De mooiste klanken sterven uit

 


Reflectie

 

 

Wat hebben we aan Moraal?

 




Bij gelegenheid van een wake bij het lichaam van een broer, las ik een tekstje van Alicja Gescinska, Thuis in de Muziek. Muziek spelen en moraal, goede daden stellen, beide vergen grote overgave. Hoezo? Toen ik het boekje zelf las, had ik die gedachte al aangestreept als bron voor vervolgonderzoek, maar het bleef een vaag voornemen, al bleef de aanzet wel nazinderen. Wat als moraal zonder de (concrete) werken ten faveure van de werkelijkheid niet veel zal uithalen?

 

Alicja Gescinska schrijft in een epiloog, Slotakkoord:

 

“Ondanks de verschillen tussen muziek en moraal, hou ik wel van Jankélévitch vergelijking, omdat ze de wankele staat van het beste in beide benadrukt. De Mooiste klanken doven uit en moeten opnieuw gespeeld worden  om hoorbaar te zijn. De mooiste daden moeten steeds opnieuw gesteld worden, om weer goedheid in de wereld te brengen. Muziek en moraal vergen onze onophoudelijke overgave” (110)

 

Het valt op dat we moraal hebben losgekoppeld van onze handelingen en zelfs van onze intenties daarbij, omdat we menen dat moraal boven het handelen staat en dat het goede willen volstaat, het goede omschreven als een helder  begrip terwijl men goed zijn niet kan reduceren tot weten wat het goede is, of menen dat te weten. Het verhaal van het goede en het kwade als metafysica wegzetten, omdat men de argumenten tegen een metafysica accepteert, neemt het probleem niet weg waarom mensen anderen bewust schade toebrengen dan wel welwillend bejegenen. We nemen aan dat er over het goede verrichten niet zo heel veel te zeggen valt, zeker niets dat kan beklijven. Het valt moeilijk aannemelijk te maken dat er niet zoiets als goede daden te onderkennen valt, maar, zoals Augustinus stelde, is dat maar onze verdomde plicht. Het punt is dat het goede doen zelden opzichtig is, zelden opzienbarend, want laten we onszelf niet bedotten, wie met grote gebaren aan weldadigheid doet, kan dan wel iets goeds doen, het opzichtige ervan doet de waarde ervan teniet. Laat de linkerhand niet weten wat de rechterhand doet, maar net omdat veel goede daden ook sporen met zelfpromotie, kan men dat goede werk niet echt zuiver op de graad vinden. Toch zijn er mensen die in stilte en ongedwongen veel goeds verrichten voor anderen, zonder er een beloning voor te verwachten. Tijdens de middeleeuwen en Nieuwe Tijden kon het niet bestaan dat een vorst of patriciër brood zou geven aan de armen, zonder dat zijn naam eraan verbonden bleef. Augustinus vond dat al in de vierde eeuw een rare bedoening.

 

Anders gezegd, tijdens de middeleeuwen ontwikkelden theologen en filosofen een mensbeeld dat, zoals Erasmus zou onderkennen, een mens tot een onderworpen wezen aan regels en domme regels reduceerde. Ook woog het hem zwaar dat de lectuur van de evangeliën er niet toe strekte dat de mens, elke mens met de erfzonde ter wereld komt, waaraan niemand ontkomen kan. Voor Erasmus was het net elementair in de lezing van de Blijde Boodschap dat we wel tot zonde in staat zijn, maar niet per se zonden hoeven te bedrijven. Luther dacht daarentegen dat de mens niet kan niet zondigen, dus fataal zondig is. De genade van de Heer rust op sommigen onder ons, maar de werken doen er niet toe. Sola fide? Voor Erasmus vormt dat een ondraaglijke beperking voor wat mensen kunnen zijn. In feite gaat het om meer dan alleen maar een deprimerende kijk op mensen, het vloekt met wat Erasmus op grond van zijn onzalige ervaringen in het klooster van Stein had afgezworen. Maar het vloekt ook met de idee dat mensen vrij zijn, om niet zozeer vrij te zijn van zonden dan wel te beseffen dat we iets goed kunnen aanrichten. Maar Erasmus en latere denkers beseffen dat we om onze handelingen en keuzes te bepalen ook wel een kompas nodig hebben, weten wat goed kan uitpakken voor anderen, weten ook dat sommige handelingen schade kunnen berokkenen.

 

In die zin is de gedachte van Alicja Gescinska voor deze of gene lezer wel wat naïef, of zelfs van grond gespeend, want hoe zou men door goede daden te stellen menselijkheid aan de wereld toe kunnen voegen, aangezien men aanneemt dat niemand er zit op te wachten – wat een bedenkelijke aanname is – en omdat menselijkheid toch refereert aan de inzichten van Bentham en John Stuart Mill omtrent het consequentionalisme en utilitarisme? Nu  denken we haast pavloviaans dat deze filosofen alleen maar bedacht hadden dat mensen streven naar het grootst mogelijke geluk, maar dan niet alleen voor zichzelf, maar zoals Bentham en John Stuart Mill zelf in de praktijk brachten, gaat het erom aan de ene kant geen pijn toebrengen en aan de andere kant het genot te vermeerderen. Maar van wie? Men leerde tijdens de achttiende eeuw (opnieuw) dat zelfzorg van belang is, maar goed, genot blijft een veelzijdig begrip en het kan gaan om kleine genoegdoeningen, zoals het aanbieden van kleine gebaren of – tja – snoepjes, maar uiteraard kan genot dieper gaan, meer betekenen, al weten we pas achteraf wat er nu aan goeds gedaan is. Het nut van elkeen kunnen we niet dienen, we kunnen wel betrachten niemand intentioneel schade toe te dienen.

 

Was Bentham juridisch geschoold en John Stuart Mill econoom, beiden streefden concrete goede doelen na, zoals emancipatie door het vrouwenstemrecht in te voeren (Mill) en door een universiteit op te richten, wat gezien de leeftijd van Bentham op dat moment vooral een zaak van inspiratie blijkt te zijn geweest, het University College Londen. Feit is dat het University College of London niet vergde dat studenten protestants waren en welgesteld, maar ook bestond het doel erin mensen van onderscheiden afkomst de toegang tot hogere studies te verlenen. Kunnen we dit als een daad van goedheid beschouwen, de invloed van het seculiere universitaire College valt moeilijk te negeren en ik betrapte me erop dat dit initiatief waaraan Jeremy Bentham zijn zegen zou hebben gegeven, maar te oud was om in 1826 nog daadwerkelijk betrokken te zijn, niet tot mijn parate kennis blijkt te behoren. Gewoon omdat we er veel minder aandacht aan besteden dan aan Oxford en Cambridge.

 

Dat was zo in 1826 maar nu lijkt ook deze universiteit in het zwaartekrachtveld van een misgroeid meritocratisch denken. Misgroeid is dat omdat men niet zomaar de verdienste van anderen tot de zijne kan rekenen, zoals die van de ouders en de grotere toegang tot behoorlijk onderwijs. In de UK blijkt het niet evident goede opleidingen te vinden voor basisonderwijs en middelbaar onderwijs voor dragelijke bedragen. Als die onderbouw al tot scheefgroei leidt in het onderwijs, zoals ook Tony Judt beschreef in ”The land fears ill”, dan kan het met het hoger onderwijs niet goed gaan, maar kan men het ook niet tot eigen verdienste rekenen als men er toegang toe heeft. Het project, zo onderkende Judt zelf met de onderwijshervormingen die net hem, zoon van Joodse migranten met een smalle beurs die toegang hadden bezorgd, was nog altijd okay, maar onder invloed van Tatcher en anderen liep de toegankelijkheid terug, vanwege een gebrek aan nadenkendheid over de mogelijke  gevolgen van te abstracte benaderingen van concrete evoluties. Toch twijfelen conservatieve politici en partijgangers er niet aan dat zij, de IJzeren dame, er goed aan had gedaan de rol van de staat terug te schroeven. Dat het UK nu af te rekenen heeft met tekorten op de arbeidsmarkt terwijl een massa jongeren matig toch niet zijn opgeleid, kan men haar en haar visie over de rol van de staat wel aanwrijven.  Ook Labour en in het bijzonder Tony Blair heeft die visie verder uitgewerkt, zonder de behoeften van het overheidsapparaat en de industrie in rekening te brengen. Wat is dan goed handelen?

 

Daarom net is de kijk van Jankélévitch en van Alicja Gescinska interessant, belangwekkend zelfs, want de idee dat moraal een zaak is van discussie in auditoria of oefeningen in een kleinere groep studenten. Het punt is, denk ik, dat net de vergelijking met muziek dezer dagen net zou kunnen verontrusten, want hoort men nooit een muzikant in de knop of zeer ervaren repertoire instuderen en proberen zo goed mogelijk uit te voeren, maar hoort men alleen op de radio, via cd of digitaal, dan krijgt men de indruk dat er zoiets als perfectie denkbaar is, terwijl men geen weet meer heeft van de inspanningen die het uitvoeren voorafgaan en die de uitvoering (voor publiek) vergt, altijd weer. Ook moet gezegd dat als het goed is, het publiek van kenners of anderszins opgetogen is, de uitvoerders wel eens redenen vinden om te denken dat het niet okay is.  Maar als de pianist of harpist, mannelijk, vrouwelijk of onbestemd hun instrument goed beheersen en een partituur in de vingers hebben, kan een life gebrachte uitvoering bekoren en ons meenemen in het stuk, waarbij de uitvoerder telkens weer weet wat te doen om het stuk alle recht te doen, dan is dat inderdaad een grote inspanning, maar naar ik al vaker mocht horen, schept dat een bijzonder genoegen. Omdat we bevreesd zijn voor zelfgenoegzaamheid, gaat het daar zelden om, zoals ik  merkte na de uitvoering van Sibelius door een jonge violiste, Pauline.

 

Gaat het over goede daden, dan zien we niet het afgebakende terrein van een uit te voeren partituur, wel het ongewisse van wat we wel eens het banale leven noemen. Maar voor wie leeft, kan, ondanks de mogelijke verveling, alleen maar wezenlijk zijn in het leven te staan leiden tot keuzes waarbij men goed doet aan anderen, of net niet, omwille van verzwegen ambities, omwille van een onwankelbaar geloof in wat de mens is en kan zijn. Dat we dus het goede steeds weer opnieuw kunnen doen of niet, maakt deel uit van wat we moraal noemen. Neem nu de idee dat we in harmonie kunnen leven met anderen, door lief te zijn, dan nog is daarmee niets gezegd. Ben je goed voor je geliefden als je hen helpt in het vervullen van primaire noden, of meer nog, met grotere verlangens? Maar ben je goed als je de opvoeding van je kinderen laat verslommeren, omdat je denkt dat het toch niet dondert, vanwege cynische opvattingen dat kinderen hun weg zelf moeten vinden.

 

Het helpt als we de opmerking van Gescinska linken aan wat Richard Sennett schreef over hoe de houding van ambachtsman, zeker als het om het handelen gaat, ook van beleidmakers en experten – academici of consultants -, onderwijzers en leraren, die de mogelijkheid hebben een vast patroon te volgen en dus na verloop van tijd oplossingen bedenken die niet meer aansluiten bij de problemen die zich stellen. Iets in de aard van “voor elke oplossing is er wel een probleem te vinden”, waarbij de werkzaamheid van de expertise wel erg dun gespoeld blijkt of vooral – en daar is het Sennett om te doen – vergeten dat zij geen luchtfietsers mogen zijn, maar vooral nagaan wat hun adviezen betekenen voor de betrokkenen, ook de burgers. Inzake informatisatie van de overheid kan men vaststellen dat er veel ten goede is gebeurd, maar ook dat vaak de uitkomsten voor de overheid belangrijker zijn dan de bewerkelijkheid voor de gebruiker, de burger.

 

Het goede willen doen vergt nogal wat reflectie en nagaan of men de beste methode gebruikt. Kan men horen wat voor toon een snaar voortbrengt, indien goed aangestreken, dan is dat bij goede daden toch van een andere orde, maar we vergeten dan wel dat veel van het goede dat we doen vaak in de orde der dingen ligt, omdat we weten wat moet en hoe het moet. Vaak ontstaat onzekerheid als het resultaat van handelen niet helemaal beantwoordt aan wat we verwacht hadden. Ligt het aan het handelen of aan het blind blijven voor de reacties daarop. Een kind van zes verwacht een andere aanpak dan een kind van tien en als men nog doorgaat met kinderlijke benaderingen kan men de autoriteit helemaal verliezen. Het vergt dus heel wat aandacht en overgave om te weten wat passend is en goed genoemd kan worden. Het volstaat dus niet om hét goede te willen doen, abstractie makend van de realiteit en wat men kan observeren, want dan kan het schril en vals klinken. Daarom kan men wel nadenken over moraal, een andere zaak is anderen een strikte moraal op te leggen. De seksuele bevrijding van de afgelopen eeuw, die in de jaren zestig massale ondersteuning kreeg, pakte niet altijd goed uit, omdat het wel eens als passe-partout gold voor kwalijk gedrag van haantjes op de mesthoop. Maar daarom is de seksuele emancipatie nog geen kwalijke zaak gebleken.

 

Bart Haers  

 

 

Reacties

Populaire posts