Cultuur ofwel delvende bergopwaarts

 


Dezer Dagen

 

 

 

Klachten over de beschaving

 

 

Goethe in de Campagna, geschilderd door Johann Tischbein,
1787. Goethe zien we graag als olympiër, maar hij bedacht
de idee van de Pedagogische provincie. Het gaat om de 
onmogelijkheid van een stabiele cultuur, voor eens en altijd
vastgelegd, want de cultuur is zelf beweging en verandering. 

Cultuurpessimisme is weer in en daar wil ik het nu wel over hebben, want we moeten vaststellen dat de krijtlijnen van de beschaving uitgedaagd worden, zowel door cultuurpessimisten als door andere wokebewegingen. Het zou gemakkelijk zijn een woke houding af te doen als cultuurvijandig, maar toch vormt het een uitdaging, al was het maar omdat evidenties onderuit geschoffeld worden. En dan is er de grote onverschilligheid, waarbij mensen zich niet zoveel meer bekreunen over hoe hun leven vorm krijgt door precies de cultuur en beschaving waarin we leven. Het zal minder om definities gaan dan wel om de vraag of we wel verder in het moeras van onverschillige vrijblijvendheid willen verdwalen, al ben ik dan weer niet zo zeker of dat beeld wel accuraat is.

 

Johan Huizinga, Hermann Hesse, Thomas Mann, Han Fortmann waren de eerste auteurs die mij op weg zetten naar reflecties over cultuur en samenleving. Nu de tijd voorbij is dat een mens moet kiezen voor de klassieken dan wel voor de modernen, in dit geval de pop- en Rockcultuur maar van vele walletjes tegelijk kan eten, dreigt er toch ergens een verlies aan dynamiek te ontstaan, want het gaat niet om enkel om het savoureren van een rijke dis, het gaat ook over wat we zelf nog willen en kunnen bijdragen. Er zijn critici die de Nederlandse Letteren zo oervervelend vinden, terwijl recensies doorgaans van een groot enthousiasme blijk geven. Maar dezer dagen drukt een samenleving zich ook uit in film en televisie en dan wordt het beeld toch onthutsender, want van de prikkeling des levens valt weinig te bespeuren. Het verhaal is duidelijk, zegt men dan, terwijl men nog nauwelijks probeert een verhaal te vertellen. Een televisiereeks als “Dertigers” mag dan voor sommigen een spiegel zijn, er is nauwelijks iets dat op een verhaal lijkt, behalve dan, tja, het idee dat relaties niet duren, maar altijd met een boem paukenslag beginnen en zelfs dat blijkt dan weer niet waar.

 

Wij hebben zoals dat zo mooi heet een canon van belangrijke boeken en teksten, we hebben musea vol schilderijen, waarbij verzamelaars en handelaars al eens de hand gehad hebben in wat nu belangrijk is, al kan men hen ook first owners en early adapters noemen. In de muziek lijkt het moeilijk nog iets zinvols toe te voegen aan de canon, terwijl net daar blijkt dat er buiten de betreden paden zoveel fraais te zien is. Het is maar omdat we zo graag vastleggen wat belangrijk is, zonder na verloop van tijd nog te weten waarom Goya inspireren kan, dat het tijd wordt nog eens naar het Prado te gaan en diens werken aandachtig te bekijken, nadat we over de schok heen zijn, de schok van de moed en de durf van de schilder met de technieken om te springen, zodat zijn verhaal van de “dos de mayo” op het doek te zien is. Dat het verhaal van de opstand tegen de Franse troepen in Spanje te maken had met reacties van het volk op de politiek van Murat en de Franse bezettingstroepen, mag men niet vergeten, maar het verhaal van de opstand wordt niet zo vaak verteld noch de invloed ervan op de verdere geschiedenis van Spanje. Het is een cruciale kwestie voor de EU dat er relatief weinig interesse is voor de geschiedenis van de lidstaten, omdat de media nog altijd een nationalistische agenda voeren, al beweren ze afkeer te koesteren voor nationalisme.

 

Toen ik de Franse vertaling las van “Betrachtungen eines Unpolitischen” van Thomas Mann, was ik verrast over de grote kloof die deze zag tussen de (Duitse) Kultur en de Franse Civilisation. Men zou dan kunnen afzien van verdere interesse voor Thomas Mann, vooral omdat in die jaren over de auteur weinig werd gesproken. Toch blijft hij die aandacht waard, omdat hij precies bij de kronkelwegen die de geschiedenis maakt, opmerkzaam genoeg was voor de gevaren van deze of gene dictatuur, waarbij de auteur, de intellectueel ook tandeloos wordt, want hoewel gekant tegen de Republiek van Weimar zal hij de Republiek toch verdedigen, als blijkt hoe bedreigend de communisten en de nazi’s – nog in verspreide slagorde van Vrijkorpsen en andere groepjes – wel niet kunnen zijn. De “Betrachtungen” zijn dan ook een reactie tegen Heinrich en al wie de Franse inzichten van … de Verlichting boven de Duitse waarden stelt. Na de oorlog heeft Mann het essay niet meer onder de aandacht gebracht, maar van een distantiëring lijkt er geen sprake. Eerder werkte hij vervolgens wel zijn “kernduits onpatriottisme” verder uit. Finaal zal hij stellen dat overal waar hij komt ook Duitsland is, maar tegelijk blijft hij vechten tegen een bestaan van on-Duitse en meer in het algemeen democratische opvattingen.   In die zin kan men Mann, Menno ter Braak en José Ortega y Gasset dan wel cultuurpessimisten noemen en elitaristen, hun bekommernis waar ook Johan Huizinga zich door gegrepen voelde was wel authentiek, al zal men over hun benadering en de remedie van mening verschillen.

 

Eigen aan de Bel Epoque en het Interbellum was de vaststelling dat de demografische boom en de toenemende sociale mobiliteit, opwaarts maar ook neerwaarts, zoals men dat kon volgen in de roman waarmee Thomas Mann zijn naam vestigde, de Buddenbrooks, Verval van een familie, waarbij men graag gedachte laat aansluiten dat het gaat om de neergang van Duitsland, het Keizerrijk, wat evenwel naast de kwestie moet heten, want economisch en wetenschappelijk, artistiek ook, kende Duitsland een onvoorstelbare opgang. Dat wist Mann bij het schrijven ook wel, want hij laat zien dat andere bedrijven in Lübeck net een onvergelijkbare groei kennen; Tony Buddenbrook, het vat vol zelfoverschatting dan wel een dom gansje, de zus van Thomas en Christian, ziet hen als strootjes op een snelstromende beek voorbijschieten. Het solide Huis Buddenbrook blijft niet meer bij machte op de nieuwe tijd in te spelen.

 

De idee dat de samenleving ten onder zal gaan, heeft te maken met visie van Friedrich Nietzsche, die stelde dat de meerderheid van de mensen nooit de grote stap zal zetten van een animaal bestaan, gericht op consumptie en zelfbevrediging – niet enkel seksueel – naar een hoger bestaan, aan de overkant van het koord waarop we dansen. Geen van de auteurs, ook Mann niet, zoals blijkt uit de roman Dr. Faustus, waren geneigd die ondergangsideeën, waar Oswald Spengler in zwelgde voor een vaststaand feit te houden. Maar hun bezorgdheid neigde er wel toe een elitaire visie op cultuur voor te houden. Hermann Hesse zou daar komaf mee maken, want in Das Glasperlenspiel (1932) ontwikkelde hij een toekomstvisie waarin de strijd tegen de banaliteit en vulgariteit over 200 jaar  zou ontaarden in een volkomen steriele gemeenschap van Spelers, die met wiskundige notaties, muziektheorie, yoga en andere praktijken, zoals de I Tjing, een hooggestemd cultureel bestaan zou leiden, waarbij kinderen uit de gewone, vulgaire wereld omwille van hun capaciteiten zouden worden uitverkoren om in het Kralenspel ingewijd te worden. De protagonist is zo een uitverkoren pupil, die het schopt tot magister Ludi, Meester van het Spel, maar zich bewust wordt van het steriele aspect van deze cultuurbeleving. Hij neemt dan ook afscheid van Kastalië, de provincie van het Kralenspel en dus ook van zijn prominente rol en verantwoordelijkheid als Magister Ludi. In meerdere opzichten is de roman – voor zover het een roman mag heten – Das Glasperlenspiel een waarschuwing tegen cultuurverlies als een aanval op elitaire, volkomen vergeestelijking van het esthetische.  

 

Vandaag zijn er ook wel mensen die graag uitpakken met cultuurpessimisme, maar dan wordt volkomen gepolitiseerd en zij figureren niet enkel op extreemrechts, zoals Thierry Baudet en Eric Zemmour, maar links blijft zich nog altijd verzetten tegen een elitaire cultuur, geïnspireerd door Pierre Bourdieu, maar op die manier geven ze lucht aan de bedreiging van de cultuur, door te vrezen dat niet iedereen gelijk mee zou kunnen. Het kan contra-intuïtief lijken, maar het verzet tegen elitaire cultuuropvattingen die Bourdieu uitdroeg, beperkten en beperken de kansen van mensen uit minder bevoorrechte milieus om hun weg te maken en zo blijven ze, om het in de termen van Ortega y Gasset te zeggen, behoren tot de horden. Overigens is het ook zo dat in arbeiderskringen studeren niet altijd aangemoedigd werd, zoals Boris Cyrulnik mocht ondervinden. Sociale opgang was voor “ons soort mensen”, de arbeiders, niet gegeven, meent hij te moeten vaststellen en het communisme, socialisme hebben de weg verloren, vooral het emancipatorische programma. En het publiek ging, naar het woord van Hesse, voor vulgaire genoegens van het feuilletonistische tijdvak.

 

Klagen over de cultuur en de onmiskenbare neergang is al oud, maar er is een omslagpunt, want de neergang van de “schepping” zoals de kerk dat zag, was onvermijdelijk omdat aan het begin van alles de Zondeval staat en de verdrijving uit het Aards Paradijs, sindsdien kon het alleen achteruitbollen zijn, terwijl op zeker ogenblik, in de negentiende eeuw, onder invloed van het liberale vooruitgangsdenken en in de contramine tegen de kerk(en) de vooruitgang ook cultureel en esthetisch ingevuld werd. Conservatieven en nog meer reactionairen waren vanzelf geneigd tot cultuurpessimisme, maar de gedachten van Hesse leidden ertoe dat men ook aan de kant van de vooruitgangsvisies begon te geloven dat stilstand achteruitgaan betekende. Het leidde tot een nieuw esthetisch programma waarbij elke nieuwe creatie iets nieuws moest zijn, zou zijn of niet zijn, wat tot gevolg had dat kunstenaars v/m niet meer konden terugvallen op tradities, al waren de meest succesvolle creaties vaak wel geënt op wat er in de traditie te vinden was, vaak genoeg alleen voor kenners te herkennen. Het postmodernisme zou dat leentjebuur spelen authentiek maken, maar de betekenis van de traditie werd vooral een vormelijke kwestie. Het was opvallend dat men niet geloofde in wat de traditie te bieden had, want die kunnen we niet meer met goed fatsoen vatten, heet het. De vraag is ook of we vandaag nog betekenisvolle kunst kunnen brengen, want ook vandaag speelt het vormelijke een grote rol, terwijl het niet altijd deert welke betekenis men wil aandragen.

 

Vaak zien we dat men cultuur verbindt met niets om het lijf hebbende vrije tijd, terwijl het wel van belang is hoe we onze tijd, die we niet aan inkomen verwerven besteden doorbrengen. Klagen dat internetfora of zelfs televisieprogramma’s, de hele lineaire televisieconsumptie geestdodend zijn, roept de vraag op wat er dan nog voor alternatieven zijn. Boeken lezen! Wat had u gedacht? Maar er vallen goede documentaires te scoren, niet over een zoo of een luchthaven, maar over bijvoorbeeld leven en werk van Molière, over recente kunstfenomenen of nieuwe wetenschappelijke bevindingen in de fysica of biologie. Bij nader toezien is het aanbod haast onoverzichtelijk en het is niet altijd simpel er zich een weg in te vinden. Op zich is dat niet erg, want anders dan cultuurpessimisten en cultuurproducenten denk ik dat het publiek voldoende scholing heeft genoten om zelf het kaf van het koren te scheiden en jawel, men is ook vrij zich voor een keertje met banaliteit of vulgariteit in te laten. We leven namelijk niet lineair. Was er ooit een slimmerik die vertelde dat wie Het Verdriet van België niet gelezen had, zich niet tot de beschaafde samenleving mocht rekening, terwijl het lezen van ”De Ontdekking van de Hemel” wees op verminderde toerekeningsvatbaarheid. Zelf denk ik dat Hugo Claus net met dat boek aantoonde dat hij zijn persoonlijke wedervaren niet had kunnen loslaten. “De ontdekking van de Hemel” is cultuurhistorisch veel boeiender als roman waarbij Mulisch net wel zijn eigen aberraties zelfrelativerend te berde bracht. Echter, van Mulisch verwacht men geen zelfrelativering en men aanvaardt die ook niet.

 

Meer nog, we schrijven niet meer en lezen niet meer wat mogelijk zou kunnen zijn, maar willen vooral zeker zijn dat we lezen ook waar gebeurd is. Batavus Droogstoppel is weer opgestaan uit de vergetelheid. De Lauriergracht 37 is was geen koffiehandel en makelaarskantoor, wat een vergissing van Eduard Douwes Dekker alias Multatuli. Dat literatuur en film, fotografie en andere beeldende kunsten de werkelijkheid scrupuleus zouden moeten weergeven, botst uiteraard met artistieke vrijheid, die niet enkel de maker toebehoort, maar ook de lezer, kijker heeft een eigen vrijheid te zien, beschouwen en er iets eigen van te maken.

 

Het is dan ook tijd om kunst en cultuur opnieuw zichzelf te laten zijn, er geen eisen aan te stellen die er niet toe behoren, zoals ontegensprekelijk naspeurbaar plegen te zijn. Een cultuur verliest aan levenskracht als steeds meer posities en positiebepalingen vast blijken te liggen. Als men voortdurend zichzelf als norm stelt en er geen andere mogelijkheden voor ziet, dan komt in een doodlopende straat terecht, want culturen gaan niet zomaar ten onder, tenzij er voldoende mensen zijn die er zich van zouden afkeren, maar dat is feitelijk onmogelijk, omdat een cultuur nu eenmaal een complex gegeven is, waar we vaak alleen de opvallende uitingen van zien, maar zelden beseffen hoeveel er door het opgroeien en leven in een gemeenschap aangedragen wordt en voor vanzelfsprekend gehouden. Toch kan men zich niet van de indruk ontdoen dat de “cultuur” voortdurend in crisis is en onder druk staat. De technologische ontwikkelingen hebben sinds WO II oude gewoonten en gebruiken, maar ook zekerheden op de helling gezet. Wie in een dorp in de polder geboren wordt zal plots niet meer vanzelfsprekend of de hoeve overnemen of zelf een eigen bestaan vinden, als beenhouwer of na studies in een totaal andere sfeer. Men ging niet zomaar weg uit het dorp. Na de Gouden jaren Zestig was dat anders, de hoeve overnemen was geen thema meer, de vrije beroepskeuze veranderde het leven voor velen in het dorp en wie al op de hoeve bleef, maakte er al eens een aardig buitenverblijf of een kleine lusthof van. De gronden werden verpacht, wat een aardig inkomen oplevert, maar het landschap veranderde ook, omdat de ruilverkaveling zorgde voor grotere percelen akkerland en tegelijk verdween er heel wat groen, in de vorm van houtkanten.

 

Cultuur is wat ons omgeeft en waar we zelf in meedraaien, dat we zelf ook met ons meedragen, omdat cultuur – ondanks het feit dat men geen exhaustieve, leesbare, elegante definitie kan geven – zoveel omvat, normerend is, maar ook wendbaar en veranderbaar, door nieuwe technologische omstandigheden of door nooddruft, in tijden van oorlog of pandemie. Onze uitgangspunten en aannames komen onder druk als de omstandigheden onvoorzien permanent veranderen. Op reis gaan was lang een voorrecht voor welstellende mensen, na de jaren 1980 was een vliegtuigreis en een verblijf in inwisselbare vakantieparadijzen perfect mogelijk tegen redelijke bedragen voor jong en oud. Vakantie vieren werd ook vrijer, na de seksuele revolutie van de jaren zestig, al was naturisme of nudisme al wel ouder, maar ook weer niet iedereen gegeven. De vooruitgang en sociale welvaarstsstaat ontwikkelend zagen de levensbeschouwelijke zuilen tegelijk hun centrale en sturende positie verloren gaan omdat mensen zelf keuzes gingen maken, zodat de kerken leegliepen en ook ledenorganisaties als Davidsfonds of Willemsfonds hun werking versnipperd zagen worden. Sociaal-cultureel werk werd als paternalistisch ervaren, hoewel die organisaties er alles aan deden om bij de tijd te blijven, maar wat mensen wilden, klaagden ze, was vrijblijvend wat leren en spelen en praten, maar zich verder niet te vermoeien. Bovendien viel de klassieke rekrutering via andere zuilorganisaties als vanzelfsprekend stil. Van een zuil was tegen 1990 geen sprake meer, maar men wist verder enkel dat de inbreng niet meer beantwoordde aan de vraag van het publiek. Televisie? Wellicht, maar er was ook een nieuwe culturele scène ontstaan die alleen maar verder zou groeien, waarbij particuliere ondernemers hun vindingrijkheid lieten blijken. De musicals van Studio 100? Die zijn geen aanslag op de cultuur, maar dragen een bepaald idee van een gezellig avondje uit. Intussen kan men ook nog naar de Munt, Carmen of Cosi fan tutti gaan beleven.

 

Al langer heb ik mijn twijfels bij cultuurpessimisme omdat men niet kan beweren dat het vroeger leuker was in een slecht verluchte feestzaal een haperend toneelstuk te zien. De nieuwe cinemazalen zien er proper uit, ruiken zelden naar tabak en rook, maar we maken nu zelf onze beleving. Alleen, er lijkt een minder grote diversiteit in de aanbieding, zegt men dan, maar goed, de gouden tijd van Hollywood en de hoogtijdagen van de Italiaanse, Duitse en Frans film zijn al langer voorbij, toch worden er naast blockbusters voor een groot publiek nog altijd meer selectieve gemaakte verhalen. En er is natuurlijk het internet en de platformen waar men van alles kan vinden.

 

We moeten niet zo gemakzuchtig klagen over wat onze cultuur te bieden zou hebben, want we bekijken doorgaans minder dan het zichtbare deel ervan. Wat we kunnen bereiken of doen, is niet meteen cultureel bepaald, maar is zelf cultuur en als zodanig een bijdrage. Een scheldpartij of vleierij, onze omgang met anderen ligt vast in vele kleine en grote schema’s, waarbij we niet altijd alles overzien. Het individuele komt tot uiting in specifieke vormen van navolging of exuberantie, met alles ertussenin. Wat we grijze muizen noemen, de mensen die vooral niet willen uitdragen wat hen drijft en wat ze van belang vinden, maar waar ze graag meegaan met wat hun omgeving naar voor schuift, blijken vaak plots wel hun onzichtbaarheid af te schudden. Aan de andere kant zien we dat luide roepers vooral ook geen eigen opinies weten te vormen maar zich de moeite getroosten te weten wat goed ontvangen zal worden. De werkelijke buitenbeentjes blijken vooral geen roepers, maar geven wel blijk van een eigen inzicht, dat ze al dan niet met succes weten uit te dragen. Onze tijd loopt in die zin nog altijd op de sporen die het futurisme en andere avant-gardistische bewegingen hebben gelopen. We waarderen het afwijkende, nieuwe, maar zijn er pas toe bereid het te omhelzen als iemand met autoriteit weet te verklaren waarom het de aandacht waard is.

 

Klachten over de cultuur zijn van dezelfde orde als klachten over de natuur, waarbij we hoogstens kunnen vaststellen dat niet alles werkt naar verwachting, soms bijzonder uitpakt en vaak bewonderenswaardig. Van de natuur aanvaarden we alle disfuncties, als die maar beantwoorden aan een onderliggende wetmatigheid, maar van de cultuur hebben we geen hoge pet op, omdat er alleen maar disfuncties aan zitten, omdat de samenleving ons niet bevalt, zeker niet op mondiaal niveau. Cultuur valt overigens niet los te zien van wat de natuur in de aanbieding heeft, zoals ons vermogen tot redeneren, maar ook tot bedriegen en geweld. Edgar Morin heeft het over een cruciaal probleem, namelijk dat men cultuur, nadenken over cultuur, niet los kan zien van fysische gegevenheden buiten het menselijke en ook aan de biologie, wat onze blik op cultuur kan verbreden, maar wat ons handelen meer onderhevig maakt aan externe factoren of gegevenheden waar we geen vat op hebben. Alhoewel, we hebben de natuur, de biosfeer ongemeen veranderd en zijn tegelijk vaak het spoor bijster. Dierenmishandeling kan niet, maar we zien dametjes hun hondjes kleding aantrekken of de vacht laten pimpen. Soms behoeft een hond een goede verzorging, maar tegelijk zien we dat we niet goed weten hoe we zo een dier moeten voeden. De een is tegen onverdoofd slachten op de boerderij, de specialist voedingshygiëne ziet liever dat dieren verdoofd geslacht worden in een volslagen steriele ruimte. Lokaal slachten zou wel eens op verschillende terreinen winst kunnen brengen, vooral inzake duurzaamheid en diervriendelijkheid.

 

Een echt besluit kunnen we hier niet aan breien, omdat de kwestie of onze cultuur, of een cultuur die een samenleving, misschien een gemeenschap vormgeeft, kwalijke kantjes heeft niet ontegensprekelijk beantwoord kan worden. De vraag is veeleer hoe we de mogelijkheden van een cultuur leren te zien. Een cultuur is maatgevend, maar vatbaar voor verandering. Vrouwen hebben sinds de negentiende eeuw verschillende bewegingen opgestart om zich te ontvoogden, maar werden niet onmiddellijk gevolgd, wat in de jaren zestig tot boeiende experimenten leidde, die niet altijd gelukkig afliepen. De nieuwste beweging, woke genoemd, botst op scepsis maar lijkt goed te werken, met name de strijd tegen ongewenste intimiteiten en grensoverschrijdend gedrag. Toch is de beweging succesvol, afgemeten aan het aantal mensen, mannen met macht die op hun (vroegere) gedrag worden aangesproken. Gaat het om machtsmisbruik of brutaal seksueel roofdierengedrag, dan kan men de MeToobeweging best begrijpen en steunen, maar men merkt dat mannen – zonder macht – zich ergeren aan die beweging. Het punt is dat we vergeten zijn dat vrouwen studeren en dat met succes doen, dat ze hun plaats in de samenleving weten te verwerven, maar tegelijk ziet men nog steeds pogingen tot discriminatie, misogynie en brutale minachting. Dat laatste treft individuele vrouwen, misogynie en discriminatie is gericht tegen vrouwen in het algemeen. Nadenken over de oorsprong van misogynie blijft een boeiend parcours, maar meestal volstaan we ermee dat het fout is en dat helpt weinig. Toch is die geweldige verandering van de cultuur en van het samenleven net een reden om niet over een crisis van de cultuur te spreken. Maken vrouwen een kans in het universum van Nietzsche of Hesse?

 

Bart Haers

 

 

 

Reacties

Populaire posts