Jongerenvoorzitters vrezen politieke stilstand

 


Dezer Dagen

 

 


(Jonge) politici klagen

Politieke stilstand aan

 



Frans van Cauwelaert, (1880 - 1961)
was een ambitieus politicus die 
zijn plannen vasthoudend uitwerkte
en veel realiseerde, zoals de
Vernederlandsing van de Vlaamse 
samenleving. Er zijn dezer dagen
weinig politici die zoveel invloed zo 
langdurig uit weten te oefenen. Of hij
zijn hand overspeelde, is voor
historici nog altijd een kwestie. 


Goed bestuur, behoorlijk bestuur is van nature geen zaak van nieuwe wetten maar van het gepast toepassen van wetten, dat wil zeggen dat men de wetten toepast zoals ze bedoeld zijn. In werkelijkheid plooit men wel eens wetten naar nieuwe noden, schrijft men er nieuwe, omdat het overzicht verloren is geraakt en de noden dringend. Aan het einde van de rit zijn het ambtenaren die de wet uitvoering moeten geven dan wel handhaven. De minister blijft verantwoordelijk, ambtenaren kunnen voor de uitvoering van wet- en regelgeving niet verantwoordelijk gesteld worden voor de rechter.

 

De Kindertoeslagenaffaire laat zien dat de rechters pas laat tot de bevinding kwamen dat ze te veel het goede recht van de ambtenaren van Financiën hadden laten voorgaan op de afweging of de terugvorderingen correct waren en al helemaal proportioneel waren. Het verhaal van de Toeslagenaffaire, met in de hoofdrol op het politieke vlak Pieter Omtzigt en Renske Leijten, die meegingen het verhaal dat journalisten van RTL en Nieuwsuur over ouders, moeders, die plots een enorme som dienden terug te betalen omdat ze volgens de diensten van Financiën hadden gefraudeerd, al is daar nergens bewijs van. Het probleem was dat de overheid inging op de vraag van ouders en van het bedrijfsleven om inzetbaarheid van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen, door betere en minder administratief belaste kinderopvang mogelijk te maken door toeslagen te voorzien die via voorschotten werden betaald en bij controle zou achteraf blijken of die voorschotten terecht waren of niet. Klaagt een ondernemer uit Antwerpen, levend in het VK, dat de overheid in verband met grote installaties van zonnepanelen die zwaar gefinancierd worden en dus niet zomaar gesubsidieerd, en zegt hij – vanuit zijn standpunt terecht – naar de rechter te stappen, maar die moeders wier voorschotten helemaal werden teruggevorderd, konden nauwelijks bij de rechter terecht, omdat die uitging van de juistheid van de verdenking van fraude – ook zonder de zaak grondig te laten onderzoeken.

 

“Ongekend Onrecht” draagt het verslag van de parlementaire onderzoekscommissie als titel en dat sloeg in, maar liet onverlet dat politici en ambtenaren de zaken niet voortvarend herstelden, maar bleven traineren, want dat dogma “gij zult niet frauderen” was verworden tot een axioma dat men de dief best preventief zou aanpakken, enfin, de kleine garnalen, want wie de staat tilt door riante subsidies binnen te rijven, zal zelden aangesproken worden. Dat is de zwakte van het huidige politieke bestel: goede doeleinden, misstanden die dringend opgeruimd moeten worden, daar lopen politici en ook wel journalisten gauw genoeg warm voor, maar het mag het bestel niet aantasten. In feite kan men niet goed begrijpen dat de zeer machtige administratie van financiën immuniteit geniet, als dat betekent dat brutaal mistasten van die administratie niet ten persoonlijke titel van verantwoordelijke ambtenaren mag onderzocht worden, laat staan gesanctioneerd. De idee dat de staat zelf ook verantwoordelijk is voor het behoorlijk toepassen en handhaven van de wet, lijkt zo via de achterdeur geloosd. Dat men dus ouders steunde die om te kunnen uit werken gaan met een toeslag en juist bij mensen die deze steun het hardste nodig hebben, weer werd ingevorderd, ook al als het geld was uitgegeven voor dat specifieke doel, laat zien hoe men niet volmondig mensen wil steunen, die jobs uitoefenen die wel nodig zijn, maar niet zo goed betaald worden als hoge ambten of bestuursmandaten bij bedrijven.

 

Nu kan men overal in Europa vaststellen dat macht van ambtenaren op het oog onzichtbaar is, maar vaak net bepaalt of een overheid slagkrachtig is. De discussies over duurzame energie laten dan weer toe te zien hoe groepen en partijen wel de klimaatzaak aanpakken, maar tegelijk gekant zijn tegen het uitrollen van duurzame energie, zoals gebleken is bij de bouw van het Simon Stevinproject om elektriciteit van Zeebrugge naar het binnenland, c.q. Lievegem te brengen. Onder de grond is de uitrol veel kostbaarder, maar wie zal dat gelag betalen. Ook het Ventilusproject laat zien hoe politici links duurzame energieproductie bepleiten, maar intussen klacht indienen tegen een project dat hoogspanningskabels van de kust naar het binnenland, naar Kortrijk moet brengen.

 

Het punt is dat beleid niet in het luchtledige tot stand komt en dat politici steeds weer moeten proberen het goede te doen, maar dat kan niet zonder omzien en kijken wat de weerklank is. De aanleg van een noordelijk deel van de Ring rond Antwerpen, waarover sinds 1996 gesproken wordt en waar de Havengemeenschap, milieuorganisaties en burgerbewegingen trekkend dan wel trainerende invloed uitoefenden, maakten dat politici die eerst ja zegden dan vervolgens met een referendum kwamen om finaal het project te begraven, wat voor iedereen rond de politiek lastig te aanvaarden viel. Maar goed, van politici wordt zowel verwacht dat ze goed besturen en tegelijk uiteraard herkozen worden. In tijden van opkomend tij, economisch, kan men de volksgunst gemakkelijk werven, lijkt het, maar wie naar de jaren vijftig en zestig terug probeert te kijken, zal merken dat politici ook dan voortdurend – in een ander, nog verzuild medialandschap – voortdurend proberen hun achterban te bedienen. De omvorming van een onoverzichtelijk kluwen van indirecte belastingen, accijnzen in allerlei maten en gewichten, naar een eenvormig systeem van belasting op toegevoegde waarde, met een eigen administratieve en boekhoudkundige verwerking, betekende een stevige vereenvoudiging en, zo dacht men, minder fraudemogelijkheden. Dat klopte wellicht, maar toch werden er nog onderzoeken en arrestaties verricht in het kader van btw-carrousels waarbij ook andere misdrijven in het spel waren zoals schriftvervalsing. Er was dus een wereld voor de BTW er kwam en dat we die vergeten zijn, geeft aan hoe snel we gewoon raken aan nieuwe stelsels. Voor de economische ontwikkelingen was de invoering wellicht een zegen, maar er brak een crisis uit rond de petroleumbevoorrading in  1973, zodat men enige tijd lang kon horen dat de regering – in feite Europa – verantwoordelijk was voor de inflatie. Voor politici en hun kring van adviseurs was het onbegonnen werk een en ander in een juist perspectief te zien. Voor zover ik weet is er nog altijd geen uitgebreide documentaire analyse gemaakt in boek of film, van die crisis van 1973 en volgende jaren. De eindbalans van die periode van crisis valt dus ook niet te maken omdat er geen duidelijke einddatum valt aan te wijzen, al lijkt 1985 een passend moment, omdat men toen kon zien dat de parameters inzake werkgelegenheid, inflatie – de petroleumprijzen daalden en de intrestvoeten gingen evengoed omlaag. Er zijn ongetwijfeld nog parameters om de zaak te bekijken, zoals aankoop van huizen, investeringsgoederen, de consumptie en reizen in het bijzonder.

 

Een passende methode vinden om veranderingen in de samenleving te duiden is voor burgers en politici, de technocraten en de analisten van banken wezenlijk, maar ieder heeft zijn invalshoek en waar een analist al eens onberoerd kan kijken naar cijfers over een bedrijf of sector zonder zich geraakt te voelen, behalve natuurlijk als daarmee de eigen strategie gunstig uitpakt, zal een politieke wetenschapper misschien net wel zorgwekkende scenario’s ontwaren en politici denken aan de schade die ze oplopen. Omgekeerd moet het lastig zijn voor begrotingsexperten in de politieke partijen om de gevolgen van de coronapandemie te vertalen in nieuw beleid, omdat men met een overtal aan onbekenden zit. Of men als regeringspartij in het parlement de nadruk kan leggen op de steun aan bedrijven tijdens de pandemie dan wel moet pleiten voor snel terugschroeven van de tekorten, om rampen te voorkomen, moet men ook nog weten uit te leggen. Want ook in dat geval zijn er onbekenden die een model haast onmogelijk maken. Te rigide begrotingsbeleid kan het “herstel” remmen terwijl een te gul beleid ertoe kan leiden dat de overheid steeds minder beleidsruimte overlaat. Maar goed, hoe cruciaal de begroting ook is, het blijft opvallend hoe weinig aandacht er aan de zogenaamde miljardennota in het Vlaams of federale parlement besteed wordt, ook al omdat het moeilijk te lezen valt. Moet de Vlaamse Regering subsidies geven aan een organisatie als de vrienden van Eddy Merckx? 1.020.000 euro? Met welk doel en waar komt die gulheid vandaan?

 

Wielerliefhebbers zullen dan misschien vragen stellen over een of ander festival rond Jozef Ryelandt, terwijl dat inderdaad geen grote naam mag heten in de muzikale beleving van u en mij, terwijl de componist wel belangwekkend mag heten, maar dan moet zijn werk eerst wel uitgevoerd worden en daar zijn musici voor nodig, dat kost ook wel wat. De overheid heeft in het cultuurbeleid door middel van subsidies een zekere stabiliteit gebracht en zo mensen gestimuleerd een loopbaan uit te bouwen en voor het publiek bood dat de gelegenheid om allerlei genoegens te beleven in theaters en concertzalen. Het belang ervan lijkt evenwel ook tot de reactie te leiden dat men dat aan de markt en mecenassen moet overlaten. Bovendien merkt men dat bij subsidieronden wel eens certitudes toch uit de race geduwd worden, ondanks de publieke steun. Moet men dan in het parlement, de plenaire vragen stellen aan de bevoegde minister? Die kan zeggen dat hij of zij geen greep heeft op de commissie die de selectie moet uitvoeren. Objectief? Het kan het geval wezen, maar net zo goed speelt de idee dat de kritiek niet het publiek mag volgen.

 

Intussen dus zoeken kandidaten en partijen een beleidsprogramma aan te bieden op alle domeinen die relevant heten voor goed beleid. Dat zo een programma inconsistenties bevat, kan niemand vermijden, maar toch ziet men dat de beleidskritiek net op die inconsistenties zal mikken, terwijl het net een blijk van wijsheid en staatsmanschap kan zijn, wanneer men op het ene terrein voluit gaat en elders minder strak uit de hoek komt. Meer nog, het is voor een partij dezer dagen ondoenlijk om een “unique selling point” aan te reiken, want liberalisme noch socialisme kan men nog vatten in een vijfpuntenprogramma. Welvaart bevorderen, de revenuen eerlijk verdelen en ontvoogding, maar van linkse partijen hoort men vooral dat men gelijkheid wil, al zijn de beperkingen van dat discours door onder meer Tony Judt en Jacques A.A. Van Doorn aan de orde gesteld. Vrijheid is een groot goed en gelijkheid is van belang, dat wil zeggen dat er in de beste der werelden dat niemand hoeft te vrezen voor machtsmisbruik door – tja – hoger geplaatsten, terwijl er in de steden wijken zijn waar men eerder bendeleiders vreest dan de politie of rechters, want die durven er zich niet meer mee in te laten. De overheid was tot in het begin van de twintigste eeuw vaak nog de vorst, in een democratie is de overheid anoniem en onpersoonlijk, wat ertoe leidde dat politici hun plaats in het uitstalraam van de politiek gingen innemen, dat politiek bedrijven zoeken naar populariteit met zich bracht.

 

Men kan daar laatdunkend over doen om die zucht naar populariteit, in een samenleving die snel in omvang toeneemt en meer gediversifieerd raakt, vanwege nieuwe beroepen en nieuwe economische sectoren, zal de samenleving in complexiteit toenemen en dan is het zaak met een boodschap zoveel mogelijk mensen te bereiken. Karl Marx heeft dat probleem omzeild door zich op de arbeiders te richten, terwijl de andere partijen vooral de happy few wilden bedienen. De uitbreiding van het stemrecht en de strijd om het vrouwenstemrecht hebben de noodzaak om grotere bekendheid in ruimere kringen nog verder versterkt. Dan kwam het zover dat men ook voor een aantal ambten grote kiesomschrijvingen instelde, wat die drang naar populariteit en schoonheidswedstrijden verder versterkte en de vraag van de kiezers om te weten wie hun kandidaat zou zijn, was niet minder legitiem.

 

Jacht op de kiezer leidde wel eens tot opbod onder kandidaten, zeker ook lokaal, zodat men dacht dat de gebraden kippetjes zo bij de kiezer door het raam zouden binnenvliegen. Het was moeilijk tegelijk behoorlijk bestuur te ontwikkelen terwijl men de gunst van de kiezer wilde verwerven en dat was lang een van de cruciale punten van kritiek tegen de democratie. Een ander punt van wantrouwen lag in de vrees van elites dat het volk verkeerde keuzes zou maken, sinds de oudheid. Machiavelli ontkende dat risico niet, maar stelde wel vast dat de elite en in het bijzonder tirannen vooral hun eigen belangen dienen ten koste van het nut van ’t algemeen. Hij was de mening toegedaan dat het volk, voor zover men dat men kan aanduiden finaal wel goede inzichten tot uitdrukking kan brengen. Het bleef tot in de 20ste eeuw evenwel een kwestie zonder uitkomst hoe men dat algemeen belang nu het beste zou dienen. Soms blijken figuren die door tijdgenoten gewaardeerd werden, maar vaak tegen stevige oppositie op te boksen hadden en door historici of wie zich zo noemen wilde, werden en worden afgeserveerd. De organisatie van een goede administratie, een goed bemande administratie gaf vaak aanleiding tot demografische en economische groei.

 

De aanleg van een beter wegennet kon helpen te voorkomen dat er zich hongersnoden zouden voordoen, het dempen van waterlopen in de steden kon ertoe bijdragen dat malaria geen kans meer kreeg en betere landbouwtechnieken  werden ingezet om de oogsten te verzekeren. Zoals reeds Louis XV begreep, was het nodig de verbindingen naar afgelegen provincies te verbeteren en ook het transport te optimaliseren. Het bracht economische welvaart mee en vermarkting van de samenleving. Voor een historicus als Ernest Lavisse had dat minder betekenis dan de oorlogen die Louis XV had verloren, terwijl het verdrag met Habsburg al helemaal onmogelijk was en bij de Franse aristocratie voor heel wat wrevel zorgde. Zonder grondige studie van de bronnen, kan men alleen besluiten dat deze vorst, die aan het einde van zijn bewind le Mal-aimé werd genoemd, nu net wel een aantal kwesties aanpakte die zijn voorganger, Louis Le Grand had laten liggen. Grote vorsten voeren succesvol oorlog? Maar als dat ten koste gaat van de eigen economische mogelijkheden en zelfs een bres slaat in de demografische ontwikkeling, kan men zo een vorst maar moeilijk gunstig waarderen. Het ontwikkelen van verbindingen tussen lokale economieën kan daarentegen het algemene welzijn bevorderen. Alleen, op een zeker moment zal men de nieuwe omstandigheden zien uitlopen op spanningen en eventueel op een diepgaande crisis. Volgens wijlen Prof. dr. Chris Vandenbroecke kende Vlaanderen tijdens de 18de eeuw een opmerkelijke economische opbloei, onder meer door het ontwikkelen van huisnijverheid en het verbeteren van het wegennet, door toedoen van de Habsburgse overheid en de Staten van Vlaanderen en die  van Brabant etc. Zoals Louis XV was Maria-Theresia wel bezig met het verbeteren van de levensomstandigheden en het wegennet. Of daar instigatie van lokale rijksgroten aan te pas kwamen, valt nog te bezien. Wel weten we dat er tussen de grote steden in Vlaanderen steenwegen werden aangelegd, met allerlei discussies over onteigeningen en schadevergoedingen van dien. Men kan die ondernemingen navlooien via archiefonderzoek en door gewoon door Vlaanderen te reizen, goed te zien waar wegen liggen en hoe die zijn aangelegd, vaak zonder bochtenwerk, maar rechtdoor over langere afstanden. Dat belanghebbenden zich tot in Brussel en Wenen lieten horen, laat zien hoe complex zo een projecten waren en zijn. Er bestaan beelden over de Autoweg E40, toen E5, tussen Groot-Bijgaarden en Aalst, waar nog boerderijtjes langs de weg stonden en mensen ’s zomers kwamen picknicken langs diezelfde weg. Vrij snel werd de toegang bemoeilijkt en huizen langs de autoweg alsnog afgebroken na onteigening. De autowegen lijken overigens voor nieuwe open ruimte te zorgen, al is de weg zelf breed en zorgt dat voor verharding.

 

Gedurende decennia betekende de aanleg van autowegen vooruitgang, waarbij de kritiek van de groene beweging aardig werd overstemd, maar uiteindelijk gingen burgers zelf in het verweer als de autoweg te dichtbij kwam. Geluidsschermen konden en kunnen helpen, maar er kwamen ook vragen over de zin van nog meer autowegen en plots blijkt men te vergeten dat mobiliteit zelden een doel op zich is, zelfs niet alleen een economisch doel dient, maar ook maatschappelijke betekenis heeft omwille van het feit dat mensen niet meer in het geboortedorp blijven hangen. Er komen plots meer aspecten aan bod, zoals theatermensen die maar wat blij zijn als er mensen uit het ommeland naar hun acteerprestaties komen kijken en achteraf blij gemutst naar huis gaan, na nog een natje en een droogje. De stad was altijd al een kruispunt van verkeerswegen, een marktplaats, maar ook een bestuurlijk en administratief centrum. Het was een plaats van productie en bood mensen vrijheid en welbevinden. Toch zien we nu dat men steden vooral als een woonfunctie voorstelt, maar dan kan men beter naar suburbia trekken – al willen we daar weer vanaf. De oude steden kenden geen functiescheiding en toch zal niemand betreuren dat hinderlijke inrichtingen uit de stad zijn vertrokken, zoals leerlooierijen, smederijen, klokkengieters – die altijd al buiten de dorps- of stadskern gevestigd waren – en toch kan men een volledige functiescheiding maar beter afwijzen, omdat het leven nu eenmaal vaker wel dan niet echt gescheiden verloopt wat werken en leven, ontspannen en bezighouding aangaat. Winkelen in een oude binnenstad is best leuk, maar tegelijk brengt dat verkeer mee en laten sommige mensen daar nu allergisch voor geworden, ook politici, zeker ook experten.

 

Al met al gaat het erom hoe we processen analyseren en dan valt het op dat in parlementaire discussies over mobiliteit de focus altijd weer gericht is op wat overzichtelijk heet te zijn, zoals woon-werkverkeer en schoolbezoek, terwijl men er wel werk van maakt om mensen op het openbaar vervoer te krijgen voor verplaatsingen die niets met werk of school te maken hebben, zoals winkelen of ontspanning, familiebezoek, waarover men veel minder data kan verzamelen. À propos, wie werken alleen situeert in landschapskantoren, kan misschien proberen de focus wat te verruimen, want dat is maar een deel van het verhaal. Een dagje aan zee wordt dan wel weer in rekening gebracht, omdat men min of meer kan zien dat wanneer mooi weer wordt aangekondigd iedereen wel in de auto springt of op de trein… hoewel dat laatste niet altijd naar de zin is van kustburgemeesters. Het heeft dan ook wel eens te maken met de vrees voor ongewenst, gewelddadig gedrag, zoals de afgelopen zomers wel eens vast te stellen viel. Dat men zich hierbij burgerlijk opstelt, lijkt parlementairen die er vragen over stellen aan de minister van mobiliteit, over de treinen die men niet ingezet wil zien, terwijl men even later zal pleiten voor het afstraffen van het autoverkeer om milieu- en gezondheidsredenen. Wie kan dat nog vatten? De ene partij zal dan ook nog eens verwijzen naar tuig van de richel uit Brusselse no-go-zones terwijl anderen vooral een hekel hebben aan zinloos lawaai van radio’s – niet meer nodig dankzij oortjes, maar da’s minder gezellig.

 

(Jonge) politici hebben het moeilijk – zeggen zij – om te gaan met de besluiteloosheid van de “volwassen” partijen, waar ze bij horen. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat ze evengoed vastlopen in hun eigen overtuigingen die al wel eens evengoed opgetuigd zijn van simpele, om niet te zeggen simplistische benaderingen. Sociologie kan helpen de maatschappij beter te begrijpen en politieke wetenschappen om middelen te vinden om de problemen op te lossen, maar vaak blijken sociologen met soms al te vereenvoudigde schema’s te werken, omdat het overzichtelijk en hanteerbaar moet zijn. Meer nog, omdat in de politieke communicatie eenvoud zou sieren, kan men er niet meer toe komen te vertrekken van de vaststelling dat, om maar iets te noemen, het gezondheidssysteem en in het bijzonder de financiering van ziekenhuizen complex in elkaar geschoven is, terwijl de complexiteit ontkennen het vinden van overzichtelijke en passende antwoorden op de kwestie, de onderfinanciering van ziekenhuizen bijvoorbeeld of het gebrek aan psychiaters en jeugdpsychiaters in het bijzonder onmogelijk maakt.

 

Mediamensen, journalisten en politici proberen een duidelijk verhaal te vertellen en dat zou hen sieren, als ze meteen ook wel eens zouden aangeven wat men niet weet of waarover men geen controle heeft. De discussie over trajectcontroles werd niet gevoerd, omdat men vasthoudt aan het streven het aantal verkeersdoden op nul te krijgen, terwijl men merkt dat dit aantal vergeleken met de jaren zeventig wel degelijk zeer sterk gedaald is, net als het aantal ongevallen met lichamelijke schade, omdat mensen niet enkel boetes vrezen, maar omdat de auto’s beter uitgerust zijn en snelheid maken niet meer gewaardeerd wordt als een uiting van durf en moed. Meer vrouwen in het verkeer? Het zou kunnen dat dit een en ander verklaard, maar het verkeersgedrag is veranderd, ondanks periodiek terugkerende mededelingen van ministers en actiegroepen net de indruk wekken dat het rijgedrag niet veranderd is. Een utopische toekomst scheppen over hernieuwbare energie maar bepaalde oplossingen a priori uitsluiten door, wat de media aangaat, het er maar niet over te hebben, schakelt elke discussie uit, maar ook het verwerven van inzicht. Inzake onderwijsbeleid tot slot heeft men veertig jaar lang onderwijsexperten aan het woord gelaten, laten hervormen, zonder enige kritiek, omdat media en politici dachten dat ze die experten wel konden vertrouwen, ook als de uitgangspunten vatbaar zijn voor kritiek en stevig debat. Klagen dat het onderwijsniveau gedaald is, mag overigens ook niet, ook als data, zoals de PISA-vergelijkingen daartoe aanleiding geven.

 

Men mag van politici, experten en mediamensen verwachten dat zij de situaties die ze zouden willen veranderen – tja, ook journalisten hebben idealen – goed in kaart brengen en niet hun dogma’s hanteren om in een open samenleving hun visie op te dringen. Inderdaad, dan verliezen burgers, die eveneens geschoold zijn, alle vertrouwen in media, experten en politici. Wie ooit gezegd heeft dat kabinetschefs bollebozen zijn, hoeft zich niet meer af te vragen of hun visie en uitgangspunten juist  zijn. Wat voor samenleving wensen we over twintig jaar? Met een A4’tje hebben sommige politieke denkers genoeg, zeggen ze zelf, maar dertig jaar later verschieten ze van wat ze aangericht hebben. Nadenken over strategie blijft belangrijk, maar nadenken over wat men als politicus of expert aanbiedt, zelfkritiek – niet op Stalinistische wijze – is veel moeilijker en toch noodzakelijk, wil men uit de actuele stilstand komen. De werkelijkheid laat zich niet altijd lezen.

 

Politici noch anderen kunnen voortdurend voorhouden dat ze uitgaan van objectieve, betrouwbare data en tegelijk in hun retorische diatriben en Filippica’s net telkens weer blijk geven van hoogstpersoonlijk engagement, subjectieve benaderingen en al dan niet gegronde gronden voor vrees.  Dat politici niet objectief kunnen zijn en hoeven te zijn, was mij al langer duidelijk, maar dat ze dat op een betrouwbare wijze aandragen, kan het vertrouwen herstellen en de stilstand doorbreken. Hoe dat moet? Dat is nu net waar politieke wetenschappers wel eens over zouden kunnen nadenken.

 

Bart Haers

 

 

Reacties

Populaire posts