Populisten en hun aanhang, een symbiose?



Reflecties

 

 


Het politieke debat voeren

Waarheid en doel van uitspraken

Populisme kan men niet uitroeien (bis)

 

 



Dr. Martin Luther King, voorvechter burgerrechten
in de VS en vermoord 1968. Hij had een brede
loyale aanhang, wist mensen te vatten en te ontroeren
met zijn redevoeringen en aansporingen. Toch kan 
hem geen populist noemen of demagoog. En in
in de VS is er ook Martin Luther King-dag, de
derde maandag van januari. Na hem
lijkt er een grote leegte te zijn ontstaan,
hoewel de burgerrechtenbeweging doorging. 

Probeerde ik in een uitgebreid stuk aan te tonen dat men aan populisme niet veel kan verhelpen, bovendien is wat populistisch lijkt wel waar voor de spreker en diens aanhang. De uitdaging bestaat er dan ook in opnieuw zichzelf te beraden over wat men gezegd wil hebben en hoe dat kan, terwijl het voor de burgers, min of meer actief betrokken, zaak is goed na te gaan wat deze of gene zegt die onze goedkeuring en voorkeur wenst te genieten. Ook dit lijkt alleen maar platgetreden weiland, maar laten we wel wezen, er speelt in het politieke handelen wel meer mee dan het gesproken woord alleen.

 

Hoe we daarmee omgaan speelt trouwens op verschillende schaakborden en ook is het nuttig het tijdsperspectief goed in het oog te houden. Nadenken over politieke campagnes, over de behandeling van maatschappelijke kwesties, het blijft een omvangrijke taak voor al wie zich betrokken weet bij het maatschappelijke leven. Tevje de melkboer staat op de markt van stadje nabij zijn sjtetl en luistert naar sprekers, de eerste juicht hij hartsgrondig toe, maar de tweede, die het tegenovergestelde betoogt, juicht hij met net zoveel enthousiasme toe. Naast hem staat iemand die hem observeerde en na de tweede spreker te hebben zien toejuichen, vraagt hij Tevje hoe dat kan. Die antwoordt zonder verpinken dat beide sprekers hem wel wisten te bekoren en dat hij zijn waardering niet voor zich kon houden. Dezer dagen zal men ver moeten zoeken naar zo een vrijzinnige geest die waardering kan opbrengen voor de wijze hoe sprekers hun tegengestelde inzichten aan de man brengen. Tegelijk wantrouwen we mensen die open staan voor meerdere inzichten, ook als die elkaar lijken tegen te spreken. De vraag wie waarheid spreekt komt niet aan de orde in dit verhaal. Het gaat om het spreken en hoe een en ander onder woorden wordt gebracht.

 

De ouden, Cicero onder anderen, meende dat men goed moest nadenken over retorica en gedurende twee millennia was de redekunst een van de hoofdbestanddelen van de opvoeding, voor wie althans Latijn (en Grieks) mocht studeren. De laatste decennia lijkt de aandacht voor retorica afgenomen, maar sprekers hechten uiteraard evenzeer aan hoe ze hun al dan niet doorwrochte boodschappen brengen. Uiteraard, want een slordige toespraak zal weinig applaus oogsten. Net als in het theater gelden er voor publieke sprekers gouden regels die men evenwel ook inspiratieloos kan volgen en verbodsbepalingen, die men slechts met veel moed en soms enig succes zal overtreden. De lezing van de bekende Vierde Catilinarische redevoering van Cicero, destijds gehouden om de Republiek te bewaren en ambtsmisbruik tegen te gaan, kan men ook wel demagogisch noemen, maar zijn opzet was om het naar de mode van de dag te zeggen, authentiek. Toch kan men Cicero niet vrijpleiten van belangenvermenging, wat tijdens de lezing ervan op college aanleiding gaf tot bespiegelingen over macht, gezag en het opnemen van een ambt. Het waren leerrijke lessen, maar, zo stelde menigeen met mij vast, kan men er ook een handleiding in vinden om net dat te doen wat men ethisch noch deontologisch kan verantwoorden.

 

De ouden hadden het ook nog eens gemakkelijk, denken we dan, want hoeveel Romeinen waren echt betrokken bij de schermutselingen en regelrechte politieke clashes in de Senaat? Vandaag staat een leger journalisten klaar om handelingen en uitspraken van politici te wegen op een apothekersweegschaal, geeft men graag de indruk, maar de waarderingen lijken meer op wat er in het kantoor van een bookmaker gaande is. Of een politicus v/m iets vertelt dat enthousiasmerend of cynisch is, krijgt alle aandacht, waartoe de uitlatingen strekken, blijft behoorlijk buiten beeld.

 

Politici spreken, leren spreken in een concrete context, die van een partij met een geschiedenis, tenzij ze een nieuwe partij oprichten en zelf bakens kunnen uitzetten. Dan nog merkt men dat het taalgebruik gecodeerd is en dat vrijuit spreken doorgaans niet betekent dat alles wordt gezegd, omdat de toehoorders weten wat er niet gezegd hoeft te worden. Expliceert men toch een en ander, dan onderbouwt dat de eventuele nieuwe wending die men geeft aan de eigen bestaansreden. Het doel van de partij, de bestaansreden zijn immers doorheen de jaren, decennia uitgekristalliseerd in staande uitdrukkingen, zoals dat bij de Volksunie en bij de CVP het geval was, maar ook bij BSP, later SP en eerlang Vooruit waar men behalve over kameraden over de plaats van de partij in het spectrum niet te veel hoeft te zeggen. Toch ziet men dat doorheen de jaren oude uitdrukkingen verdwijnen, omdat ze niet meer relevant zijn. Het sociolect van een partij onderzoeken zou wel eens heel wat kunnen bijbrengen over hoe sterk de integratie van leden in de partijcultuur evolueerde doorheen de jaren en geleidelijk ook erodeerde. Gebeurt dat wel op academisch niveau, dan merkt men daar nauwelijks iets van de brede media, wegens te technisch, zoals dat heet.

 

Tegelijk zagen we dat er een sociolect ontstond over de partijen heen, waarbij de bollebozen, onderhandelaars en querulanten met elkaar een jargon delen, dat voor het publiek wel eens Bargoens mag lijken of van een slijmerig viscose nietszeggendheid getuigen. En de media, vooral journalisten spelen daar ook hun deuntje in mee, proberen de raadsels van de Wetstraat diets te maken het publiek, dat ook niet altijd zo dom is als men durft te beweren. Politiek spreken zit met andere woorden ingebed in tal van geplogenheden, uitdrukkingen en wat niet gezegd wordt, kan iedereen vanzelf lezen als de code om een uitspraak te duiden. In die zin hoefden de Duitsers volgens Klemperer na verloop van tijd geen nazi-lexicon meer, want alles was hen duidelijk. Een bevel, zo kan men verder gaan, hoefde niet altijd helemaal uitgesproken te worden; de gedachte dat deze of gene actie wenselijk zou zijn, vanwege Hitler of een van zijn paladijnen was al ruim voldoende. Ook Donald J. Trump kon al met een gebaar of een halve gedachte zijn aanhang tot enthousiasme opzwepen. Anderen keken daar onbegrijpend naar, maar wie enigszins nadenkt over hoe we zelf spreken, in vriendenkring of familiekring, onder collegae weet dat niet altijd alles gezegd en gezwegen hoeft te worden. Dat geeft meteen ook aan hoe we ons van de taal bedienen in een soms wazig landschap, maar wie het moet begrijpen, pikt het wel op.

 

Daarom is het wezenlijk dat we gaan nadenken over het oordelen over het politieke vanuit het besef dat letterlijk opvatten van uitspraken ons niet altijd nader tot het doel brengt, begrijpen waarom het politieke debat niet altijd zo helder oogt als we zouden willen. Waar volgelingen een geniale zet zien als een leider plots even gas terugneemt over een geloofspunt, zien de tegenstanders vaak een onbegrijpelijke move, die dan weer aanleiding geven moet tot eindeloze analyses en inderdaad semantische zoekspelletjes. Semantiek doet ertoe, dat weet eenieder, al vindt men het graag spijkers zoeken bij laag water, maar we hechten aan woorden en geven uitspraken en woorden vaak ook een eigen betekenis, want woorden, uitspraken hebben naast een objectieve betekenis, die van de woordenboeken – en dan kan er nog verschil op zitten – ook een emotionele waarde, die moeilijk altijd door iedereen op dezelfde manier ingevuld wordt. Maar verder is er uiteraard de intentie, die ons stuurt.

 

Die intentie, waar komt die vandaan? Uiteraard uit bewuste en half- dan wel onbewuste afwegingen, ook wel een doel, doelen die we bereiken willen, iets dat we realiseren willen. De intentie kan goed zijn, maar de uitwerking negatief of zelfs het omgekeerde is mogelijk, dat we iets nastreven dat absoluut niet goed is, maar toch goed uitpakt, omwille van de omstandigheden. De intentie heeft dan ook iets te maken met wie we zijn en/of willen zijn, als alle stukjes op hun plaats vallen. Het is de politiek gegeven omstandigheden te scheppen waarin we ons leven naar wens en behoefte kunnen leiden, verondersteld dan wel dat dit leven en die wensen niet schadelijk zouden zijn voor derden. Het is een concept van vrijheid waar veel over te zeggen valt, omdat het inderdaad zo is dat schade aan derden toebrengen niet wenselijk kan heten, maar toch, het lijkt ook op de gedachte dat we mogen doen wat niet verboden is, noch vanwege een of andere god, noch vanwege de wetgever.

 

Ook dat is in wezen verbonden met de discussie over populisme, omdat het begrip vrijheid vaak in de strijd geworpen wordt door allerlei groepen en spreekklokken, die ons willen doen geloven dat zij weten wat vrijheid is. Dat we wel een consensus ontwikkeld hebben, over vrijheid zowel van het individu als van de samenleving, ligt voor de hand, klinkt het dan, maar het utilitarisme van Jeremy Bentham en John Stuart Mill schaarde zich in een nieuwe wijze van denken over de samenleving, waarbij de oude vastgelegde posities, adellijke, kleinburgerlijke en andere, om de vorst niet te vergeten en dat paste in wat zich in het Koninkrijk voordeed, waar de Schotten vanaf de late achttiende eeuw een vooraanstaande positie verwierven in domeinen waar de Engelse elite zelf niet altijd zoveel interesse voor wist op te brengen. Het hoogste geluk moet bepalend zijn voor wat goed is. Klopt het? En wat voor politieke gevolgen heeft het gezorgd. Toch waren Bentham en Mill Engels maar David Hume en in meerdere opzichten ook Adam Smith begane paden geopend voor Bentham en Mill. Men kan in feite niet om een permanent debat heen, waardoor filosofische inzichten vorm krijgen en verfijnd worden.

 

John Stuart Mill bracht ons inzichten over vrijheid, puttend uit de inzichten van Bentham, zelf verder werkend aan een omvattende en uitputtende analyse van wat vrijheid kan betekenen. Vrijheid reikt tot waar het handelen van de ene schade berokkent aan een derde, maar berust niet op het woord van een autoriteit. Het populisme, zowel van lieden en dames die het gezag uitdagen dan wel wanneer het machthebbers zijn die zich van populisme bedienen, maakt wel eens gebruik van die gedachte, al lijkt het er wel op dat conservatieven dat vrijheidsconcept niet onderschrijven, omdat schade aanrichten niet hun eerste zorg zou zijn, dat wil zeggen dat ze er niet om geven als hun woorden schade aanrichten. Maar we horen wel vaak spreken over discipline, vooral voor anderen. Het geloof dat schade alles bepalend is, kan het vrijheidsbegrip ook inperken, waarvoor er verder geen goede argumenten voor handen zijn. De oordeelsvorming gaat vaak uit van de gedachte dat er maar twee mogelijkheden zijn, een goede, juiste positie en een verkeerde en dat men dus niet een beetje vrij kan zijn of enigszins onvrij, waarbij dan nog moet onderzocht worden in welke mate men uit vrije wil enigszins onvrij zou zijn. Omdat het handwerk van de vrijheid, zoals Peter Bieri het beschreef in het gelijknamige boek nu eenmaal complex is en tegelijk fundamenteel, want bepalend voor onze eigen positie maar ook onze verhouding tot anderen, zoals de zorg betrouwbaar te zijn, fideel dus. Maar vrijheid gaat ook over het feit dat men zich kan engageren tot iets en dan geldt het engagement boven de geroemde vrijheid. In het kader van de discussie over populisme komt mij deze inbreng wezenlijk voor, omdat net de vrijheid om zich te uiten kan uitlopen op een discours tegen verkeerde meningen. Trump blijft maar fulmineren tegen communisme, terwijl zelfs Bernie geen idee heeft hoe hij dat zou kunnen invoeren in de VSA, want strijdig met alvast het eerste Amendement en met vooral de Preambule, die stelt dat elkeen het recht heeft het geluk na te streven volgens de eigen maatstaven, maar dan toch liefst door economisch en professioneel succesvol te wezen, waar zelf Kim Kardashian een aanhanger van is. Het blijft voor mij een raadsel hoe mijn generatie nog zo gefascineerd kon blijven door het communisme of andere varianten, terwijl de heilsgedachte van het communisme al een paar keer duidelijk geleid had tot eindeloos bloedvergieten en het wegnemen van de vrijheid, de intellectuele vrijheid en de artistieke vrijheid inbegrepen.

 

Toch is het onduidelijk wat mensen verwachten die uitkijken naar een grote leider, iemand die de weg zou tonen, iemand die op alles een gepast antwoord heeft. Maar dat was of is Trump niet, denken we dan, terwijl hij voor zijn aanhangers nog een onbetwistbare leider en roerganger blijft. Wat is het verwachtingspatroon en hoe komen mensen ertoe zichzelf onmachtig te vinden een eigen leven vorm te geven, zodat ze smeken om een grote leider? Kijkt men naar een figuur als dr. Martin Luther King, dan merkt men dat de man goed omringd was of zich goed had omringd, maar vooral, omdat de omstandigheden het mogelijk maakten de zaak van discriminatie en apartheid aan te pakken. De Jim Crow-wetten hadden aan het einde van de negentiende eeuw de positie van de voormalige slaven en hun nazaten op het oog voor eeuwig als tweederangsburgers teruggezet, met zware beperkingen op hun kansen als middel. Dat King, geïnspireerd door Mahatma Ghandi koos voor geweldloos verzet en zijn achterban dan wel bij tijd en wijle tegensprak, hij vatte wel hun verzuchtingen over beter leven en betere kansen goed en wist die ook overtuigend te brengen, zoals in de beroemde rede in Washington D.C. waar hij eerst op het oog ongeïnspireerd had gesproken om dan de fameuze “I have a Dream…” te brengen, die tot nu nazindert. De vraag is hoezeer de moord op King de burgerrechtenbeweging terug heeft geslagen. Feit is wel dat, zoals Susan Neiman betoogt, de verwerking van die lange periode van aperte onderdrukking in de VS bijzonder moeilijk is verlopen en nog steeds niet tot een schuldinzicht kon leiden.

 

In haar boek vergelijkt ze de situatie in de VSA – na de periode van Apartheid – met de situatie in Duitsland, na WO II en na de hereniging van het land. Duitsers hebben het ook lang van zich afgeduwd dat zij fout waren geweest tijdens het interbellum en WO II, men poogde de Wehrmacht, het reguliere leger vrij te pleiten van de ergste oorlogsmisdaden, maar op het slagveld en achter de linies in de veroverde gebieden bleken ook reguliere soldaten betrokken bij moord- en plunderpartijen. Men accepteerde niet, na 8 mei 1945 dat de Duitsers de schuld (opnieuw) zouden krijgen, terwijl men zelf, zoals Geraldine Schwartz heeft onderzocht, bij haar Duitse grootouders, van de kleine en grote opportuniteiten graag het beste heeft gemaakt, tot de nederlaag onvermijdelijk was geworden. De Arisering van eigendommen en bedrijven bracht haar grootouders en anderen dan weer nieuwe kansen. Men heeft lang gedaan alsof de oppositie tegen Hitler, zoals Claus von Stauffenberg, maar ook leden van de familie Klamroth, die al in WO I voor het Duitse bestuur in Litouwen een standplaats had gehad, waar ook Erich Ludendorff als een satraap had geheerst, diepgeworteld was, maar Stauffenberg kwam pas laat – maar dan toch – tot het inzicht dat Hitler en de Nazi’s geen toekomst hadden.

 

Men zegt graag dat de aanhang van een leider een louter passieve houding inneemt, maar men ziet wel vaker aanhangers juist zelf ook de voorman, de kampioen gaan aanspreken en aanjagen. Bedenkend dat de S.A. in 1934 zowat 4 miljoen leden telde en op die manier voor Röhm een wapen waren tegen andere leden van Hitlers entourage, konden zijn troepen hem niet helpen bij de overval, de Nacht van de Lange Messen. Uiteraard speelde die hele machtsstrijd zich af ver van de camera’s van het bioscoopjournaal, maar het verdwijnen van Röhm en de état major van de S.A. heeft blijkbaar niet zoveel stof doen opwaaien, net omdat het allemaal goed onder de pet gehouden werd. Wist Hitler en wisten zijn paladijnen dat ze met de onthoofding van de S.A. de hele club aan zich konden binden, net omdat Röhm geen grote leiderskwaliteiten zou hebben gehad? Wellicht waren de leden van de S.A. wel degelijk meer dan alleen volgers, maar konden ze zonder een sterke leiding niet meer onafhankelijk handelen.

 

Nog een ander aspect zien we inzoemend op de oppositiegroep Die Weisse Rose, waarvan de leden in februari 1943 aangehouden werden en terecht gesteld. Hans Scholl had het als lid van HJ tot vaandrig gebracht en met zijn troep zongen ze niet alleen de Wacht am Rhein en het Horst Wessellied. Maar vrij snel werd zijn eigengereidheid een bron van conflict, want een vaandrig moet niet denken dat hij vrij is te doen wat hem goed dunkt. De jonge Hans Scholl merkte algauw dat hij zich niet kon inleven in de wereld van de nazi’s. Dat hij met anderen in de bijbel en exegese een ontsnappingsroute vond, waaruit hij als student uiteindelijk ook de inspiratie putte om het naziregime af te wijzen, samen met een groep studenten en de hoogleraar Kurt Huber, die echter al in het vizier had gelopen van de Sicherheitsdienst.  Ook Hans Scholl zou met de SD en andere politiediensten en volgelingen van Baldur von Schirach in aanvaring gekomen zijn, ook, onder meer om redenen van homoseksuele betrekkingen. Een 18-jarige dus. Maar verandert dat iets aan het opzet van de groep en de moed die ze aan de dag legden?

 

Toch zien we dat er voldoende mensen waren die de openbare orde mee verzekerden en het bestel ondersteunden. “Als Hitler eens wist…”, zou in vele milieus een vaak gehoorde kreet van afkeer zijn geweest. Wat het streven betreft van de nazibonzen om Berlijn en Duitsland “jodenvrij” te maken, dat lijkt achteraf weinig weerstand te hebben uitgelokt, hoewel men zag welke gaten er vielen in vele domeinen van handel en industrie, kunsten en wetenschappen. Wie gevlucht was voor 1938 en later terug is gekomen, merkte hoe verbaasd Duitsers waren dat er nog joodse mensen waren die terugkeerden. Voor de vervolging van oorlogsmisdadigers en daders bij de Endlösung, zoals in Frankfurt in 1961 bleken die juristen wel nodig, voor de Vergangenheitsbewältigung evenzeer. Anderzijds zou het ondanks de positie die een aantal van hen bekleed hadden, gemakkelijk zijn Konrad Adenauer de lauwheid te verwijten, die hij aan de dag legde bij de denazificatie van de Duitse instellingen, omdat blijkt dat wie het hele middenkader van openbare besturen wegstuurt, opnieuw veel ongenoegen en frustratie creëert. IS kan niet geheel vreemd geacht worden aan de politiek van de Amerikaanse bezetter in Irak, waar het leger en de administratie zoals in 1945 gezuiverd werd van betrokkenen bij de wreedheden van Sadam Hoessein. Moet men onrecht onvergolden laten? Neen, maar met epuratie dient men toch omzichtig om te springen, want er kan veel ongenoegen uit voortkomen. Niet voor niets kon de Vlaamse Beweging in de jaren vijftig en zestig opnieuw opveren, omwille van het hun aangedane onrecht. Van verzetsstrijders in Vlaanderen werd weinig gehoord. Het blijft natuurlijk wel opmerkelijk dat men de epuratie en de vergelding vooral als een actie van België tegen Vlaanderen kon voorstellen. Luc Huyse en Steven Dhondt hebben hierover al in de jaren 1991 een omvangrijke studie gepubliceerd, dat het zelfbeeld onderbouwd in vraag stelde. Amnestie verdween dan ook geleidelijk van de politieke agenda.

 

De lokroep van de populist of het ongenoegen van de bevolking, van grotere groepen in de samenleving met de gang van zaken? Beide versterken elkaar, maar de populist moet wel de juiste snaren aanslaan, het ongenoegen moet ook diepgeworteld zijn. In de VSA is er na de Burgerrechtenwetgeving van Lyndon B. Johnson een steeds groeiend ongenoegen ontstaan over de faciliteiten die Afro-Amerikanen kregen – in de ogen van een deel van de Kaukasians (zelf ben ik blank, uiteraard) – dat gevoed werd door de vele lokale radio- en televisieomroepen in het land. Het feit dat de bevolking van Mississippi nog steeds erg verdeeld is en dat de monumenten voor de confederatie en de zuidelijke figuren die de Burgeroorlog hadden gevoerd en later het “herstel” van de “natuurlijke” verhoudingen hadden doorgevoerd, de Jim Crow-wetten maar mondjesmaat van bijkomende informatie worden voorzien, of weggenomen, draagt niet bij tot de verwerking en geeft conservatieve politici ampel munitie om het onrecht de blanke bevolking aangedaan, die privilegies verliest, denkt te verliezen aan te jagen. Hoe of die tekortgedane bevolking er beter van wordt, blijft uiteraard een lastig te beantwoorden vraag, maar Mississippi is niet de meest welvarende staat van de VS en wie op ranglijsten na de staat komt, heeft heel wat uit te leggen.

 

Natuurlijk kan ongenoegen bij burgers legitiem zijn, evengoed kan blijken dat men zo doende is het geleden onrecht te koesteren en in te zetten als politiek kapitaal, terwijl men het ontegensprekelijk beter heeft dan de ouders en de grootouders, zodat men vergeet in te zetten op de gerealiseerde vooruitgang. Verdringingsmechanismen in de steden, waar wijken na decennia verloedering plots weer hot spots worden en waar een nieuwe welvarende bevolking de woningen komt renoveren of slopen en heropbouwen, zorgt voor ongenoegen, maar het wordt geen politiek thema. Wie evenwel de wijk ziet veranderen omdat migranten er zijn neergestreken, zoals de Turnhoutse Baan in Borgerhout of de Sleepstraat in Gent, vreesde voor waardeverlies van de woning en voor een bedreiging van de eigen levenswijze. Dat werd keihard tegengesproken, maar de kiezers van de SP gingen wel naar de nieuwe partij, met een onverwachte verschuiving van de mandaten in het parlement. Dat men de klachten niet ernstig heeft genomen bleek ook in andere dossiers, want luisteren vergt ook dat men bereid is de eigen inzichten te heroverwegen. Links was van nature niet meer in staat te vatten wat de kiezer wist te vertellen. In Franstalige België lukt dat de PS wonderlijk genoeg wel, terwijl het Parijs wel degelijk stormde en de PSF nog nauwelijks overeind bleef en zelfs het historische hoofdkwartier in de Rue de Solférino diende te verkopen. Het gebouw was ook veel te groot.

 

Al in de jaren 1985 spraken intellectuelen over een ruk naar rechts, maar wat die verschuiving in het electoraat kon betekenen, werd mij niet geheel duidelijk, omdat mensen nu eenmaal vrij zijn om hun standpunten en voorkeuren te bepalen. Kon de Vredesbeweging rekenen op een grote steun bij het publiek en massaal bijgewoonde betogingen in Brussel en andere hoofdsteden, de tegengeluiden werden nauwelijks gecapteerd, want rechts was toch al afgeschreven. Intussen groeide de aanhang wel en dat bleek lang op ongeloof te botsen, terwijl ervan bij de aanhang van extreemrechts ook wel een burgerlijke sfeer hing en mensen niet anders leefden dan de burgers die het voor links hadden. Dat heeft me altijd wel verbaasd, want net in de levenswijze, de eetgewoonten en het drankgebruik bleek dat de consensus behoorlijk groot was. Al zat er ook wel voorgewende verbazing in bij veel intellectuelen, want hoe zou het anders kunnen, aangezien we allen leven in eenzelfde cultuur(sfeer).

 

De verschillen duiken uiteraard wel op als men gesprekken gaat voeren over politiek, filosofie, literatuur en kunsten. Neem de plotse aandrang bij linkse politici om een volkse figuur als Eddy Wally goed te gaan vinden, nadat men er decennia met nauwverholen minachting naar had gekeken. De oorzaak ligt dan bij een voorgewende anti-elitaire houding, waarbij het als een pro voor een heiligverklaring werd gezien als men ondanks mandaten en diploma’s toch een eenvoudige jongen of meisje was gebleven. Eenvoud is een mooie deugd leerden wij tijdens onze katholieke jeugdjaren, waarbij valse bescheidenheid ook op de beruchte lijst van zonden kwamen te staan, die wij hanteerden. De schijn van jovialiteit kon ook niet echt op veel aanhang rekenen, maar het is wel een van de handigste kneepjes in het politieke leven, waar men vooral leert de schijn op te houden, als men het volk ontmoeten wil. Pim Fortuyn die niet bepaald volks was en zich ook niet volks gedroeg, kon op heel wat populaire steun rekenen, omdat hij regelrecht tegen de Haagse regenten inging, de problemen benoemde, echter zonder aan te geven hoe die op te lossen vallen, ze benoemen is al heel wat. Toen Jean-Luc Dehaene overleed werd zijn volkse levenswijze nog eens extra onder de aandacht gebracht, terwijl de man gewoon een bourgeois was uit een bourgeoisfamilie, maar zich laat niet filmen op de tribunes van Club Brugge en zich thuis op de bank liet betrappen tijdens een match van de Rode Duivels. Goed gelukt, of waren het hier de media die het populisme met veel branie handen en voeten gaven.

 

 Waarom, zo vragen vele onderzoekers zich af laten zovelen zich verlokken door rattenvangers – hun gedachte en voorstelling van zaken – terwijl de vraag ook kan luiden hoe iemand als Fortuyn plots wist te zeggen waar tal van mensen – afgaande op de opiniepeilingen – op zaten te wachten? Hoe kon Donald Trump, toch iemand die doorgaans niet met red Necks of bewoners van suburbs in aanraking komt, toch de toon vinden en volhouden, die aansloeg bij kiezers, conservatieven, of anders, lieden die vooral lak hebben aan wat buiten hun leven gebeuren kan, rampen in de eerste plaats. Het gaat om verlies aan prestige, waar “Make America great again” toch wel blijk van gaf of om de afwijzing controle te verliezen op hun eigen leven, terwijl Trump nu net de neoliberale mantra huldigde dat de staat niet moet tussenkomen ten behoeve van minder beschermde burgers. Net zoals in de jaren twintig kwamen in de VS mensen tot de vaststelling dat ze wel werken, goed geld verdienen, maar niet meer vooruit kunnen, bijvoorbeeld omdat het schoolgeld voor hun kinderen zo hoog op ging lopen, als gevolg van … Reaganomics oftewel een of andere variant van het neo-liberalisme. Dat men de staat niet teveel macht wil geven, zal wel aanspreken, maar dat sinds Reagan de overheden steeds meer verstek geven en bijvoorbeeld de ziektekosten voor mediane inkomens al een zware dobber kan zijn, belet niet dat velen de afwijzing die de Republikeinen zo luide lieten horen gingen steunen en Donald J. Trump toejuichten toe die de beloofde de voorzieningen vervat in Obamacare met een pennentrek zou opheffen, wat finaal niet gebeurde, omdat de GOP, de verkozenen onder mandaat van Trump beseften dat dit heel pijnlijk zou eindigen in het kieshokje.

 

Men kan Trump verwijten dat hij uit het Verdrag van Parijs stapte, maar dan snapt men nog de logica ervan niet, want nog aan het einde van zijn mandaat gunde hij proefboringen en exploitaties van olievelden in Alaska, de aanleg van een pijplijn door natuurgebied en territoria van groepen van de First Nation, daar hebben burgers wel iets aan, maar vooral beleggers plukken er vruchten van, anderen wellicht druiven van gramschap. Trump geloofde niet dat er zoiets als een wereldgemeenschap bestaat en stelde luid en klaar dat

Net bij de rally’s van Trump zag men interactie tussen de achterban en de chef, die hen wel eens iets nieuws zegde, maar vooral de hits steeds weer herhaalt. Dat men zelden populistische leiders iets nieuws ziet doen, klopt ook niet, want van Gabriële d’Anunzio over Mussolini, Hitler en Victor Orban ziet men populistische leiders aan de macht wel degelijk uitpakken met nieuwe methodes om hun kiespubliek aan de praat te houden en tevreden. De tegenstanders zullen het wel geweten hebben, maar de term Lügenpresse is voor het publiek iets anders dan voor leiders aan de macht, want die houden de media wel in de hand en onder controle, zodat ze niet vertellen wat de mensen toch niet moeten weten, al zeker niet over de corruptie van de elite, ook wel een vorm van controle op het bestel, ten koste van de burgers.

 

Populisten in de oppositie, die nog niet de handvaten van de macht in handen hebben, handelen anders dan wie de macht veroverd heeft met een uitgesproken populistische agenda. De populisten die nog niet met macht bekleed zijn, kunnen het zich veroorloven grof gebekt de maatschappelijke orde aan te vallen, zonder in het nauw gebracht te worden als ze met de praktische bezwaren van het leven geconfronteerd worden en ook de aanhang ligt daar niet wakker van, als de oplossing maar niet halfslachtig en compromisachtig oogt, terwijl men vaak de belangen van derden niet goed weet te waarderen. Overigens geldt dat ook voor andere partijen en bewegingen die een hoger doel nastreven, zoals de natuurbeweging of de dierenrechtenactivisten, die van de belangen van werknemers in slachthuizen geen idee hebben. We hebben het dus wel degelijk over het personeel, niet de bazen, maar ja, zo een slachthuis moeten sluiten laat een indrukwekkend sociaal passief na. Men kan zich niet met God en klein pierke inleven, weet u wel.

 

Zoals ik al schreef, kan men populisme niet uitroeien, maar het valt ook te betwijfelen of er geen publiek is voor specifieke boodschappen, dat men mediagewijs ook wel geneigd is issues heel goed te behandelen, maar dan alsof er geen andere consideraties aan te dragen zijn. Men kan hopen dat mensen duidelijke beslissingen wensen, maar als men elkaar uitsluitende valabele verwachtingen moet verzoenen, dan wordt het moeilijk voor politici om met een simpel verhaaltje af te steken, ten gronde zal men dan gauw genoeg botsen met de complexe realiteit. Hugo Schiltz heeft zich na de verkiezingen van 24 november 1991, zwarte zondag, beraden over wat er gaande was in de samenleving. Mensen leken vrijer in hun politieke voorkeuren en niet meer gebonden aan de zuilinstellingen, wat als een stap in de goede richting kon gelden. Bart Maddens en Jacques Billet vonden verder dat de bewegingen in het electoraat getuigden van grotere verschuivingen, maar de ruk naar rechts was onbetwistbaar, zeker in Antwerpen. De discussies die ik mocht meemaken in de Werkgroep Vlaanderen Morgen, maakten me alvast duidelijk dat politici zichzelf en vooral hun (beoogde) kiezers niets hoeven wijs te maken. Het toenmalige Vlaams Blok won de verkiezingen en liet de Wetstraat op de grondvesten daveren, waarbij de goegemeente beduusd rondkeek. De reacties bleven beperkt tot het verketteren van de kiezers en de leugenachtigheid van Karel Dillen en zijn kompanen, Filip De Winter op kop. Onderzoeken wat er leefde en waarom kiezers zo massaal afhaakten van traditionele beleidspartijen, kwam in de brede media en het publieke debat niet aan de orde. Afkeer van de achterkamertjespolitiek? Kan het geval geweest zijn, maar wie zocht er nooit een kruiwagen om iets gedaan te krijgen?

 

Wat willen die mensen dan? Het is een vraag die zelden een antwoord krijgt omdat men vaak niet verder komt dan de afkeer voor het bestaande, terwijl net dat te betwijfelen valt, want de kiezers vrezen nu net dat hun wereld achteruit gaat, dat hun voorrechten en zelfbeeld in het gedrang komt, als gevolg van migratie – het meest zichtbare -, globalisering – merkbaar door verlies aan jobs in de productie – en de technologische revolutie, toen nog lang niet op volle kracht, maar wel merkbaar in de kantoorhuishouding, waarbij geleidelijk laag opgeleide bedienden hun plaats niet meer vonden. Toch denk ik dat we vandaag zeker de digitale revolutie niet hadden willen missen, maar valt het wat tegen als we er de gevolgen van proberen in kaart te brengen en de gevolgen voor wie er zijn of haar bestaan bij inschiet, de dagelijkse boterham zonder beleg.

 

Behalve de digitale revolutie was er ook een andere technologische transformatie bezig, biotechnologie in vele nieuwe vindingen te repertoriëren, maar ook talloze nieuwe jobs, zoals in Gent duidelijk te zien valt, want er is Staalindustrie, autobouw en biotechnologie. De eerste twee aan de haven, de biotechnologische onderzoeksbedrijven ten zuiden, Zwijnaarde en omgeving. Ook inzake medische technologie gebeurde er heel wat en jawel, dat sijpelt door in ons dagelijkse leven, heeft nuttige en gunstige gevolgen, maar oude wereldbeelden verdwijnen of verliezen aan relevantie. Blijven vragen over de plaats van individu, over de samenhang in de samenleving en vormen van ontvoogding altijd wel valabel, dan blijkt het moeilijker hierover van gedachten te wisselen, want aan de zegeningen van het individualisme valt niet te tornen, al zou men zich kunnen afvragen hoe een individu iets kan betekenen zonder al die leveranciers nodig voor het goede leven en een beetje geluk, vrede.

 

De oppositionele populist kan roepen dat het individualisme is doorgeschoten, geen van zijn of haar volgelingen zal voor het zichzelf vanzelfsprekend vinden zomaar vrijheid op te geven voor een hoger doel, als we al weten welke vrijheden er in het spel zijn. Nu we de ervaring hebben van al dan niet strenge lock downs, het hanteren van samenscholingsverboden en de avondklok, het speruur, zoals dat in de laatste bezettingstijd het geval was geweest, van mei 1940 tot september 1944 in grote delen van België, tot april, mei 1945 in het Westen van Nederland, de Randstad dus, was opgelegd en streng gehandhaafd, moeten we ons afvragen wat al die vrijheden die in de grondwet gestipuleerd worden, al dan niet expliciet, voor ons betekenen. Zeer veel alvast, maar we zien ze wel graag eens ingeperkt voor anderen, die onze rust verstoren en onze veiligheid zouden kunnen bedreigen. In naar totalitarisme neigende illiberale democratieën zoals Hongarije en Polen wordt de positie van vrouwen en hun zelfbeschikkingsrecht alles behalve subtiel op de helling gezet, zoals de beschikking over eigen vruchtbaarheid, maar ook hun levensloop, studies, werk, waartegen vrouwen en ook mannen wel in het geweer komen, maar waar overduidelijk een stille steun voor bestaat, bij mensen die menen zelf geen behoefte te hebben aan het recht op abortus, ook vrouwen dus, al dan niet van een canonieke leeftijd, wanneer de natuurlijke vruchtbaarheid in de menopauze overgaat. Het punt is dat men refereert aan een religieus statement: gij zult niet doden! Maar tegelijk weinig respect opbrengt voor een groot deel van de samenleving, voor de brengers van nieuw leven. Dat mensen duidelijke verhoudingen willen, kan men dan niet ontkennen, maar verhinderen dat mensen zich ontplooien, heeft ook negatieve gevolgen voor de samenleving.

 

Kan men nog enigszins overtuigend maken dat in Polen en Hongarije en andere landen van het voormalige Oostblok voor de val van de muur abortus wel mogelijk was, net als goede opleiding voor vrouwen evident waren, de algemene grondslagen omtrent zelfbeschikking waren vanzelfsprekend beperkt door het strakke veiligheidsbeleid, met spionage van eigen familieleden, vrienden, collegae als I.M. Inoffizieller Mitarbeiter in de DDR, terwijl in Polen onder invloed van de RKK de opstandigheid ruimer ingang vond, zonder dat duidelijk is of dat toen tot standpunten leidde over abortus, maar de kerkelijke leer was evident streng genoeg. Echter, de vraag die we ons moeten stellen is of het bestaan van een wettelijke regeling over abortus voor individuen, vrouwen in de eerste plaats wezenlijk is, waarbij dan volgt dat men niet enkel over abortus moet spreken maar ook over anticonceptiva het nodige aan te merken heeft, vooral in Polen dus. Gaat dit louter om conservatief beleid, dan valt toch op dat hier een bevolkingspolitiek achter zit, waarbij men de vrouwen verzoekt vaker zwanger te zijn en kinderen ter wereld te brengen. Kinderen die dan geen liefdesvrucht heten, maar instrumenteel worden verwekt.

 

Het Europees parlement heeft hiertegen een ontwerp van resolutie geformuleerd – gedateerd 24-11-2020 - dat ongetwijfeld nog moet worden gestemd, maar dat duidelijk maakt hoezeer de illiberale systemen de burgers weten te binden met een voorstelling van zaken, die gemeten aan de criteria van de EVRM en andere grondrechten stipulerende teksten, onhoudbaar zijn. Die voorstelling van zaken herinnert aan de ambigue omgang van de nazi’s met moderniteit. Hitler en co slaagden erin het leger te laten opereren volgens de nieuwste inzichten, snelheid dus en veel vuurkracht van tanks en vliegtuigen, maar de troepen waren voor de inval in Polen nog niet helemaal berekend op hun opdrachten. Tegelijk voerde men in 1934 en volgende jaren een conservatieve revolutie door, maar echte terugkeer naar het grootse Duitsland, dat zat er niet bij, want men wilde juist de toekomst veroveren. De campagne in het Westen eiste relatief weinig gesneuvelden maar toch werd heldenmoed en fanatiek strijden in de bioscoopjournaals zeer uitgebreid uitgemeten, want in propaganda was men meester – over de media ook, uiteraard. Het succes van de campagne in het Westen gaf de legertop ongelijk, Hitler stond te blinken in Parijs, maar enkel gefilmd door de diensten van Goebels.

 

Het gaat om de symbiose die ontstaat tussen een leider, een chef en de achterban, waarbij de achterban al eens wat ongemak aanvaardt als dat de gemene zaak bevordert. Zeker als de leider ook de echte Leider van het land wordt, komt die symbiose tot een summum, maar als de resultaten tegenvallen, dan volgt niet vanzelfsprekend afvalligheid, omdat de oorzaak van het falen vanzelfsprekend doorgeschoven wordt naar de zondebokken van altijd. Toen Trump de verkiezingen verloor en bleef beweren dat ze gestolen waren, bleef zijn achterban achter hem staan, tot die bewuste 6 januari, toen een aantal heethoofden – maar gepland was het wel, bleek later – het Capitool bezetten en de verdedigers van low and order zelf onruststokers bleken. Wat Trump naderhand beweerde of het feit dat hij weigerde te verschijnen voor de Empeachment commission, de senaat, de achterban bleef trouw geloven in zijn heilige woord. Hoe dat kan, wordt wel met verwondering en verbazing bekeken, in feite blijkt er geen pasklaar antwoord voorhanden, omdat we uitgaan van het idee-fixe dat mensen rationeel redeneren, maar zelden dat ze emotionele motieven laten doorwegen en daarbij wel beroep doen op de rede.

 

Dat maakt het moeilijk het debat aan te gaan, want rationele argumenten hebben gewoon geen betekenis. De vraag of de leider(s) in die geestesgesteldheid meegaan, gaat voorbij aan de vaststelling dat de leider zelf de drager is van de emoties, woede, angst, onzekerheid, die de achterban uitdraagt, waarbij opgemerkt moet worden dat de leider(s) in de private sfeer niet per se even sterk is aangestoken door wat de achterban verbindt. Peter Sloterdijk beschreef in “Woede en Tijd” hoe woede werkt als drijfveer en ressentiment als batterij waarin de woede wordt opgeslagen tot er gelegenheid komt om de woede tot uitbarsting te laten komen, zij het dat dit steeds meer getemperd wordt door een cultuur waarin de waarden, ethische normen, steeds meer stoïcijns worden beleefd. Woede wordt sindsdien, de latere negentiende eeuw, opgeslagen in collectieve depositobanken, vakbonden, maar ook politieke partijen, die een lang leven hebben en beloven de woededividenden te zullen uitkeren, vaak in termen van vruchtgebruik, in termen van een goed leven. Inderdaad hebben we sinds de late negentiende eeuw de sociale voorzieningen zien uitgroeien tot een gigantisch apparaat voor pensioenen, ziekteverzekering en betaalbaar onderwijs. De woede is er nog wel, maar raakte getransformeerd. Het lijkt er evenwel op dat we nu niet meer geloven dat de woedebanken nog naar behoren functioneren. Ze kunnen onze levenswijze niet meer garanderen.

 

Het kenmerkende van de relatie tussen volgelingen en kampioen bestaat erin dat de waarheid, zoals we die doorgaans hanteren, gebaseerd op feiten en rationele argumenten ondergeschikt is aan wat hen op allerlei, niet per se rationeel te verifiëren of valideren overwegingen passend en geschikt lijkt. Historisch heeft het rationalisme inderdaad, zoals Adorno betoogde mee bijgedragen aan wat we de Endlösung noemen, al kan men geenszins beweren dat de argumenten die leiden tot de uitsluiting en uiteindelijk de uitroeiing van joodse mensen, Roma en Sinti en ook, hoewel vaker vergeten dan vermeld de mensen met een beperking en mensen met een ernstige psychiatrische aandoening rationeel te onderbouwen zijn. Het is de ontwikkeling van strategische beïnvloeding van mensen, stap voor stap, vaak heimelijk aangezet, maar finaal wel publiek ondersteund zoals in de Reichskristalnacht in 1938, maar vanaf 1933 waren er al pogroms tegen joodse winkels, was er arisering en waren er de wetten van Nürnberg in 1935.

 

Ook na de Koude Oorlog, vanaf 1990 zien we dat er argumenten opduiken tegen Europa, maar ten gronde ging het om ongenoegen over gevolgen van de globalisering en politici van Links, maar ook ter rechterzijde waren beducht voor de vernietiging van jobs en het uitstoten van laaggeschoolde mensen. PVDA en Vlaams Belang laten zien, zoals ook de SP in Nederland dat rechts en links elkaar kunnen raken, wat de analyses betreft en ook de beoogde resultaten. In het politieke debat zal men dus meer moeten dan feiten checken. Het probleem is immers dat de leugen wel eens een waarachtigheidswaarde kan hebben. De achterban weet met andere woorden dat de leiders, de spreekbuizen van hun ideeën de waarheid voorstellen zoals zij die zien, maar juicht dat toe, zolang er schade uit voort lijkt te komen.

 

Linkse maatschappijbeschouwers hebben gedurende twintig jaar het neoliberalisme aangevallen, soms op goede gronden, maar op zeker moment kwam het economisch liberalisme als zodanig onder vuur te liggen, dat de kritiek niet meer bleek te berusten op degelijke analyse. Ook het conservatieve gedachtengoed werd scherp op de korrel genomen, maar in feite was er maar een argument, namelijk dat de conservatieven eerder reactionair waren geworden, dus gericht tegen de Verlichting. Nu, de Aufklärung voorstellen als een duidelijk afgelijnd leerstelsel, slaat nergens op, want de Franse en Duitse Aufklärung leken al niet op alle punten met elkaar te sporen, de Schotse Verlichting gaf haar eigen bijdrage, die weer andere punten van kennis en benadering van de werkelijkheid aangereikt hebben. De Verlichting was wel een onderneming die op verschillende manieren komaf wilde maken met heilige huisjes, vooral het gezalfde koningschap als exponent van een door God gewilde orde, waarbij dus ook de Kerk in het vizier kwam. De Verlichting, aldus Immanuel Kant betekende dat mensen zelf leren te denken en zich niets laten aangepraat worden door autoriteiten. Hoe tussen 1600 en 1784 de kritiek op de bestaande orde zo hoog oplaaien kon, roept bij mij nog altijd vragen en een eenvoudig antwoord is er niet, maar het zijn de bijdragen van Descartes, Spinoza, maar ook discussies tussen Jansenisten en Jezuïeten, tussen Remonstranten en Contraremonstranten – die het pleit wonnen – en nog wel meer fenomenen, die mee het klimaat vormden waarin de bestaande orde expliciet werd aangevallen, met als sleutelwerk de Encyclopedie van Diderot en d’Holbach, waarmee alleen gezegd is dat de vele lemmata zorgden voor een nieuwe kijk op de werkelijkheid, maar dat betekent niet dat de onderneming de Verlichting zou samenvatten, wel is die iconisch voor het opzet.

 

Het zijn natuurlijk nieuwe autoriteiten die ons denken zijn gaan bevolken, Marx, Freud, Darwin, maar ook, opiniemakers en influencers dezer dagen. Is het wel verstandig wie dan ook zomaar autoriteit te verlenen? Vaak lijken mensen daartoe bereid omdat, zoals de oude heer Briest zegde, de dingen te complex zijn om te bevatten. Dan is een autoriteit handig om het eigen gelijk te formuleren. Voor de goede orde, de jaren zestig, de tijd van anarchisten en hippies was niet vrij van autoritaire goeroes, toch werden de autoriteiten zoals de overheid, de kerk, nog eens, en andere zedenmeesters over boord gezet. Het leek evenwel niet voor iedereen even herbergzaam, dat leven in een wereld zonder ervaren gidsen en dus zocht men nieuwe rattenvangers, want politici die bewust met halve waarheden en zich verstrikkend in hun eigen discours toch blijven overtuigen.

 

Dan moet men wel teruggrijpen naar enkele redevoeringen van Winston Churchill in de donkerste uren van de oorlog in Groot-Brittannië die de Britten ertoe bracht zich mee in te zetten voor een oorlog op de stranden, in de velden en in de lucht en op zee. Alleen had de regeringsleider geen tijd en genoot de regering van zijn voorganger weinig vertrouwen bij de bevolking, al wilde niemand zomaar de oorlog in. Alleen had men niet meer te kiezen. De omstandigheden maakten het mogelijk dat de voormalige rebel en Einzelgänger Churchill bij de Britten niet enkel een willig oor vond, maar men was bereid mee te gaan in de verdediging van het eiland tegen Hitler. Opgemerkt kan ook worden dat tijdens de oorlog en vooral tijdens de meidagen van 1940 onder meer lord Halifax en Chamberlain nog altijd geloofden in onderhandelingen met Hitler om een oorlog op het eiland te vermijden. Ook in 1943 kwam er nog een motie van wantrouwen in het Lagerhuis, waarover verder weinig gesproken wordt. Aan het einde van de oorlog, na het neerleggen van de wapens in Europa verloor Churchill de verkiezingen, wat betekende dat de Britten niet zomaar aannamen dat de vrede door hem goed bestierd kon worden. Toch zou hij nog een tweede mandaat krijgen en zo de troonsbestijging van Elisabeth meemaken als premier. Men zegt dat er een symbiose bestaat tussen de koningin – intussen bijna 70 jaar op de troon – en het land, maar haar lang volgehouden stilzwijgen en verplichting zich niet met de politieke conflicten in te laten, geven haar positie als leider geen glans. Haar langdurige regering – maar ze kan niet besturen – heeft wel een soort evidentie van haar aanwezigheid gemaakt. Het zou dus nuttig zijn grondig onderzoek te doen en commentaren niet aan royalty watchers over te laten.

 

Politiek debat kan men niet voeren als men niet eenzelfde taal spreekt, maar als politici onder elkaar een jargon ontwikkelen, waarbij hun staf dezelfde attitudes aanneemt, kan het zijn dat het debat en de inzet ervan aan de aandacht van de burgers ontsnapt. Overigens mag men technocratische beleidskwesties niet altijd verwarren met politiek, waarbij de strijd om macht centraal staat, wat betekent dat men bepaalde vraagstukken, nadat men tot een consensus kwam over de aanpak vooral ambtelijk moet aanpakken, maar het debat om tot consensus te komen verloopt zelden rationeel. Het zal dus zaak zijn in een beter begrip te ontwikkelen over hoe politieke besluitvorming inderdaad aan het inzicht van burgers ontsnapt, waardoor wantrouwen jegens de politiek onderhouden wordt en heil gezocht wordt bij demagogen, die echter niet altijd de continuïteit van het beleid ten behoeve van de burgers weten te handhaven, waardoor het vertrouwen nog verder afbrokkelt. Kan men gemakkelijk oplossingen verzinnen voor moeilijke kwesties, dan blijkt dat vaak de uitwerking en realisatie voor ongenoegen zorgt. Dan vervalt de symbiose ook snel, maar vaak heeft de democratisch verkozen machthebber al lang de controle over het schip van staat overgenomen en kan verzet nog weinig uitrichten.

 

Je suis votre chef, donc je vous suis! Het vormt de kern van symbiotisch leiderschap, al kan men ook vaststellen dat de leider dan toch nog iets anders kan ondernemen. In dit stuk wordt verwezen naar het naziregime, maar niet alles is een reductio ad H, omdat het wel nodig is te proberen te doorgronden wat er toen gebeurd is. Maar we staan nog altijd voor de vraag wat zo een populistische leider nu werkelijk wenst te bereiken, behalve absolute macht, want welvaart blijkt niet altijd de belangrijkste drijfveer. Daarom is het nuttig na te denken over hoe populisten over economisch beleid en maatschappelijke ontwikkelingen, vooruitgang denken. Dat bleek lang niet altijd evident.  

 

Bart Haers

 

  

Reacties

Populaire posts