De charmes van het levensgenieten

 

Reflectie

 

 

Hedonisme, een pleidooi

 

Adelheid,

 

Gustave Van de Woestijne, de Likeurdrinksters.
Van de Woestijne zou op zeker ogenblik naar het 
klooster gaan, maar hij koos voor de schilderkunst. 
Hoe hij tegen het genot stond, blijft altijd wat 
in het verborgene, maar genieten was hem niet vreemd. 

Je liet verschillende malen horen dat je meer aandacht voor hedonisme wil en dat we ons dat moeten aantrekken, dat hedonistisch in het leven staan best wel het overwegen waard is. Hedonisme? Pardon? Is dat niet bedenkelijk, zelfzuchtig of zelfs gewoon, zoals ik het hoorde van de leraren op college mensonwaardig? Je denkt er anders over en zelf denk ik dat het inderdaad belangrijk is, het genot te ervaren en het te zoeken. Blijft de vraag waarom hedonisme zo zwaar in de verdrukking is geraakt en mensen menen – ondanks hun eigen levenshouding – dat het ongepast zou zijn, dat ascetisme beter bij de mens zou passen, om allerlei redenen. Welk beeld evenwel hebben we van hedonisme, van “de hedonist”?

 

Adelheid, bij het bekijken van schilderijen, wat we wel vaker doen, komen we al eens figuren tegen, die we ons als zinnelijk voorstellen, zoals men dat kan lezen bij Balzac of Walschap, meen ik, waar ergens een notaris voorzien wordt van zinnelijke lippen en elders kan men vernemen dat een protagonist, Stefan Bolkonski, er een zinnelijke levensstijl op na houdt, wat dan weer meebrengt dat hij zijn gezin met vijf of meer kinderen durft te verwaarlozen, vooral uit onoplettendheid, meent zijn zwager, Lewinski. Ik heb het over Anna Karenina, een roman waarin over de zinnelijke impulsen in het leven wel meer geredekaveld wordt, door Tolstoj, die aan het einde van zijn leven een – mijn gedachte – egoïstisch ascetisme zou gaan belijden. Je merkt het overigens wel vaker bij mensen die menen dat onthouding aan te prijzen valt, onthouding van drank, tabak, vlees en ongezond leven, dat zij menen dat het niet lekker (meer) is, vlees te eten, of dat het niet goed is, zomaar met de auto te gaan cruisen langs alle ’s heren wegen. Behalve van een morele superioriteit geven zij vaak genoeg blijk van een zekere genotzucht, omdat ze menen dat hun leven beter wordt, genotvoller, als ze zich niet meer inlaten met vulgaire genoegens als een vleesbarbeque, als een bezoek aan het frietkot. Intussen zijn er die inderdaad die genoegens opgeven – ik ga ook maar zelden naar het frietkot om de hoek – maar bovendien vinden ze het dan niet echt erg als ze even naar Ibiza vliegen voor wat geluidsrijke genoegens. Goed, het valt bezwaarlijk aan te prijzen anderen te wijzen op hun (persistente) inconsistentie, de vraag is of men werkelijk genot put uit het besef zich moreel verheven te achten. Blijkbaar wel.

 

Hedonisme heeft me altijd wel aangesproken, misschien eerder in een epicuristische benadering, waarbij men genoegens niet tot het uiterste uitput, want dan put men ook zichzelf uit valt te vrezen. Maar goed, we merken de afgelopen dertig jaar een terugkeer naar een grote terughoudendheid als het om het beleven van genot gaat, al zal men radiostemmen wel vaker het genot horen aanprijzen. Dat genot, in de wintertijd enigszins anders dan in zomertijd komt altijd neer op eten en drinken, vooral drinken. Het genoegen van een goed glas wijn, zegt men dan, hoeft men zich niet te ontzeggen, maar toch, gezien de heersende moraal, mag men dan niet rijden en moet men ook wel met mate alcoholische dranken consumeren. Eten wordt ook al verdacht gemaakt, omdat het leiden zal naar obesitas en andere kwalen, terwijl de levensverwachting gestegen is, tot rond de 80. Kort voor WO I was die levensverwachting nog heel wat lager, ongeveer tussen vijftig en zestig, voor wie de volwassen leeftijd had bereikt. Pensioenen werden dan ook vastgesteld op 65, wat de staat veel opbracht en de kosten onder controle hield. Het kan dezer dagen toch niemand ontgaan dat mensen veelal gezonder leven dan rond 1910, waarbij men nog geen diepvriezer had om voedsel op een gezonde manier te bewaren. Vlees werd gezouten of gerookt, groenten werden opgelegd en altijd was er zout in de buurt. Ik vermoed dat wij het voedsel van onze overgrootouders niet echt zouden smaken, al was het maar de karnemelkse pap – liefst zonder brokken - die we zelf genoten hebben.

 

Overigens, men kan vaststellen dat na WO I de Wet Vandervelde of wet op het regiem van den Alcohol diende de volksgezondheid, maar had ook te maken met morele opvattingen vanwege de elite ten aanzien van het volk, dat niet spaarzaam zou zijn en niet weten om te gaan met luxe. Het verhaal van de huisvaders die hun kroost verwaarloosden en moeders in tranen liet smeken “och vader, drink toch niet zoveel”, werd kwistig rondgestrooid, terwijl de oorzaak van de armoede in Vlaanderen en België te maken had met lage lonen, - voor WO I – en ook wel hield men de voedselprijzen onder controle, wat dan weer het gezinsbudget spaarde. Maar leefden die arme sloebers, zoals ook in het gezin van Paemel te zien is, zo slecht, onderworpen door nooddruft en uitzichtloosheid? Het verhaal is wellicht wat complexer, want er bestond bij dat zogenaamde arme volk wel degelijk een ambitie, die zich uitdrukte in een arbeidsethos.

 

Afsluitend over de alcoholbeteugeling ziet men ook een andere missie opduiken, namelijk van geheelonthoudersbonden, die de aangesloten leden wilde afhouden van de drankduivel, roken en ongeregelde seksualiteit. Waar de kerken uiteraard wekelijkse een vorm van geheelonthouding preekten, omdat excessen aan drank en gulzige eetlust zondig zijn, waren, daar was het wat de seks uiteraard niets gedaan, want alleen binnen het huwelijk en dan nog op kuise wijze, wat dat ook mag betekenen. De gedachte van progressieve krachten in de samenleving, de vakbonden, mutualiteiten en volksverheffende verenigingen was dat excessen en ongetemperd lustleven de arbeiders van hun opdracht en missie zou afhouden, namelijk te weten dat zij hun kinderen een beter lot dienden te schenken dan het werkvolk gemeenlijk toevalt. De weldadigheid werkte dat niet echt tegen, maar steunde de ambities van mensen die hogerop wilden niet echt. Toch zou gedurende de negentiende en vooral de twintigste eeuw blijken hoezeer er in families mogelijkheden waren tot sociale mobiliteit. Het kon een genoegen zijn voor een wever te zien dat zijn zoon professor kon worden aan de universiteit.

 

Hedonisme raakt aan de wezenlijkste kenmerken van wat een mens tot mens maken, verbeelding, maar ook sensaties die in het dagelijkse leven niet frequent lijken voor te komen. Thomas Buddenbrook jr. beseft op zekere dag dat hij niet genoeg koesterde wat als gelukkige ogenblikken, zelfs dagen mocht gelden. Hij begreep dat hij het geluk niet had gezien dat hem was toegevallen, maar dat hij zo hoog in de maatschappelijke piramide kon opklimmen had hem eerst wel met vreugde en trots vervuld, maar vervolgens had hij gemerkt dat dit zijn dagelijkse zorgen niet verminderde, want hoe kon hij die staat blijven voeren, als zijn bedrijf niet klaar zou blijken voor de nieuwe tijden. Thomas Mann contrasteert de gemoedelijke staat van welgedaanheid van Jean, de grootvader van Thomas en diens tobberige omgaan met de omstandigheden, zodat zelfs een feest een corvee bleek, omdat de schijn van welgedaanheid diende opgehouden te worden. Het nieuwe huis van Jean Buddenbrook was een verwezenlijk voor de stamvader, voor de kleinzoon was het een last, waar hij geen genoegen uit kon putten.

 

Hedonisme is evenzeer een antwoord op de vraag hoe het goede leven ons nu toelacht, als ascetisme dat is, maar men kan zich niet van de indruk ontdoen dat in onze cultuur de angst voor het genieten de overhand blijft halen op de hoop dat mits verstervingen ons leven toch iets waard zou zijn, de moeite waard zou zijn. Adelheid, je pleit voor hedonisme in deze tijd en een mens krijgt visioenen, als zouden we samen door malse weiden rennen, geheel als Adam en Eva gekleed, voor de zondeval, maar dus ook, kan men veronderstellen, zonder de kennis van wat deugd kan doen. Herman Pleij beveelt ons aan in de geest van de rederijkers te treden, met stokverzen het goede leven en het meest intense genot te beleven, want de kerkelijke leer werd niet alleen door Luther en Calvijn aangevallen, die per slot van rekening strakker uitviel, die respectieve versies van de nieuwe leer, dan de oude moederkerk. Het spannende aan het boek van Pleij bestaat erin dat in diezelfde periode dat mensen, zoals de Broeders des Gemenen Levens, van Geert Groote naar een passend leven, gebaseerd op een gematigde ascese, volk en elite in hun respectieve verbeelding van liedjes en refreinen het lijfelijke, het zinnelijke net wel exploreerden, te berde brachten. Vrouwen mogen in die teksten nu wel genieten en hoeven niet passief onder te liggen, maar mogen ook hun erotische extase zelf zoeken. De gedachte is, denk ik met de Neerlandicus, dat dit hun dagelijkse handel en wandel niet in het gedrang hoeft te brengen en dus hun welvaart en de orde van de samenleving niet hoeft te verstoren. Genot hoeft geen schadelijke gevolgen te hebben, dus genot zoeken mag best, want wat de kerk beweert, dat seks zondig is, ongeregelde seks en de esbattementen die dat met zich mee kan brengen hebben hun plaats in het leven.

 

Men kan hierbij verwijzen naar Abelardus, die, helaas ontmand, toch wist te schrijven – dat dacht toch een auteur in de dertiende eeuw, voor zover het authenticiteitsdebat helemaal ten einde is gevoerd – toch nog met volle teugen aan zijn Héloïse dacht en haar schreef, net zoals zij zich zijn vurigheid herinnerde en dat ook schreef, althans zo wil de brievenbundel doen geloven. Het blijft een wonderlijke bundel brieven, vooral de eerste brieven, voor wie zich een beeld wil vormen van seksuele vervoering en extase. Wat ik me afvraag is of er een tekstuele relatie bestaat tussen deze brieven en wat we van een mystica als Hildegard von Bingen hebben gekregen aan evocaties van haar band met Jezus Christus. Het is notoir bewerkelijk om overtuigend het liefdesspel te schrijven.

 

Men kan zich ergeren aan het woord “liefdesspel”, want we horen het nog zelden en lezen het al helemaal niet. Afgezien van de nobele gedachte dat een spel spelen altijd weer concentratie vraagt en ernst, geen gesjoemel verdraagt, heeft het spel het ook in zich dat het buiten de tijd bedreven wordt, dat wil zeggen, dat behalve in bordelen het bedrijven van de liefde de geliefden geen tijd kost, maar juist genoegens en tijd schept, die niet beter besteed kan worden. Alleen, sinds de oudheid is men vanwege het streven naar ascese de liefdeshandelingen als overbodig en enkel op genot gericht gaan beschouwen. Hierbij maakte men geen verschil tussen hetero- en homoseks. In de Christelijke traditie werd de ascetische evolutie verder doorgevoerd en onderbouwd met gedachten over de zondeval. Het genot van het samenzijn en elkaars lichamen in vervoering brengen, was en is nog altijd iets dat uiteindelijk iets dat behoort tot de privésfeer, maar tegelijk, omdat er zoveel bedenkingen geuit werden bij het aanprijzen van goed gedrag, in deze tijd anders dan vijftig jaar geleden. Maar in wezen blijven we op de een of andere manier genot als doel van streven en handelen afwijzen, omdat het ons buiten zinnen zou kunnen brengen en ons onvoorspelbaar maken tegenover onszelf. In meerdere opzichten is het mensen gegeven te genieten van omstandigheden waarbij men in “the zone” zou zijn, althans, zo stelt men het. De een vindt het in meditatie, de ander in ultraloop of zelfs in het uitwerken van een wiskundig bewijs. Gewoon tafelen met iemand of een clubje mensen kan evenzeer een genot blijken, waar we lang aan blijven terugdenken. Waarom zou genot dan verdacht wezen en waarom moeten we/ze hedonisme verdacht blijven maken.

 

Soms komt er publiciteit voorbij voor condooms en dat verwijst uiteraard naar specifieke piekmomenten van genot, maar echt overtuigend lijken ze slechts voor wie zich kan verbeelden wat voor genot het kan brengen, seks, al is een condoom niet altijd bevorderlijk voor de feestvreugde, maar goed, er zijn gevaren, soa’s, een ongewenste zwangerschap, die het wel nodig maken een fatale druppel te vermijden. Wel blijft het altijd nogal mechanisch en het genot zit vooral in het orgasme, van elk, van hem, haar… terwijl het wel meer om het lijf heeft of kan hebben. De verbeelding van de Kamasutra lijkt vooral op onze lachspieren te werken, maar de oefeningen kunnen wel het erotische beleven aansterken en het genot verhogen.

 

De vraag is en blijft evenwel wat we met dat genot aanvangen, want je kan toch maar moeilijk genieten van een maaltijd als je voortdurend foto’s zit te maken van de schotels die aangedragen worden. Soms kan het verrassend zijn wat een chef te bieden heeft, maar het uitzicht alleen is niet het hele genot, ook het strelen van de smaakpapillen maakt er deel van uit en dan is er het gezelschap, de gesprekken, de plannen die desgevallend gesmeed worden, de ontspannen kout. Dat dit aangenaam kan zijn, ligt voor de hand, doch, als je ligt te azen op een aangenaam moment, dan kan het vooral teleurstellend wezen. Tijdens een bergwandeling, jaren geleden, met een geliefde, raakten we onder weg in een lang gesprek over de schoonheid en hoe we daar mee om plegen te gaan. Als muzikante vond zij dat het niet ergens een vooraf bestaand sjabloon kon zijn dat iets moois maakt of net niet. Daar was ik het mee eens, maar wat als we geen criteria zouden hebben, of is het onmogelijk geen criteria te hebben opgeslagen? Een sonate van Brahms, een Lied van Hugo Wolf, dat zij toen oefenende, was en is mooi, maar pas als je het hoort. Ze slaagde erin, toen we ergens op een bank bij een berghut zaten, plots het lied te zingen, alleen begeleid door de koebellen een eind verder. “Er ist’s” dus, toch geen simpel lied. We zaten er niet alleen, maar op dat moment vond ze dat niet zo erg, integendeel. Na het lied, waarmee ze haar punt maakte, wierp ik op dat wij dat mooi vonden maar dat die andere mensen er geen zier aan vonden. Je kan eenduidige schoonheid vinden, maar soms heeft het meer nodig, want je kan als flierefluiter door het leven gaan, op zeker ogenblik is er iets dat het banale overstijgt.

 

Koket vroeg ze dan maar of ik haar mooi vond en uiteraard mocht ik niet aarzelen, maar toch leidde die vraag tot nieuwe discussie, want hoe bepalen we dan dat de geliefde mooi is, of dat die schoonheid doorslaggevend kan zijn. Het mag duidelijk zijn, dit soort discussies worden wel vaker gevoerd, maar het blijft wel opvallend dat we er niet altijd in slagen aan te geven, zoals, bedacht ik mij toen ook, Boer Wortel die een kruislieveheer had gesneden in hout en daarin al zijn vreugden en verdriet sneed, soms met meer kracht dan nodig was, waardoor het beeld wat hoekiger uitviel dan verhoopt. Het is een schoonheid die wij mensen creëren en waar we soms meewarig over doen, over het hobbywerk van een simpele boer. Maar Wortel, zoals Felix Timmermans die schetst en uittekent, heeft meer in petto dan we ons vandaag kunnen voorstellen, omdat we met het boerenleven niet meer vertrouwd zijn en omdat we dus ook het boerenleven voor de mechanisatie, zonder tractoren en melkmachines niet meer kennen. De boer of boerenknecht achter het paard, bij het bemesten, ploegen, eggen, zaaien, rollen, het lopen achter de hooipikker, het harde spannen van de spieren als het oogsten door onweer in war gestuurd wordt, dat alles schept genot, denk ik, maar dan vooral achteraf, als alles zonder ongelukken verlopen is, want dat kan altijd nog.

 

Ons worden vormen van genot voorgesteld, waarvan ik me wel eens afvraag hoeveel ervan genieten in huis komt, want het ongedwongene lijkt vaak afwezig. Toch kan een dansfeest echt wel heel aangenaam zijn, ondanks de kleine schurende regeltjes van etiquette en goed gedrag. Het gaat erom dat we even vergeten dat er ernstige dingen zijn, waar het toch zeker moeten over hebben. Toch kan zo een gesprek over de ernstige dingen wel degelijk ook een genot opleveren, omdat het niet gescript is en je niet altijd weet wat de andere te berde zal brengen. Het uitwisselen van inzichten, aannames en veronderstellingen, het onderzoeken ervan kan heel wat bijbrengen en tegelijk zelf een verpozing blijken, als we vergeten dat de inzet van het gesprek de eigen glorie is, het eigen gelijk bevestigd zien. Het aanreiken van genot, zoals de media dat graag doen, zeker ook influencers, lijkt me net een contradictie, omdat de aangesprokene niet altijd met het juiste been uit bed gestapt is. Men toont ons eindeloze ruimtes, waar sofa’s staan voor twaalf gezetenen van licht obese omvang, terwijl er nooit iemand zit. Men toont ruimtes die drie vierden van de burgers zich niet kunnen veroorloven, of zelfs niet zouden willen omdat het onderhoud te duur is. Genieten van een grote loft? Het zal wel, maar als het een showcase is, geen leefkamer, dan stelt het toch niet zoveel voor. Of de gewoonte in de VS van dure keukens te plaatsen, die men dan vooral niet zal gebruiken. Het kan genotservaringen opleveren in een minder geoutilleerde keuken een lievelingsgerecht te bereiden, te experimenteren of gewoon proberen een recept uit een kookboek zo goed mogelijk uit te voeren. Het blijft altijd opvallend dat we daar al eens laatdunkend over doen, terwijl het wel evengoed een genot kan wezen, het koken dan en het savoureren naderhand.

 

Men kan niet stellen dat er een bijzondere vorm van genot is, of beter, soms merken we dat we genieten van iets waar we voordien geen aandacht aan hadden geschonken. Het blijft wel van belang dat dit genot, genieten van dingen die zich voordoen, waar we ons op voorbereiden, die we zelf organiseren naderhand ook een goede herinnering blijft. Het kan ook geen kwaad na te gaan of waarvan genieten niet ook in zekere mate pervers zou blijken, al blijft dat altijd voor discussie vatbaar. De jongeman die verleid wordt door een iets oudere vriendin, dat kan men nauwelijks pervers noemen, al lag dat ooit anders of jongens dan wel meisjes die verleid worden door iemand van het eigen geslacht, kan men nu niet anders dan aanvaardbaar beschouwen, terwijl in de jaren ’80 jongens noch meisjes wilden geconfronteerd worden met dergelijke gebeurtenissen, hoewel het klimaat toen wel veranderde, waarbij AIDS/HIV op een onverwachte manier homoseksualiteit meer aanvaard maakte. Dit laatste is een veronderstelling, maar geput uit de ervaringen doorheen de jaren. Mensen kunnen mensen die ongeneeslijk ziek worden weinig verwijten – al blijft de aanvaarding wel achterwege – terwijl in het publieke leven homo’s en lesbiennes – niet iedereen houdt van de term – vaker uitkwamen voor hun geaardheid en hun levenswandel minder stof deed opwaaien. Het kan zijn dat we ook begrepen hebben, tijdens die periode en figuren als Elton John of Stephen Fry lieten zien dat men achtenswaardig kon zijn. Ook aan (katholieke) universiteiten zag men dat mensen van hun voorkeuren geen geheim meer maakten. De vraag is dan uiteraard of mensen dat altijd voor lief nemen, want er wordt wel eens geweld gepleegd tegen mensen die zich te duidelijk laten zien, op drukke plaatsen.

 

Genot evenwel wordt vaak individueel beschouwd, dat wil zeggen dat we weinig hebben aan het genot van anderen, terwijl dat in werkelijkheid best wel voorkomt, want kunnen we niet genieten van het plezier van een kind dat we net een mooi cadeau hebben gegeven? Of nagenieten van een fijne avond? Nog eens, hedonisme hoeft niet te rijmen met egocentrisme, egotisme, maar kan best uitgebreid naar een delen van de vreugde. Het gaat er immers om dat we genieten via interactie met anderen, of het nu bij een museumbezoek is of sprekend over een film die men gezien heeft. We houden die genietingen enigszins klein, omdat in het licht van later juist die kleine genietingen gaan doorwegen als iemand zich gekoesterd (wil) weten, geborgen en veilig. Anderzijds zal de publieke opinie, zal overheid daartegen ook weinig inbrengen, omdat het onschadelijk blijkt en integendeel mensen de kans geeft zich wel te bevinden bij de gang van zaken. Onderzoekers naar geluk geven vaak de indruk dat mensen moeten expliciteren wat hen gelukkig maakt, terwijl dat lang niet altijd helder is.

 

De reden waarom hedonisme vaak in een kwalijk daglicht kwam te staan en nog staat, heeft te maken met de wil tot controle en beheersing, zoals uit het conflict omtrent abortus blijkt. Hoe vaak zijn het niet vrouwen die zich verzetten tegen de mogelijkheden voor (andere) vrouwen om de zogenaamde gevolgen van hun verdorvenheid weg te werken, terwijl mannen er zonder meer mee wegkomen – hoeveel verkrachtingen worden aangegeven en vervolgens ook nog vervolgd, laat staan veroordeeld. Sinds de jaren zestig is er heel wat veranderd en vrouwen kunnen meer beschikken over hun vruchtbaarheid en dus vrijer naar eigen inzicht handelen en dus ook kunnen zij hun seksuele appetijt beleven, want hongeren en dorsten naar liefde en genegenheid, seks ook, kan niet fout zijn. Dat er ook andere connotaties in het spel zijn, zoals machtswellust en onderdrukking kan de goede kant van de evolutie niet geheel verdonkeremanen. Toch blijft men hedonisme verdacht vinden, al was het maar omdat men anderen niet meer gunt dan men zelf binnen handbereik acht.

 

Je pleit voor hedonisme en ik ga daar graag in mee, Adelheid, maar het blijft dan nog altijd de kunst te genieten, als er zich gelegenheden voordoen. Het blijft ook de kunst te weten wanneer het niet aan de orde is, maar ook dat er veel vormen zijn van intens genieten, zoals de ultraloper weet, maar ook de student die in het studeren niet enkel de weg naar een papiertje ziet, maar ook het studeren zelf ervaart als iets wat genoegens schept, nog los van de examens. Het kan ons niet ontgaan dat in de wandeling mensen spreken over hun baan, of werken in het algemeen, dat dit vaak alleen maar om nut gaat, om de vreugde die men kan putten uit gedane arbeid, de dagelijkse boterham met beleg, maar over vreugde in de arbeid, dat blijft vaak onbesproken. Hedonisme afwijzen, het betekent telkens weer het kaalscheren van het leven zelf en ontdoen van wat er aangenaam aan is. Dat, Adelheid, stemt mensen wellicht ongelukkig en wantrouwig, want het lijkt erop dat ze (steeds) minder controle hebben op het eigen leven. In deze tijden van corona kan men er niet omheen dat we vele vormen van genoegens moeten laten wachten, terzijde moeten schuiven, wat dan weer andere genoegens mogelijk maakt. Het blijft dan wel vreemd dat we de genoegens van anderen wel eens afdoen als banaal en triviaal, zonder er ons rekenschap van te geven dat de eigen pleziertjes ook niet veel om het lijf hebben. De neiging oordelend naar anderen te kijken, maakt het moeilijk onze eigen levenswandel goed af te wegen.

Eén aspect van het hedonisme vergt een uitgebreid onderzoek, namelijk of het hedonisme de claim van het nutsdenken teniet zou doen. Het utilitarisme gaat immers net om de vraag hoe we handelen, namelijk om ons welbevinden te verhogen. Het nut der dingen ligt in de wijze waarop die ons tot voordeel strekken. Utilitarisme is ook een gevolgenethiek, waarbij altijd, vanzelfsprekend het eigen voordeel aan de orde komt, waarbij de enige grens gelegen is in het verhinderen dat anderen schade lijden. Het hedonisme zou dan een verhevigde vorm van utilitarisme zijn. Mag ik vermoeden, Adelheid, dat voor jou het hedonisme net niet in dat perspectief bekeken hoeft te worden, want het hedonisme gaat wel over verhevigd genieten van de dingen des daags, maar wat we doen, hoe we de dingen doen, zijn gericht op iets anders dan nut, voordeel. Hedonisme kan impliceren dat men zichzelf in economische termen tekortdoet. Hoe het nu in elkaar geschoven zit, moet ik nog wel eens onderzoeken, maar ik vond het wel passend deze begripsverwarring aan de orde te stellen. Net het samenleven vergt immers dat men er al eens iets bij inschiet, dat men naar waarde weet te schatten, opbrengst, vermogen. Muziek beluisteren kan zo een activiteit zijn, kunst beleven evenzeer. Er gaat geld in om, maar het gaat niet om het consumeren van iets.

 

Omdat ik als jongeman met mijn broer die een zware mentale beperking had, te leven had, leerde ik wel degelijk dat genoegen scheppen in zaken die mij niet nauw aan het hart liggen, wel degelijk niet minder vreugde brengen kan. Overigens hield die jongen wel van klassieke muziek en kon hij zich vervelen bij meer actuele muziek. Onze condition humaine droeg en draagt ertoe bij dat we het leven niet ongestuurd leven, dat we er zelf vorm en inhoud, betekenis aan geven kunnen en dat we ons zaken voorstellen kunnen die er (nog) niet zijn. Ook onze omgang met anderen ligt niet altijd helder en klaar aan het oppervlak, want er speelt veel mee op de achtergrond, dat we pas naderhand ontdekken of net niet, zonder dat dit de relatie(s) onder druk hoeft te zeggen, tenzij we niet bezig zijn met de genoeglijke kant, dat we utilitair bezig zijn. Moet kunnen, maar draagt niet bij tot de feestvreugde. Klinkt het wat overtrokken te beweren dat het leven een feest is, een tranendal is het ondermaanse ook niet. Iet of wat neigen naar hedonisme, het hedonisme omarmen kan het leven wel aangenamer maken.

 

Hartelijke groet, ook voor Sneeuwwit

 

Bart Haers

Reacties

Populaire posts