Van den Vossen Reinaerde in het leven van een prof

 

Recensie

 

 

Reinaert de vos

Meer dan een erfstuk

 


Frits van Oostrom, De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk. Uitgeverij Prometheus 2023. 592 pp. 35,- €

 

Frits Van Oostrom volg ik al sinds het verschijnen van zijn zoektocht naar Jacob van Maerlant, wie de man was en hoe de auteur hoge kennis wist te vertalen naar het diets om mensen nieuwe inzichten bij te brengen. Schrijven in de volkstaal werd dan door scribenten van stand gezien als tijdverlies. Jacob van Maerlant wordt geassocieerd met Damme, Brugge ook wel, maar de hypothese van de Neerlandicus van Oostrom dat de man vooral in kringen van het Hollandse hof verkeerde, drong niet zo erg door in de publieke opinie. Wat zal er blijven nazinderen van dit boek over de omgang met de fellen rossen metten baerde?

 

Frits van Oostrum vergast ons op meerdere colleges, waarbij hij een voor deze tijd opvallend stellige uitspraak doet over het belang van onderwijs door meesters die naam waardig en leerlingen die ook wel willen leren. Toch was van Oostrom bij aanvang van zijn studie niet zo geporteerd om zich op Middelnederlands te richten, maar het viel zo uit dat die colleges hem wel konden beroeren en enthousiasmeren. Zo kwam hij ook uit bij Reinaert de Vos, die sinds de negentiende eeuw in de Nederlanden zowel schoolmeesters als academici wist te treffen. Ook Johann Wolfgang von Goethe wist de verhaalstof van de Reinaert te smaken en vond dat het alom gekend moest zijn.

 

Op het voorblad noteert de auteur de uitspraak van Goethe, die zich  afvraagt hoe dat verhaal dat een dichter eeuwen geleden zong, terwijl de verhaalstof zo goed van gisteren als van vandaag is. Goethe schreef zelf een klassieker met zijn Reineke Fuchs en dat kon hij doen omdat anderen de tekst naar het Duits hadden verhaald. Onder meer de gebroeders Grimm zouden een integrale tekstversie vinden, naast een meer recente vondst. We lezen hoe complex het werk van de Neerlandicus is, die twee integrale teksten met nogal wat varianten heeft te waarderen en vast te stellen dat ze beide, het ene in Stuttgart, het andere bij Düsseldorf, de Comburgcodex en Dijck nagenoeg evenwaardig zijn. Het is boeiend te lezen hoe Goethe en de gebroeders Grimm, maar spoedig ook Vlaamse en Nederlandse neerlandici zich met die teksten gingen inlaten. Evengoed kan men zich verwonderen over het feit dat de twee best gewaardeerde teksten, die zeker geen autografen zijn, zich in Duitsland bevinden. Er zijn ook vroege drukken, maar al bij al is het meest opvallende dat het Dijck-handschrift en Comburg de cruciale passages, waar de inbreng van Willem die Madoc, of toch Reynaert maakte op de Reinaertroman zoals die  in het Frans al bestonden en waar Willem op voortging, net  wezenlijk moet heten bevatten. Het Franse verhaal van de eerste Branche gaat ook over het dagen van Renard naar het hof, maar is veel minder uitgewerkt.

 

Het belang van Reinaert voor schoolmeesters kan Van Oostrum niet nalaten te vermelden, ook al omdat de Vos nu eenmaal pedagogisch handzaam bleek, al zouden meerdere hervertellers er al eens de spannende pagina’s uithalen. Kon men immers over het klokkenspel van de (gehuwde) pastoor spreken? En waarom schroomt Willem die de Reinaert maakte er zich niet voor? Hij schroomt er zich zelfs niet voor het aanzien en gezag van zijn koning, Nobel te kijk te zetten. Een verloren gewaande schat, ergens in Kriekeputte, weet u nog? En dan is er nog het luipaard, die de kool en de geit wil sparen, de koning een schijn van aanzien terug geeft en iedereen laat geloven dat er niets is gebeurd.

 

Willem laat zien dat dieren zijn als mensen, met dezelfde mensenwensen, zoals we ooit op televisie zagen, maar anders dan de fabeltjeskrant is het relaas van de Vos Reinaert niet zoetsappig, maar ergens onderweg heb ik een hertaalde versie gelezen, die nog weinig tot de verbeelding sprak. Gelukkig vond ik dan een betere uitgave, die mijn interesse wel kon wekken. Het was op college wel eens de vraag of zo een tekst nog wel betekenis kon hebben en dat vond ik voor studenten Latijn-Griekse wel een bijzondere gedachte, maar om hen van antwoord te dienen, moest ik, zelf student, wel argumenten aandragen. In Gent bestaat nog steeds een verkleefdheid aan de fellen metten rode baerde, waarbij de streken en listen van de vos niet zomaar hervertaald kunnen worden. Beren leefden er wellicht nog in onze contreien toen de Reinaert werd geschreven, maar tijdens de jaren zeventig waren er niet zo veel vossen te vinden, al zouden die spoedig daarna weer opduiken, tot in onze steden toe. In wezen behoort de Vos Reinaert tot een veel uitgebreider genre in de Middeleeuwen van dierenverhalen, waarbij de antropomorfe voorstelling van dieren terug gaat op een oude traditie, met Aesopos als bekende Griekse voorbeeld, maar ook de metamorfosen van Ovidius speelde een rol, naast de mogelijkheid dat mensen dieren in hun biotoop konden observeren. Zoals Van Oostrom meegeeft zijn de leeuw noch de luipaard courant in het wild te vinden in het Waasland, maar zowel Diederik als Filips van den Elzas waren op kruistocht geweest en Filips overleefde die van 1191 dan wel niet, hij bracht wel de klimmende leeuw in het Wapen van Vlaanderen aan. Hoe zat het met zijn gevolg? Wie kwam terug en vertelde over de leeuwen gezien in de buurt van Antiochië of andere plaatsen nabij Jeruzalem?

 

Het moet ergens een plaats krijgen, maar de toponymie die in de Reynaert verwerkt is, kreeg al veel studaxen aan het dromen de exacte plaatsen waar de faicts et gestes van Reynaert en co zich afspeelden terug te vinden. Isidoor Teirlinck begon er al mee en later kwamen J.W. Muller, D.A. Stracke s.j. en Hellinga met mogelijke oplossingen voor de vraag waar de Reinaert zoal had rondgestruind. Het land van Waas, het Gentse of toch ergens in Sticht of Oversticht? Zelfs de vragen over plaatsnamen blijkt wel eens andere agenda’s te verbergen, zoals in het geval van pater Stracke, die de Reinaert vroeger wilde plaatsen in de tijd, eerder ten tijde van Filips van den Elzas dan van Margareta van Vlaanderen. De consensus dat het land van Waas centraal zou staan als plaats van handeling, lijkt gevestigd, maar dan nog zijn er plaatsnamen, die nog altijd niet helemaal geduid.

 

Er waren ook dieren die hier wel leven natuurlijk en de vos is zeker prominent, als dief van kippen, maar blijkbaar lust de beer ook een kippetje, niet gebraden natuurlijk, zoals nog onlangs in Italië bleek. Toch weten de lezers en toehoorders, want wellicht werd de tekst vaak voorgelezen, zoals prof. Willaert deed bij de voorstelling van het boek in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, wat er allemaal gebeurt aan het hof van Nobel en in het Koningswoud in het land van Waas. Goed voorgelezen klinkt die verzen van Willem die Madoc maakte wel goed, beter dan men het zelf bij eerste lectuur kan doen klinken. Want het moet toch over de tekst gaan, meent de net op emeritaat gegane hoogleraar, niet om de roep van de tekst. Velen hebben sinds de 13de eeuw de tekst met de streken van Reinaert hun eigen ding gedaan, zeker na de herontdekking – als men het zo mag noemen – in de 18de eeuw, werd Reinaert een embleem voor de tedere anarchist, zoals Louis Paul Boon hem presenteerde, voor de strijdende Vlaamsgezinden ook. Nog Anton van Wilderode wist zijn studenten te enthousiasmeren, op zich al een prestatie, want het lijkt haast een kinderverhaal, tot men de inleiding goed gelezen heeft. Dit hele boek overigens laat de charme zien van het aandachtig en geconcentreerd lezen van teksten.

 

Reinaert zou veel cynischer en gewelddadiger zijn dan zijn Franse neef, Renard, die in een pleitgedicht verschijnt en in talloze  branches, vertellingen waarin de Vos een hoofdrol speelt. Le jugement de Renart weerklinkt in de Reynaert, maar de Middelnederlandse versie gaat verder dan dit Franse voorbeeld, waarbij onze Willem die de Reinaert maakte kennis blijkt te hebben van de juridische geplogenheden in zijn tijd. Hoewel rechtspreken de koning, in Vlaanderen de graaf toekomt, wordt het voorbereidende werk gedaan door klerken, opdat recht gedaan zou worden of af en toe ook eens naar de hand van de gedaagde gezet wordt. De vos wordt zoals alle baronnen uitgenodigd naar de hofdag, maar geeft verstek, waarna allerlei klachten tegen de vos worden geformuleerd, maar niet alle schanddaden worden ontvankelijk verklaard. Een gestolen worstje door de vos op zijn beurt gestolen, daar is de rechtmatige eigenaar niet mee gebaat en het is ook geen echte diefstal. Maar goed, na het nodige overleg daagt koning Nobel de vos en stuurt zijn deurwaarders op pad. Doorslaggevend daarbij is dat Cantekleer, de haan, met de dode hen Coppe komt opdagen aan het hof, want de haan heeft veel van zijn zonen en dochters verloren aan de vos. Alleen, van Isengrim tot Cantekleer, merkt de auteur op, zij zijn zelf ook een beetje van het paadje af. De vos zal gedaagd worden, maar het loopt niet van een leien dakje. De beer verslikt zich in de honing, of beter, raakt gekneld in een gespleten boomstam, de kater  vergeet zijn opdracht de vos mee te voeren naar het hof voor de belofte op een profijtelijke muizenvangst, maar hij raakt verstrikt in de val die voor Reinaert werd gespannen. De derde indaging lukt wel, zij het niet helemaal zonder schade. Weten wij nog dat een biecht uitspreken niet enkel betekent dat we vergiffenis vragen – aan God, niet per se aan het slachtoffer van onze zonden – maar dat we daarna niet weer opnieuw dezelfde streken uithalen? Rond 1250-1270 was de biechtpraktijk nog relatief recent in voege – volgens Ludo Milis was dit de meest opzienbarende vernieuwing van de kerk, eens de biechtpraktijk het volk kon bereiken, wat wellicht toch nog niet geval was in de 13de eeuw, toen vooral de adel en patriciërs wel al waren aangezet zich aan de Paasplicht, met biechtsacrament dus, te houden, zou de controle op persoonlijk, geïnterioriseerd gedrag  van de kerk verder reiken dan enige beweging of religie. Maar goed, Reintje biecht wel bij zijn neef de das, maar probeert dan toch weer een kippetje te verschalken wat Tybeert verstelt doet staan over de amorele houding van de vos. Het gehoor zal wel geweten dat veel biechtelingen net zo goed weinig berouw toonden.

 

Na een zitting wordt besloten dat de vos moet hangen en brengen zijn vijanden met vreugde de galg op orde, maar Reinaert spreekt dan tot de koning over een groot geheim, dat hij al langer had willen vertellen, iets waar zijn vader bij betrokken zou zijn geweest, maar ook Isengrim de wolf en Bruun de beer die min of meer hersteld is. Kriekeputte, daar heeft Reintje de schat verborgen die zijn vader en kornuiten hadden gestolen. In een achterkamer komen de vos en de vorst tot een overeenkomst. Alleen, de vos mag niet met de koning op stap, omdat hij onder interdict staat, waardoor hij niet met de vorst in de openbaarheid mag verschijnen. Ik heb die passage pas leren vatten toen ik me meer met kerkgeschiedenis ging inlaten, maar ten gronde is de list van Reinaert wel superieur gevonden. Wil de koning de schat vinden, dan zal hij zelf naar Kriekeputte moeten trekken, maar waar kan hij die plek vinden? Bij Malpertuus, het huis van de Vos? Van Oostrom noemt dit van alle streken van de vos de meest onthutsend geniale, want niemand kan zich indenken dat de vos tegen de koning zou liegen en hem van zijn eer zou beroven. Was nu net niet de opzet van de auteur, Willem die de Reynaert maakte, om aan te tonen, reeds in de 13de eeuw dat ook vorsten ondanks hun waardigheid, zalving en zelfs toegemeten magische kracht – alle aspecten die de Reynaert niet te berde brengt – niet bovenmenselijk goed zijn, maar evengoed hypocriet, goedgelovig en behalve eergierig ook hebzuchtig? Kan men het vermoeden niet geheel hard maken dat die Willem dicht bij het grafelijke hof stond, dan kan het ook wel eens zijn dat die positie hem noopte tot de vaststelling dat het achter de schermen van de macht een zootje is, zoals Mulisch in “De Ontdekking van de Hemel” vaststelde.

 

Volgt dan de sublieme verdwijntruck van de vos, wanneer hij de ram Belijn mee krijgt en de haas Cuwaart, maar hij vraagt ook nog schoenen uit het vel van de wolf en diens Hersinde – die met wolf overspel zou hebben gepleegd, volgens de klacht van Isengrim en een pelgrimstas uit de pels van de beer, die er dus ook weer een en ander  bij inschieten. En dan komen Cuwaart en Belijn met de vos bij diens verblijf en vraagt Reintje de ram te wachten, nodigt de haas uit, die het allemaal niet zal navertellen. Tot slot krijgt Belijn een tas mee met een kostbare brief, die alleen de koning mag zien. Aangekomen bij het hof verbeidt de ram al de bijzondere waardering die hem te beurt zal vallen en de douceurtjes. Opent des konings klerk Botsaart dan de brief, dan zit daar de kop van de haas in. De leeuw slaakt een oorverdovende kreet en beseft dat hij zelf tot op het bot is bedrogen door de vos. En dan komt Willem die de Reinaert maakte op de proppen met een deus ex machina, Fyrapeel, die een zoenoffer heeft voor de getergde Bruun en Isengrin, die  voortaan, dus ook hun nazaten vrij mogen jagen op de ram Belijn en diens geslacht. Fyrapeel geeft de koning mee: er is een ramp gebeurd, maar u zit op de troon, dus doen we een paar toegevingen – jachtrechten verlenen – en  verder voortgaan, ‘bluven goan’ alsof er niets gebeurd is. Ook van Oostrom heeft het moeilijk met die uitkomst, maar ik bedacht mij, luisterend naar de strapatsen van politici rond het landbouwakkoord in Nederland, of de visadiscussie in België, dat er altijd wel ergens een Fyrapeel in de coulissen schuilt, die, telkens de vorst in de rats zit en alles gered heeft behalve de eer, dan komt er een vice-premier die zegt hoe het conflict kan opgelost worden. Gaat het dan nog mis, dan is het niet de vorst die wankelt.

 

De auteur van deze boeiende studie vergast ons ook op een stuk geschiedenis, altijd met het voorbehoud dat er weinig bronnen zijn, over de relatie tussen de kinderen van Margareta van Vlaanderen (1203 – 1280) – ook wel van Constantinopel, de Van Avesnes – uit het eerste door de paus vernietigde huwelijk met Burchard van Avesnes, omdat deze lagere wijdingen zou hebben ontvangen en de Dampierres. Margareta werd vanaf 1244 gravin van Vlaanderen en van Henegouwen, maar benoemde haar zoon Willem van Dampierre tot enige erfgenaam, maar die stierf in 1251, waarna Gwijde, die tot 1305 de graaf van Vlaanderen zou zijn, die erfgenaam werd. Lodewijk IX werd vanwege het aanslepende conflict tot scheidsrechter aangesteld – maar had ook zijn belangen en de Avesnes die Henegouwen kregen, wisten zich onverzoenlijk verongelijkt, al bleven ze de Franse koningen steunen, maar de Dampierres konden ’t niet meer goedmaken. Daarna volgt nog een boeiende dynastieke twist tussen het huis Dampierre versus Avesnes, die zich verbonden met het huis van Holland, door huwelijk met Aleida van Holland. Daar kwam dan weer hommeles van, maar we moeten wel vaststellen dat het aanslepende conflict, vanaf 1244 inderdaad met listen en lagen werd gevoerd door beide partijen. Was Willem die de Reinaert maakte nu betrokken bij de scriptoria van Margareta, terwijl Jacob van Maerlant aan de andere kant bij Aleid van Holland als klerk en schrijver optrad? Hoe dat verhaal van de Avesnes en de Dampierres in de Vos Reinaert doorklinkt, legt van Oostrum uit met de nodige voorzichtigheid, dat wil zeggen, we krijgen een schets van de historische context waarin de Reinaert werd gemaakt. De fellen rossen metten grijzen baert, waarbij vooral het woord Fel de aandacht trekt, omdat het staat tegenover hoofs; het staat voor fanatiek, zonder omzien doorgaan, krachtig en niet bereid tot pluimstrijken, tenzij om strategische redenen.

 

Het is gewoon onmogelijk alle aspecten van dit boek onder uw aandacht te brengen, want het valt niet mee hoofd- en bijzaken van elkaar te onderscheiden. Dat kan anders ook alleen maar de bedoeling zijn van een recensent, terwijl het betere boek meerdere inzichten en benaderingen aan de orde stelt, die tot een beter begrip leiden. Na 52 jaar als student en later studax Nederlandse taal- en Letterkunde weet van Oostrom ons een introductie te brengen in zowel de (nieuwe) tekstuitgave als het studeren over de Reynaert. Wel laat van Oostrum zien dat de Reinaert en roman de Renard van alle tijden is en toch, als de auteur van deze bespiegelingen, ook op het eigen onderzoek met vlag en wimpel geslaagd is, dan is het laten zien hoe niet enkel academici in hun soms ivoren toren bezig waren met de Reinaert. Jan Frans Willems schreef eerst een hertaalde versie, om dan pas academisch de best mogelijke uitgave van de beschikbare tekst, de versie uit de Comburg convoluut. Stijn Streuvels vond het academische werk wel nuttig, maar vond ook dat de Reinaert nooit opgesloten mocht raken in academische achterkamers en seminaries.

 

Zelf heb ik vaker vastgesteld dat de canonisering van teksten vaker dan vroeger gericht was op de actualiteit. Zoals ik in een poging de kennis van onder meer Middelnederlands niet als oubollig af te doen, vaststelde dat er weinig culturen waren, waar men zomaar een deel van het literaire patrimonium amputeren wilde, was het ook aan mij om aan te geven waarom verhalen, van Griekse Mythen – die met dank aan Fry uiterst actueel blijven – of de metamorfosen van Ovidius tot Couperus wel degelijk nog het lezen waard blijven en kunnen verblijden. Over vossen, beren en wolven, dassen, rammen en leeuwen kan men veel vertellen. Mijn poging bleef steken in goede bedoelingen – en werd gewaardeerd – maar de aanpak van Frits van Oostrum, die een leven lang met de Reinaert bezig zou blijven, lang niet altijd expliciet en daarop gefocust, laat zien dat zo een tekst levendig kan blijven en al verliezen we soms stekeligheden en grappen uit het oog, soms kan er plots een nieuwe lichtflits opduiken, een moment van herkenning. De aanpak laat ook zien hoeveel erbij komt kijken om zo een veelomvattend relaas van dat jarenlang verwerken van een tekst met lezers te delen. En men houdt er ook nog eens vrienden aan over, zoals bleek in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent. Wat ook fraai aan het licht komt, doorheen de vele lagen van deze roman, is dat auteur en publiek weten waar het over gaat en het publiek leest mee, snapt referenties. Maar nu we voeling verloren hebben met de verhaalstof, zou men denken, blijft het verhaal toch beklijven, als we de moeite willen doen, in het verhaal mee te gaan, want het kan wat mij betreft nog overtuigen. Zoveel had ik nog te berde kunnen brengen, maar het is aangewezen de Reinaert zelf te lezen, die ook in dit boek opgenomen is. Want het is een aardige groep mensen, die zich in de Reinaert verdiept hebben, van Goethe over Grimm tot Hellinga en Muller, om Jan Frans Willems, Stijn Streuvels en Van Mierlo s.j. – de auteur noemt er nog talloze anderen, schoolmeesters, schrijvers, academici - niet te vergeten en vooral dus de maker van dit fraaie studiewerk.

 

Bart Haers

 

 

Reacties

Populaire posts