische voorvallen als uiting
van eeuwige vetes en machtsaanspraken. Alleen machthebbers kunnen doen alsof
het probleem is opgelost, dat er zelfs helemaal geen probleem is, wellicht met
oplossingen komen in de hoop dat er ergens een probleem te vinden is. Men
beroept zich dan al eens op de visie die onder meer Plato te berde heeft
gebracht, met een Koning-filosoof die wel zal bepalen wat goed is voor de
onderdanen, waarbij verstaan moet worden dat er geen elite versus volk zou
bestaan. Machiavelli wijst die paternalistische visie af, omdat men nooit weten
kan of de chef het wel goed meent met zijn onderdanen. Overigens, ook de
gedachte dat men een samenleving kan vormen zonder een (zelfverklaarde) elite,
begrijpt niet goed de horror vacui die het fenomeen elite kenmerkt. Ook in de USSR
waren alle mensen gelijk, maar sommige meer dan andere. Dat had Nicollo
Machiavelli donders goed begrepen en hij wist ook dat de di Medici, de Borgia’s
en andere topfiguren uit zijn tijd hun positie niet aan goddelijke ingrepen te
danken hadden, maar vooral veel (vermeende) tegenstanders hadden moeten
schakelen, manipuleren om macht te veroveren en daarbij de onderdanen, het volk
het liefst geen actieve rol zagen opnemen, laat staan aanspraken maken op een
aandeel in de macht en de instellingen.
Voor wie het vergeten was,
Firenze kende aan het einde van vijftiende eeuw een roerige tijd, waarbij de
macht van de bankiersfamilie di Medici ter discussie werd gesteld en na een
eigenaardige gang van zaken Savonarola de stad tot een theocratie omvormde, dat
na een aanvankelijk enthousiasme bij de burgers, armen en anderen, door het
volk werd afgewezen wegens te strak en te ascetisch. In vijf jaar tijd
verspeelde de dominicaan zijn krediet bij de Florentijnen en hij werd afgezet, gevangengezet
en vervolgens na een onderzoek onder tortuur – gebruikelijk in die tijd – met
bekentenissen en terugtrekking ervan om dan opnieuw te bekennen, veroordeeld
als ketter en schismatieker, met twee medebroeders. Opgehangen en in een moeite
ook verbrand. Beeckman wijst natuurlijk op het optreden van Savonarola en de
aanhang die hij vond bij het volk, Machiavelli moet er ook uit begrepen hebben
dat in aardse zaken hemelse invloed van geen tel is. Ook de paus zou zich niet
met wereldse aangelegenheden moeten inlaten, want dat schaadt de zaak van het
volk. In die tijd was het wereldlijke gezag van de paus een probleem geworden,
waar ook Erasmus zich over zou buigen, zonder de kerk uitdrukkelijk af te
zweren. Thomas More zou het gezag van de paus wel erkennen, maar of hij de aanspraken
op wereldlijke macht onderschreef is mij niet duidelijk. Spinoza zou macht van
geestelijke leiders over de samenleving afwijzen, wellicht op argumenten die Machiavelli
al had aangeleverd. Dat vorsten, zoals de Franse Koningen ook een moreel gezag
claimden, mag men ook niet vergeten, want dat zou aan het einde van de
achttiende eeuw mee de vervolging van Louis XVI en Marie-Antoinette schragen –
al waren vele beschuldigingen vals.
Die zaak bestaat erin dat geen
vorst zonder goede feedback met zijn of haar onderdanen – al bleef dat laatste
doorgaans een onmogelijke situatie, want alleen weduwen van gestorven koningen
konden al eens als regentes bewind voeren – kan regeren ten bate van het
algemeen. Het ontbreekt vorsten niet a priori aan goede wil, want ze hebben wel
degelijk belang bij een welvarende samenleving. Toen Machiavelli leefde en
werkte, veranderden rechtsregels fundamenteel, wellicht nog niet de jure, wel
de facto. Bekijken we de referenties van Machiavelli, waarbij hij zowel met
Lodewijk XII als met Cesare Borgia te maken had, waarbij de Franse Koning – bij
de gratie Gods – wel degelijk zijn eigen belangen diende, maar ook de erfenis
aangevuld met nieuwe gebieden aan de opvolgers doorgegeven diende te worden.
Machiavelli beleefde de overwinning van François I bij Marignano, door de
Franse koning zeer behendig als PR-stunt uitgebuit, waarbij nog de legers van
Ferdinand II van Aragon in het strijdperk traden, maar Karel V zou vervolgens
wel geleidelijk de overhand nemen. Het was een volkomen Europees imbroglio, die
de stellingen van Machiavelli zeer grondig onderbouwden: Italië werd
overstroomd door huurlingenlegers, omdat noch de Paus noch Firenze het nuttig
achtten een eigen staand leger op de been te brengen om de buitenlandse
partijen, Frankrijk in de eerste plaats buiten de deur te houden. In zijn
functies tijdens de Republiek, voor de familie di Medici opnieuw de macht
verwierven, had Machiavelli met de steun van de gonfaloniere Piero Soderini de
kans gegrepen om een Florentijns staand regel op te richten. Moeilijk gaat ook,
moet hij gedacht hebben, maar zowel de elite als het volk getuigde van
weerstand. De elite omdat ze vreesden dat geoefende strijders als onderdanen
een gevaar kon worden, het volk omdat het dienen in het leger hun directe
belangen in het gedrang kon brengen.
Daar laat Tinneke Beeckman zien
dat de lectuur van Il Principe niet goed mogelijk is zonder diepgravende
analyse, want hoewel Machiavelli niet alleen beweert recht voor zijn raap te
spreken, toch moet hij weten dat de nieuwe heersers, de Medici lange tenen
hebben en ook in de omgeving van de pausen weet men vrijmoedigheid niet te
waarderen. Toch laat de auteur Machiavelli en ook Beeckman gaat erop in, dat
vrijheid cruciaal is voor een politiek bestel. Alleen, met Beeckman moeten we
erkennen dat het begrip uitgehold mag heten, want wat betekent vrijheid in onze
samenleving? Machiavelli vond dat zijn tijdgenoten in Florence zelfgenoegzaam
uitgingen dat ze konden doen en zeggen wat ze wilden, maar hij wist wel beter.
Beeckman wijdt ons vervolgens in de idee van de persoonlijke vrijheid, die
uiteen kan vallen in negatieve vrijheid, waarbij de staat er garant voor staat in de grondwet vast te leggen dat hinderpalen weggenomen worden om onder
andere de vrijheid van drukpers, vrijheid van vereniging, vrijheid van verkeer,
vrijheid ook om te studeren te garanderen. Terecht bracht men daar tegenin,
zoals Isaiah Berlin dat heeft uitgewerkt, dat er een positieve vrijheid
denkbaar is, die mensen in staat moet stellen om school te lopen en leren lezen
en schrijven, anders heeft de vrijheid van drukpers niet zoveel zin, want als
er geen lezers zijn, dan kan men drukken wat men wil. Isaiah Berlin kante zich
wel tegen de idee van positieve vrijheden als dat zou leiden tot paternalisme
en wellicht – bedenk ik dan – tot nudging.
Er is nog een derde vrijheid,
die Machiavelli aankaart en die Beeckman met hem de republikeinse vrijheid
noemt. Het belang ervan lijkt me ook heden nog van belang, want die vrijheid
betreft de kwestie of iemand bij het vormen van een oordeel en het handelen,
daartoe komt zonder stilzwijgende druk van een derde die macht heeft over hem
of haar. Vrij ben je door het feit dat je voor niemand je hand hoeft op te
houden. Ongebreideld kan men dan nog niet optreden, maar men kan wel doen wat
men juist acht, zoals economisch als in politieke zin, handelend dus. Hier komt
Hannah Arendt aan bod, die blijkbaar ook het politieke denken van Machiavelli
wist te waarderen. Van belang voor het politieke gebeuren is de Republikeinse
vrijheid ook omdat hoe heftig conflicten in een democratie ook kunnen zijn, de
partijen ervan kunnen uitgaan dat de anderen oprecht te werk gaan en dat,
wanneer er een akkoord komt, kan komen men er zich ook aan zal houden. Dit gaat
in zoverre tegen Machiavelli in, dat hij ervan uit zou gaan dat de machthebber
geen redenen heeft om tot een akkoord te komen, maar bij nader toezien kan men
niet aannemen dat hij die mogelijkheid wel als mogelijkheid ziet, mochten de
vorsten net hun stompzinnige machtsaanspraken zouden temperen en het volk
ernstig nemen. Want dat is waartoe hij oproept aan het einde van de “Il
Principe”. Van lef gesproken.
“O Fortuna!” het bekende
koorwerk uit de Carmina Burana laat zien dat de noodlotsgedachte, die vanuit de
oudheid een lang leven beschoren was, heeft bij Machiavelli een interessante
lading gekregen, want voor hem is de Fortuin niet allesbepalend, want we kunnen
zelf wel aansturen wat er gebeurt. Immers, de idee dat we onderworpen zijn aan
een wenteling van de rad der fortuin, maakt mensen wel heel fatalistisch en
ontneemt eenieder de moed tot handelen. Het was een gedachte uit de Discorsi
die mij altijd weer inspirerend voorkwam en voorkomt, omdat we inderdaad wel
weten dat we geen greep hebben op anderen, op gebeurtenissen, maar tegelijk hangt
het van onze veerkracht af of we – om het met Hermann Hesse te zeggen – onder
de raderen vermalen worden. Hieruit kan men ook afleiden dat mensen weliswaar
niet geheel vrij zijn, maar ook niet geketend en onderworpen zijn en zelf geen
greep hebben op wat ze beleven en hoe ze met de omstandigheden omgaan. Denkend
over politiek en het politieke debat merkt men dat er dezer dagen dat men graag
meewarig neerkijkt op concepten als vrijheid, ook al verabsoluteert men graag
de individuele vrijheid. Psychosociaal is het interessant om te zien dat de
conflicten die Machiavelli beschrijft, veronderstelt, in de kering voortkomen
uit de veranderingen die Machiavelli zelf evident acht. Het gaat erom dat we
altijd voldoende alert moeten zijn om de wentelingen van het lot op te vangen
en een opportuniteit aan te grijpen. Het lijkt wel de robotfoto van de
bourgeois.
Het kan een tautologie lijken,
waar filosofen sterk in zijn, maar als we kijken naar de situatie in het
Noorden, de Nederlanden, waar aan de ene kant de Bourgondiërs het voor zeggen
hadden en hebben, met Maximiliaan van Oostenrijk als tussenfiguur en aan de
andere kant in de steden de neiging tot opstand afwisselt met bereidheid samen
te werken, wanneer er gemeenschappelijke vijanden opduiken. Echter, als
Maximiliaan en ook diens opvolger, Karel V oorlogen aanvatten die de steden
niet dienen, komt het tot opstanden. Politieke omstandigheden en acties zijn
dus vaak geen zaak van het lot, wel van alertheid om de andere tijdig de weg te
versperren als het fout gaat. Dat betekent dan wel dat men over de
mogelijkheden daartoe beschikt. In de psyche van de vorsten waar Machiavelli
mee te maken heeft, kijken ze vooral naar hun concullegae, maar niet of
nauwelijks naar hun onderdanen. Als die hun plaats opeisen, heet het opstand,
als een nabuur hen komt belagen, dan is het een eervolle strijd.
Als student geschiedenis heb ik
wel vaker nagedacht hoe of de spilfiguren, de Habsburger, maar dus ook de
vroedschappen van de steden nadachten over welke doelen ze hadden te stellen. We
kennen uiteraard het werk van Thomas More, “Utopia” dat ongeveer gelijktijdig
als de “Il Principe” verscheen en ook de vorstenspiegel van de hand van
Erasmus, Institutio principis christiani, ten behoeve van Karel V, toen nog een
jonge vorst, die met zijn uitgebreide gebieden kennis diende te maken. Over dit
boekje wordt niet zo vaak gesproken, al bij al. Zoals Beeckman aangeeft blijft
Erasmus binnen de christelijke visie op de mens, die dus nederigheid en
bescheidenheid, ruimhartigheid moet betrachten, waar Machiavelli uitdrukkelijk
afstand van neemt. Het valt me wel vaker op dat Erasmus niet zo “katholiek” was
in zijn denken, maar bij tijd en ontij wel eens satirisch de vloer kon aanvegen
met vrome praatjes. Echter, Machiavelli zal bevestigen dat men in de politiek
niet zonder hypocrisie kan, wil men zelf niet het slachtoffer worden van het
bedrog van anderen. Ook Arendt had begrepen dat hypocrisie en durf nodig zijn,
wil men in de politieke sfeer iets bereiken, maar beiden zijn wel de mening
toegedaan dat in het totalitaire systeem – Machiavelli kon dat conceptueel
weliswaar nog niet hebben bedacht – is de leugen de grondslag en dat draagt
ertoe bij dat zo een bestel niet houdbaar is.
Erasmus blijft dichter bij de
filosofische traditie van Plato staan, maar toch, Erasmus komt bij enkele
van zijn leidgedachten, namelijk dat de schijn en het wezen elkaar wel eens niet
verdragen, wat ook in het uitvoeren van (kerkelijke) ceremoniën tot uiting
komt, natuurlijk. Wat me dus al die jaren is blijven boeien, betreft precies de
vraag of, wanneer we aannemen dat vorsten en anderen drukdoende zijn macht te
verwerven en eens die verworven geacht wordt, nog in staat zijn na te denken
over wat er goed zijn voor hun “domaine royale”, stad of wat dan ook. Machiavelli,
zo kan men opmerken ziet dat Borgia, door zijn wreedheid en onbetrouwbaarheid
geen voet aan de grond krijgt en de Romagna eerder uitput dan dat er nieuwe
fondsen tot stand komen. Daarin verschilt hij, kan men vaststellen met de
Bourgondische vorsten, die wel degelijk begrijpen dat ze wel een rijk erfdeel
hebben getroffen, maar zoals Filips de Stoute al begreep, niet als een kip met
gouden eieren mogen behandelen. Men merkt dat ook in onze tijd, waar een
succesvol politicus als Jacques Chirac het schopt tot president, maar dan plots
niet meer lijkt te weten wat hij daar te doen heeft. Hij slaagt er bovendien
niet in zijn medeburgers en zelfs zijn partijgenoten te overtuigen van
noodzakelijke hervormingen.
Voor Machiavelli moet dat
wellicht ook de concrete uiting geweest zijn van Virtù, deugd, politieke deugd.
Beeckman draait niet rond te pot, die deugd is een politieke deugd, dat wil
zeggen dat een chef, vorst, maar in feite ook politieke leiders in onze tijd inderdaad
lef aan de dag mogen, moeten leggen, maar het waartoe is Machiavelli niet onverschillig.
Hij meent immers dat men, indien men keuzes moet maken tussen macht voor de ene
vorst, condottiere dan wel macht bij het volk, dan kiest Machiavelli voor het
volk, omdat de leider gemakkelijker gecorrumpeerd raakt. Het volk blijkt wijzer, bedachtzamer en
rationeler. Uiteraard, wanneer de clan de Medici aan het eind van de 15de
eeuw te autocratisch wordt, kan het volk zich roeren en verkneukelen in
Schadenfreude, maar de keuze voor de dominicaan Savonarola blijkt niet de beste
weg, al lag dat wellicht niet vooraf in de lijn der verwachtingen.
Virtu, het blijft een
interessant gegeven, net omdat we vandaag graag voorwenden moreel neer te
kijken op politici, omdat die niet bij machte zouden zijn de problemen aan te
kunnen. Politieke deugd begrijpen als de moed door te tasten als het moet, kan
men wellicht best heel concreet begrijpen, zoals in de verschillende landen de
afgelopen tijd gebleken is, want hoe regeringen en bestuurders met het nieuw
coronavirus om zijn gesprongen, merkt men onmiddellijk aan sterftecijfers.
Juist, België sprong er niet bepaald positief uit, maar net daar valt nog wel
enig onderzoek naar te doen. Dat Duitsland in de eerste fase gespaard bleef,
valt dan weer goed te begrijpen zegt men, maar zelf ben ik er niet zo zeker
van. Men verwijst dan naar burgerdeugden, zoals discipline, waar er wel
argumenten voor aan te halen zijn, maar wellicht speelt de geografie een rol.
Voor wie schreef Nicollo
Machiavelli de Discorsi en “Il Principe”? Het is een vraag die ook Tinneke
Beeckman aan het denken heeft gezet. Maar wat doet de Florentijn nu met Titus
Livius? Als leerling middelbaar onderwijs hebben we wel enige teksten van
Livius, maar we kwamen echt niet in het werk, dat wil zeggen, we kwamen niet
bij de bredere opzet. Aan de universiteit vond ik in de bibliotheek van het
seminarie klassieke oudheid een bilingue, een uitgave met een Engelse vertaling
en de originele tekst. Na enig zoeken bleek het mogelijk het boek ook aan te
kopen, wat wil zeggen meerdere banden, met notenapparaat, ook kritische noten
van de vertaler, zodat men als lezer algauw in de tekstexegese terecht kwam.
Het feit dat Niccollo Machiavelli van zijn vader die interesse meekreeg en er
zelf verder mee aan de slag ging, moet ons wel bezig houden, omdat het niet
zonder betekenis is dat vader en zoon, hoewel niet behorend tot de elite wel
toegang hadden tot eruditie. Het was wellicht voor geen van beiden mogelijk
geweest om in Bologna rechten te gaan studeren of zelfs maar artes, maar die
dat vermogen om op eigen kracht de nodige kennis op te doen om Livius te lezen,
maar ook Tacitus, die notoir moeilijk Latijn schreef, maakt deel uit van de
persona Machiavelli en in zekere zin brengt hem dat tot zijn bijzondere
inzichten, net omdat er geen paters zijn of magisters die hem de juiste weg
aanwijzen. Toch is het belang van het werk van Machiavelli, zeker ook van de
Discorsi gelegen in het feit dat hij schreef nadat hij actief was geweest in de
ambtenarij en de zwakheden van de Florentijnse republiek had onderkend. En hij
wilde vooral, het weze herhaald, het volk wilde inlichten over wat het van
(charismatische) leiders te vrezen heeft.
Politiek is actie, politiek
denken is ook alleen maar van belang als er actie uit volgt en het doel moet
altijd nog bekeken worden. De Romeinse Republiek, volgens de canonieke
geschiedenis van 506 BC tot 49 BC – de periode tot 31 BC is er een van
politieke en institutionele chaos, waarbij de burgers geen greep meer hadden op
de gebeurtenissen, zelfs de senatoren niet, beschouwde de Florentijn als een
tijd van vrijheid. Het einde van het koningschap betekent voor Machiavelli het
einde van de slavernij, maar het begin van het principaat vernietigt de
vrijheid opnieuw, omdat de regels niet meer helder zijn en vervolging uit
willekeur gewoon kan volgen. Denkend aan Navalny en ook aan Seneca, moeten we
wel begrijpen dat net in die omstandigheden de zittende macht uitdagen een daad
van moed en zelfopoffering kan heten. Zou Machiavelli daar oog voor hebben? In
een aantal opzichten getuigde hij evenzeer van politieke moed, met zijn brieven,
met Il Principe en de Discorsi.
Het is niet gemakkelijk, zegt
hij, zegt Beeckman te begrijpen dat mensen denken dat ze in vrijheid leven,
terwijl ze in alle opzichten onderworpen zijn aan een macht die hen kan maken
of kraken. Het is voor ons gemakkelijk om kritisch naar de regering te kijken
en te klagen over het povere niveau van beleid, het zal ons in principe geen
boterham met beleg kosten, maar of we gehoord worden, is een andere zaak. Het
is voor ons, gaan we verder, gemakkelijk te ageren in een actiegroep tegen
windmolens in de weiden achter ons huis en intussen te militeren voor meer
klimaatmaatregelen. Ik heb altijd de indruk gehad dat Machiavelli geloofde dat
men inderdaad de slogan van Karel de Stoute, zijn devies dus, eigen kan maken “Je
lay emprins” – ik heb het gewaagd, maar dan wel succesvol – als een nuttige
aanpak kan zien. Het was en blijft altijd zo dat politiek ook een eigen
dynamiek kent, waarbij beschikbare middelen, militaire en andere ingezet kunnen
worden voor specifieke doelen, waarbij de omstandigheden en ontwikkelingen
wellicht dwingend blijken. Van verovering van gebieden van andere, zwakkere
partijen tijdens de Romeinse tijd, maar ook tijdens de Middeleeuwen en vooral
de Renaissance tot het planten van kolonies op verre kusten en tot slot het
streven naar economische expansie, wat zich dan uitdrukt in een uitbuiten van
productiemiddelen wat tot een complex economisch systeem heeft geleid. De macht
in dat systeem ligt niet meer bij vorsten of bij verkozen politici in latere
tijden, maar bij economische actoren, wat in de VSA rond 1900 tot
antitrustwetgeving heeft geleid. Precies
die omschakeling van het meesterschap over machtsmiddelen heeft het hybride
karakter van de politiek sinds de dagen van Machiavelli grondig gewijzigd,
omdat de machtsmiddelen uitgebreid zijn en niet meer louter op militaire slagkracht
gebaseerd zijn. De vraag is dan of de overpeinzingen van Machiavelli nog wel
gelden.
Met Tinneke Beeckman ben ik
geneigd daar positief over te oordelen, alleen moeten we er ons dan rekenschap
van geven dat er in de strijd om de macht andere partijen naar voor zijn
getreden, die zich naar eigen zeggen niet met de politiek moeien, maar
niettemin over de nodige hefbomen beschikken, bijvoorbeeld om een land geen
nieuwe kredieten te verschaffen. Ook zijn een aantal deelnemers anoniem of bij
afroep te mobiliseren. Sinds de Weimarrepubliek ten onder ging, huiveren we bij
het zien van marcherende massa’s in de straten van hoofdsteden, huiveren we
voor opiniemakers die openlijk het bestel aanvallen, zonder zelf met remedies
aan te komen. En de klassieke partijen verliezen aan slagkracht en vooral
aanhang omdat ze niet meer weten hoe ze het verhaal, hun boodschap moeten
vertellen.
Terecht wijst Beeckman op de rol
van lobby’s in Washington, die het politici, leden van het Huis en de Senaat
quasi onmogelijk maken hun eigen inzichten te volgen, als het om zaken als de
beperking op wapenbezit of de prijszetting van medicijnen aankomt. Voor
economische actoren is winstmaximalisatie een must, zegt men dan, waarbij lobby’s
dan vrolijk de lezing van in dit geval het Tweede Amendement oprekken: in
plaats van milities die vanzelf een groepsgebeuren zijn, wordt wapenbezit voor
individuen onbeperkt uitgebreid, ten koste van sociale controle en organisatorische
beheersing. Zoals we weten hebben we de afgelopen decennia wel vaker mensen
zien sterven, die door doorgeslagen schutters in een school of kerk worden
neergemaaid. Er kan ook verwezen worden naar de wijze waarop politici het
onderwijs hebben ondergraven, zeker voor achtergestelde groepen en regio’s,
waarbij de toegang tot goede universiteiten zelfs gekaapt werd, door fraude
vanwege zeer welstellende kinderen, die er zelf niet veel van bakken,
onderwijsgewijs.
Het probleem is politiek in de
mate dat verkozenen in de staten en op federaal vlak van bepaalde kwesties een
strijdpunt maken, of een ideologie gaan prediken die een specifieke inhoud geven
aan het begrip verdienste en succes. Sinds de jaren zeventig werd op de een of
andere eigenaardige manier de idee van het calvinisme nieuw leven ingeblazen,
dat succes in maatschappelijk opzicht een bewijs is van het feit dat Gods zegen
rust op die persoon. Wie geen succes heeft, tja, die zit niet in Gods bovenste
lade. Het werd zo niet gezegd, maar ook linkse opiniemakers hebben het apert
lastig met losers. Het gevolg was, denk ik dan, dat mensen die niets te zoeken
hebben bij politici, bij partijen en ideologieën die succes boven alles stellen
en belastingen verlagen voor wie al weinig betaalt, toch voor haar
vertegenwoordigers gaan stemmen. Bovendien zien we dat de onafhankelijkheid van
parlementsleden in de VS door de lobbygroepen ernstig in het gedrang is
gekomen, waardoor men hen niet langer vrij in republikeinse zin kan noemen,
zoals ook Beeckman onderstreept.
Het boek dat hier ter overdenking
voorligt, komt zeer van pas, omdat we merken dat politici in België en
Nederland, in Europa het vaak moeilijk hebben te functioneren als vrije lieden
v/m in een gestructureerde context. Er zijn uitzonderingen, zoals Pieter Omtzigt,
die het de regering waar zijn partij, het CDA deel van uitmaakt, van de toeslagenfraude
een zaak heeft gemaakt die vooral de administratie van het ministerie van Financiën
in verlegenheid bracht, maar ook bewindslieden als Weekers en Lodewijk Ascher,
PVDA kwamen de laatste dagen in het spervuur van vragen terecht en moesten
toegeven dat ze de heel weinig hebben ondernomen om, zoals Weekers had
aangegeven de balans bij de dienst kinderopvangtoeslagen in het oog te houden.
Ouders met recht op toeslagen werden plots bij voorbaat en zonder bewijs
verdacht van fraude en velen kwamen in financiële problemen. De vraag of de bewindslieden
de aanstichters waren, zal moeten blijken na het onderzoek dat een
parlementaire commissie voert.
Het is in deze ook nodig te zien
hoe populistische partijen in het spel om de macht blijk geven van politieke
moed, dan wel of ze via manipulatie en misleiding de kluit, de kiezers belagen.
Omgekeerd kan men ook de vraag stellen, zoals ik die net te berde bracht, of
politici wel voldoende moed en inzicht aan de dag leggen om in veranderende
omstandigheden conflicten aan te gaan in plaats van ze ootmoedig te mijden, wat
in een aantal situaties ook verwijtbaar gedrag moet heten. Populisten verwijzen
graag naar traditionele partijen als de elite, die zij bestrijden, maar die
partijen doen er weinig aan om die zweem van ongenaakbaarheid te weerleggen. In
Europa, in Frankrijk, België en Nederland, behalve Wallonië zijn
sociaaldemocratische partijen de afgelopen jaren op hun gezicht gegaan en hebben
om verschillende redenen de aanhang verloren waar ze dachten aanspraak op te
kunnen maken, alsof kiezers eigendom van partijen zijn. In Frankrijk had
François Hollande zich als een satraap gedragen, met 20 jaar dienst als prefect
van de Corrèze, maar vooral geen antwoorden (meer) had, politieke antwoorden,
want hij handelde als technocraat, die wel een normale president wilde zijn.
Tinneke Beeckman laat zien dat
de omstandigheden waarin politici en machthebbers handelen dan wel veranderen,
de kwestie, waar ook Hannah Arendt zich over heeft gebogen betreft de aard van
het politieke in een complexe samenleving. Niccolo Machiavelli was een van de
eersten die uitlegde dat in een vrij grote stad met een gediversifieerde
bevolking de macht van een beperkte elite de zaken van het geheel, van de res
publica niet ten goede komen. Hij wist hoe bijvoorbeeld mensen, zoals Machiavelli
senior, ondanks duidelijke kennis en inzichten uit het politieke lichaam
geweerd konden worden. Nu is de strijd tussen elite en middenklasse altijd wel
een cruciaal gegeven geweest van de twaalfde eeuw af, maar Machiavelli gaat voor
een politiek programma, in zijn Discorsi en hij legt aan den volke uit hoe de
elite functioneert, hoe vorsten functioneren want daarover gaat “Il Principe”.
De lectuur van dit boekje werd al vlug geduid door de kerk en de elites, want
het verscheen op de index librorum prohibitorum, net omdat het zo schadelijk
was voor het aanzien van zittende elites. In die zin had de gewezen ambtenaar
Machiavelli wel degelijk moed, net zoals hij gefrustreerd was over de houding
van de gonfaloniere ofte vaandeldrager, het hoofd van de Republiek, die
zich geen raad wist met de eisen van de machtsuitoefening en zo de Medici toeliet
opnieuw de macht te grijpen. Overigens wordt in toeristische gidsen de
terugkeer van de familie als een herstel van de vrede gezien, wat toch wel
vragen oproept over hoe inzichten over macht en structuur van een maatschappij
worden bekeken.
Tot slot moeten we met
Machiavelli wel vaststellen dat elke roep om een leider, een Vaandeldrager die
weet hoe het moet, in wezen een aanslag is op de vrijheid in de samenleving om
als vrije lieden de toekomst en de gang van zaken te bespreken. Het is van belang,
zoals ook Arendt zag, het private goed te onderscheiden van het publieke, want bij
publiek optreden geldt dat we het eigen belang op de achtergrond schuiven en dat
we meedenken over de publieke zaak. Het gaat er wel om dat in onze tijd macht
en autoriteit niet meer lijken samen te vallen met aanspraken van families en
clans, al spelen die in een aantal landen wel een rol op de achtergrond. In die
zin zou het best interessant wezen de visie van Machiavelli, zoals Tinneke
Beeckman die presenteert aan de EU te toetsen, want hoewel de economische macht
groot is, blijkt de interne cohesie wel eens moeilijk te bespeuren en blijft de
externe geopolitieke macht ver te zoeken. Net omdat er figuren zijn die
politieke macht op de wijze van Cesare Borgia denken te kunnen vervullen en
omdat buitenstaanders, zoals Poetin en Xi, de leider van China nauwelijks
verhulde pogingen ondernemen om de EU te ontregelen. Dat was immers het grote
probleem voor Niccolo Machiavelli dat te veel lokale leiders, inclusief de
paus, bij uitstek de paus politieke macht hanteerden voor eigen doeleinden en
zo de macht op het Italiaanse schiereiland versnipperde, waardoor Lodewijk XII
maar ook de Habsburgers de boel konden overnemen of gewoon een robbertje oorlog
voeren tegen elkaar. Dat burgers er alle belang bij hebben figuren die
aanspraak maken op (al-)macht te temperen en onder controle te houden, mag dan
ook een belangrijke les zijn van zijn uitgebreide denken. Dat een samenleving
altijd aanleiding geeft tot een politieke ordening weten we intussen, Beeckman
legt uit hoe die politieke organisatie kan verlopen tot nut van ’t algemeen,
waarbij ze aangeeft hoe een auteur aan het begin van de zestiende eeuw al
begreep dat de machtsuitoefening van vorsten vaak de verkeerde kant opgaat. Dat
vergt nog nader onderzoek voor deze tijd. Net die kwestie krijgt hier een
belangwekkende aanzet.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten