Schaamte over 't zelf te denken?
Recensie
Hoe kennen we onszelf
Ken u zelf zonder tutorial
Tinneke Beeckman., Ken Jezelf. Een Openhartige filosofie. Boom Uitgevers 2023; pp. 240. € 24,90
Ik las de stukken van Tinneke Beeckman over hoe ze
door allerlei vragen bezocht werd, over zich schuldig voelen of over vergeving
schenken, over wat we met waarheid aan moeten en hoe we onze bereidheid tot
ergernis en wraakzucht kunnen benaderen en eventueel temperen. Maar wat dan als
er iets gebeurt dat niemand kan aanvaarden wegens de wreedheid van de
handeling? Wat brengt het ons, als we onszelf proberen te kennen? Oh ja, zou
het nog eens nuttig zijn?
Wie met filosofie in aanraking komt, hoort algauw de
naam Socrates vallen, want was hij niet de eerste filosoof van naam die
eeuwenlang de geesten bleef beroeren? Meer nog, meerdere moderne filosofen
menen dat Socrates (en Plato) plus Aristoteles zoveel hebben bijgedragen aan
het denken dat zij tot de tijd van Immanuel Kant het denken hebben bepaald,
zodat alles wat erna kwam, hoogstens voetnoten kunnen lijken. We moeten hier
natuurlijk aangeven dat we van Socrates zelf geen gebenedijde letter kunnen
lezen, maar dat Plato vele van zijn uitspraken en dialogen heeft uitgeschreven.
Aristoteles zou Plato in hoofdzaak juist zijn ideeënleer aanwrijven, omdat dit
een wereld verondersteld, die waarin we leven, waar niets naar behoren, laat
staan perfect kan zijn, terwijl Aristoteles net meende dat de zijnde dingen
hier en nu de enige zijn die we voor waar kunnen houden, realisme dus.
Uiteraard stelt de auteur, Tinneke Beeckman vragen, bijvoorbeeld
of ik – zij dus – een snob dan wel een narcist zou zijn. De antwoorden zijn
niet altijd wat we verwachten, maar we zien plots dat even in de spiegel kijken
niet meteen tot schaamte hoeft te leiden. Toch heb ik de indruk dat we vooral
niet moeten of kunnen ophouden met denken na het lezen van het boek, omdat het motto
“Ken Jezelf” nu eenmaal een eindeloze weg is, maar dan niet een weg die we alleen af te leggen hebben. We kunnen ons
beroepen op filosofen van vroeger en nu, op Nietzsche, om tot de vaststelling
te komen dat hij niet alleen meent dat ons denken gedreven wordt door een visie
op de mens, van de hand van Nietzsche, waarin we nederigheid te gretig zouden
beoefenen omdat we zo vrij blijven van de verdenking ons naar best vermogen in
te spannen. Reeds Erasmus wist dat die bijbelse gedachte, van zelfvernedering
nergens toe kan leiden en vooral zorgt dat mensen onderdrukt blijven. Nederigheid die voortkomt uit een oprecht
besef dat men zelf niet metselen kan of wiskundige kwestie oplossen, dan wel nog
veel te leren heeft over de late 18de eeuw, is iets anders dan zich onzichtbaar
maken omdat men zichzelf onwaardig acht voor deze of gene handeling. Erasmus
wist dat dit aangeleerde gedrag vele van zijn medebroeders heimelijk – of niet –
hoogmoedig maakte en dan betekent die nederigheid iets helemaal anders.
We vinden het belangrijk, dat “ken jezelf”, “Gnauti
Sauton” dat op de fries van de tempel in Delfi stong gehakt in steen, maar zoals
de auteur ons meedeelt, is het gemakkelijker gezegd dan gedaan. Doorheen de
vele vragen, ingedeeld in 4 delen:
° Wie ben je?
° Wat voel je?
° Wie wil je zijn?
° Hoe leef je en hoe sterf je?
Komt de
bedenking op of dit project ertoe zal leiden dat iemand zichzelf zou kennen of
eerder nog zou beginnen aan een exploratie van het zelf. Nu, soms laten we die
zoektocht liever over aan anderen, maar hoe kan je de zoektocht die het Ken
Jezelf is overlaten aan anderen. Er bestaat een psychiatrie waar mensen dat
proces aangaan, met de hulp van een weinig van zegs zijnde psy om de donkere
kanten van het zelf te verkennen, de traumaatjes en zelfbeklag van welgestelde
dames en heren, zoals Woody Allen dat heeft gebracht in Manhattan en andere
films.
Het proces, zou de voetbaltrainer Vincent Kompany
zeggen gaat aan het succes vooraf, alleen is er geen duidelijkheid over hoe het
proces verlopen kan. Socrates wist zelf ook wel dat het een lastig project is,
want wanneer is onze zelfkennis afdoende, laat staan voltooid? Zelfs in het uur
van het sterven zijn we niet altijd onszelf, ook al kan men vandaag zelf kiezen
voor het juiste moment. Maar het gebeurt dan wel eens dat iemand die de
modaliteiten voor een euthanasie heeft vastgelegd plots opnieuw levensvreugde
vindt. Men kan in de literatuur verschillende verslagen vinden over een diepe depressie,
zoals bij Goethe die melding maakt van aanslepende Taedium Vitae en ter
genezing legt hij een mes bij zijn bed, zoals een arts in de Lehrjahre altijd vergif bij zich heeft, om zichzelf uit
het leven te helpen, maar het houdt hem altijd weer recht. Het kan dan ook
gebeuren dat we eens we voor onszelf hebben vastgelegd wie we zijn, hoe we
zijn, wat we wensen, het proces zelf (voorlopig) stilleggen, want gauw genoeg
komen we voor omstandigheden, die het gekozen zelfbeeld onderuit halen, te
staan.
Doorheen de veel vragen die Tinneke Beeckman zichzelf
en ons voorlegt, komt Michel de Montagne doorklinken, want zich afvragen “Que
sais-je” en dan doorheen de essays over vriendschap, lotsbestemming en
levensvervulling na te denken, klinkt door in deze korte stukken, die telkens
weer uitnodigen zelf na te denken. Schreef Montaigne zijn essays in zijn
bibliotheek, weg van Bordeaux en de godsdienstoorlogen dan kan mevrouw Beeckman
rustig thuis werken of eventueel op vakantie aan een tafeltje, hetgeen we haar
uiteraard gunnen. En toch, ook onze tijd mag best verwarrend heten, al koppelt
men er dan gauw, gauw doemscenario’s aan vast, net omdat we niet de uitkomst
kennen van al die ontwikkelingen. Over die
onzekerheid heeft de filosofe het en wel op een bijzondere manier, want
ze heeft het onder meer over “optimisme als een moral duty”, waarvan ze
vaststelt dat het wel zeer verlammend kan werken en verhinderen zal dat we de
werkelijkheid die we waarnemen nog wel spoort met de realiteit van mens en
samenleving, omdat precies onze waarneming zelf door het optimisme aangetast
wordt. En ook is het inderdaad zo dat het niet echt houdbaar is dat wat ons
niet dood ons sterker zou maken. Nietzsche is in waanzin overleden, wellicht
het gevolg van syfilis die hij als student opliep bij bordeelbezoek, zoals wel
vaker voorkomt. De uitspraak van Nietzsche leidt ons naar een andere, diepgravend
onderzochte kijk op Schopenhauer en zijn eigen vroegere denken. Zich bevrijdend
van zijn atavistische christelijke resssentiment voert Nietzsche naar het Amor
Fati, waarmee hij niet wil aanzetten tot lijden, want dat is eigen aan de
christenmens, maar op een vergelijkbare manier aan de Stoa een zich verhouden
mogelijk maakt tot ongeluk en tegenslag. Er kan ons veel overkomen, maar dat is
niet waar het om gaat, wel hoe we omgaan met ziekte of andere problemen. Het
lijkt wat gemakkelijk, maar toch geeft het wellicht mensen (nieuwe) levenszin.
Een vraag die we dezer dagen over onze condition
humaine niet kunnen ontkomen behelst niet langer ons leven hiernamaals, maar
hoe we hiernumaals het eeuwige leven zullen bereiken. We lezen dat Beeckman het
eeuwige leven op aarde niet vraagt noch verlangt, maar dat men bezig is,
transhumanisten dan toch, ons bestaan te verlengen tegen de logica van de natuur
in, die vergt dat levende wezens sterven en soms veranderen die in krijtrotsen.
Maar waarom is de dood een schandaal? Het kan heftig binnenkomen als iemand in
de naaste kring komt te gaan, ontwrichtend ook en daar kunnen we ons tegen
wapenen via een stoïcijnse levenshouding, want zich wapenend tegen de gedachte
aan verlies, zich wapenend tegen de gedachte dat de omstandigheden zo
dramatisch kunnen wijzigen, dat men te allen tijde onbewogen de zogenaamde
slagen van het lot kan aanvaarden. Het volstaat te kijken naar topfiguren in de
kookkunst, die hun brigade drillen en vooral uitkafferen om te begrijpen, dat
er in de samenleving mensen zijn die boos mogen zijn. Hoe kan ik nu die
boosheid van chefs verbinden aan de stoïcijnse inzichten of wat er wel eens
voor moet doorgaan, maar dat was net de bijdrage van de filosofen van de Stoa, dat
zij de elite in Athene en later ook in
Rome vormden, zodat zij niet gedreven zouden worden door hun droeve emoties,
zoals jaloersheid of wraaklust, maar precies zo objectief en rationeel mogelijk
omspringen met de omstandigheden?
Wie het verhaal van Seneca hoort, die door Nero wordt
gesommeerd zelfmoord te plegen, begrijpt dat machthebbers er doorgaans van
uitgaan te weten wie ze zijn, zichzelf te kennen en te weten wat ze moeten
doen, hoe ze dat moeten aanpakken. Voor hen is het niet pijnlijk als ze
anderen, vrouwelijke medewerkers bijvoorbeeld
tekort doen of “gewoon” verkrachten, omdat het kan, wel als men hen dat gaat
verwijten. Ook hier getuigt de elite zelden van stoïcijnse onaandoenbaarheid.
Zij verdedigen tot voor de rechter hun gelijk en ontkennen feiten, die wij, via
de media als algemeen bekend beschouwen, terwijl de rechter geacht wordt alleen
op de bewijsstukken voort te gaan. Hier is sprake van een heftig conflict, maar
het wordt ook in de media vaak gebracht als een schandaalkroniek. De vrijheid
van vrouwen, ook over hun seksualiteit blijft een lastig punt voor mannen van
aanzien en voor mannen zonder naam of faam, die menen dat zij hun voorrechten
verliezen. Kennen deze mensen zichzelf? Daar wil noch kan ik een oordeel over
uitspreken, maar het is wel opvallend dat telkens wanneer er een mediaschandaaltje
uitbreekt de betrokkenen, van zodra ze hun mond opendoen, wel weten het juiste contextualiseren
aan te dragen om zich te verontschuldigen, voor het leed dat ze ongewild hebben
of zouden hebben aangericht.
Daar spreekt uiteraard vertrouwdheid met de sociale
conventies uit, wellicht ingefluisterd door advocaten of andere raadgevers.
Daar is niets mis mee, behalve dat het vaak niet overtuigend klinkt, als men al
geroepen is tot een publieke vraag om vergiffenis, terwijl het slachtoffer zelf
meer dan eens neerbuigend bejegend wordt. Nu kan men opwerpen dat het normaal
is dat mensen weten hoe het heurt, maar ook dat is natuurlijk zelfkennis en
vooral een onuitputtelijk zelfvertrouwen, dat men overal mee weg kan komen. Anderzijds,
gaat het altijd over de seksuele roofdieren, of wil men in de samenleving een
maatschappelijke orde herinvoeren, waarbij zedigheid van vrouwen geëist wordt. Want
kan men ervan uitgaan dat figuren als Weinstein en Gérard Depardieu zich weinig
respectvol hebben gedragen, al weten we natuurlijk niet wat er allemaal gebeurt
achter de schermen van de film- en televisiewereld, dan kan men ook niet
voorbij aan de oproep van Belle de Jour,
Cathérine Deneuve, die vond dat men niet zo hard moet gaan optreden tegen die
mannen, want ze hebben hun verdienste. Gevolg was dat anderen met “balancetonporc”
daders aan de schandpaal vastklonken. Een fraai schouwspel is het niet, maar
veel mensen voelen wel dat machtswellust groot is in de wereld en dus ook in de
filmwereld, maar dat seks het uitgelezen ruilmiddel is, overigens niet enkel in
heteroseksueel verband, maar ook onder homo’s en onder vrouwen, maar dat hoeft
hen niet tot grotere wellustelingen te maken, zoals men wel eens ziet passeren
in nieuwsbladen.
Er is al enige tijd opnieuw een grotere gang naar
preutsheid, wellicht omdat dit veiliger aanvoelt, terwijl het ook wel zo is, dat
men lang niet zeker lijkt te zijn van wat er na een avontuurtje kan gebeuren. Er
wordt met argusogen gekeken naar naakt, vrouwelijk naakt gespeurd, terwijl
vrouwen omwille van die apparaatjes in onze hand overal van alles kunnen worden
vastgelegd, ook ongeweten voor het slachtoffer. Op naaktstranden wordt erop
gewezen dat men niet zomaar kan fotograferen, of beter, helemaal niet. Die
angst voor de (naakte) vrouw is voor mijn generatie en wellicht de volgende onbegrijpelijk,
in die zin dat het naakte in het dagelijkse leven aanwezig was, al werd er wel
eens een film bekritiseerd omdat er onnodig naakt in aanwezig was. Dat de
bevrijding van de seksualiteit niet evenwichtig is verlopen, kan ik wel inzien, maar goed, zoals een kotgenote
eens zegde, toen ze in haar blootje op de overloop stond te wachten op een
vriendin: je vindt me vast mooi, maar nu mag je alleen maar kijken, niet aankomen.
Fair want dat had ze me al eens gezegd,
maar toch, tegen wie zou ik moeten klagen, als ik dat al wilde. Het was
misschien wat verwarrend, want niet elke vrouw was zo vrijmoedig, aan de andere
kant, niemand werd slachtoffer dan wel dader. En schaamte? Ja, ze zag er pront
uit en was altijd welgezind, zo leek het. Want wanneer ze aanklopte, kreeg ik
te horen wat haar beroerde en dat was wel eens flink beroerd. Troost bieden
mocht ik dan wel, natuurlijk. Zou dat een onzalige herinnering moeten zijn?
Het is onze wereld van nu die vraagt om tal van
antwoorden, niet enkel omdat we ons moeten verantwoorden, maar, zoals Beeckman
schrijft, we moeten het met onszelf eens zien te worden, omdat we naar buiten
wel één lijken, in onszelf lijken we een vat van tegenspraak, zoals Hermann
Hesse zijn protagonist Harry Haller opvoert, die zich een Faust waant, met twee
zielen in zijn borst en dan finaal moet vaststellen in het Magische Theater dat
zijn borst bewoond wordt door tal van zielen, die in dat theater in een spiegel
aan het licht komen. We worden getrokken door allerlei wensen, verlangens en
driften, die ons wel eens overweldigen, waardoor we achteraf ietwat beschaamd
de brokken bij elkaar rapen. Niet altijd is er reden tot schaamte en paniek om
aangerichte schade, andere keren merken we niet onmiddellijk dat men ons een en
ander nadraagt. Te rade gaan bij filosofen kan helpen, om de condition humaine
beter te vatten, maar als het gaat om introspectie, dan merken we al eens dat het
lastig is juist aan te geven waar het goed is gegaan of waar we in de fout gegaan
zijn.
Beeckman schrijft opvallend mild over de plaats
religie, van rituelen, al is zijzelf buiten de kerk opgevoed in een atheïstische
leefwereld, omdat zij doorheen haar studies merkte dat ze niet zomaar aan de
(christelijke) traditie heen kon. Christelijk gelovigen zouden hier een cynisch
lachje niet onderdrukken, maar daar vergissen zij zich, in de mate dat zij zelf
geen zicht meer hebben op wat die christelijke traditie allemaal behelst. “Werkelijk
afstand nemen van de (christelijke) traditie vraagt dat je het denkkader geheel
verwerpt en iets radicaal nieuws bedenkt. Dat blijkt ingrijpender te zijn dan het voor mij
(Beeckman) op het eerste zicht leek, lezen we dan. Wie filosofen als Jaap
Kruithof en Etienne Vermeersch wel eens hoorde of las, merkte net dat
spanningsveld van afwijzing van de kerk en het geloof, maar de onmogelijkheid
om aan de filosofische en intellectuele traditie te ontkomen. Voor prof. dr.
Ronald Commers was dat geen punt, in de mate dat men sowieso door die hele
ontwikkeling heen moet, wil men ueberhaupt begrijpen hoe men tot bepaalde
aannames kon komen, zoals over emancipatie.
Beeckman vraagt zich af of ze (nog wel) geëmancipeerd
is, voldoende ontvoogd dan wel of ze het hele gedoe niet echt kan duiden, alsof
het nu nog anders zou kunnen zijn, dat vrouwen dus wel nog bevoogd kunnen worden. Het gebeurt en wel in
een soort relatie waarin de verhoudingen tussen meester en knecht/slavin de
meester zich onlosmakelijk verbonden weet met de ondergeschikte en de gehoorzaamheid
voor haar even evident is, als in haar optiek het zorgen voor het welzijn van
de baas. We lezen in dit stuk over de discussie tussen Wollstonecraft en Burke,
zij steunt de Franse Revolutie, hij verwerpt haar onder meer omdat hij de
verheffing van vrouwen tot gelijke van de man afwijst. Nu is dat natuurlijk een
visie over hoe het zou moeten zijn, want vrouwen wisten wel eens hebben en houden
van de losbollige echtgenoot te redden door zelf actief te zijn. Dat Mary Wollstonecraft
en ook Olympe de Gouges zich inzetten voor de rechten van de vrouw – Verklaring opgesteld door de Gouges,
die ze cash betaalde op de guillotine – was ook te danken aan de toenemende
vorming van meisjes, niet alleen ter voorbereiding van het huwelijk, maar ook
waren er sinds Anna Maria Schurman (17de eeuw) die als eerste vrouw
kon studeren aan de universiteit van Utrecht, maar ook Emilie du Châtelet die
thuis onderricht kreeg van belangrijke wiskundigen en filosofen, om na haar
huwelijk met een sieur du Châtelet en na het volbrengen van de huwelijkse
plicht, een erfgenaam en twee vervangers te leveren, kwamen er bevallige dames
salon houden in Parijs waar precies de Philosophes elkaar ontmoetten en met een
deel van de elite over de stand van het land, sorry, de landen, Frankrijk in
meervoud van gedachten te wisselen. Tegelijk was het wellicht Rousseau niet die
emancipatie van de vrouw zou bevorderen, maar dan moeten we toch vaststellen
dat Voltaire zijn vriendschap voor Emilie, die lang wederkerig was, ook als de
liefdesroes verzwakte, bezag als een relatie tussen gelijken, want zij had maar
een “défaut” namelijk dat zij een vrouw was geweest, maar dat is dan weer wat
hypocriet, tenzij Voltaire bedacht dat zij met haar verstand als man veel
verder in het leven was gekomen, waardoor de gedachte opduikt dat voorrecht tot achterstand kan leiden.
Toch gooide zij op het domein van de natuurkunde hogere ogen dan de filosoof
Voltaire, met haar vertaling uit het Latijn van de Principia Mathematica van
Newton, maar meer nog uit haar onderzoek over de verspreiding van het vuur werden zeer
gewaardeerd door de Koninklijke Academie waarmee ze als eerste vrouw een
wetenschappelijke publicatie kon plegen. Aan de ontvoogding werd en wordt wel
aandacht besteed, maar wat het betekenen kan voor vrouwen in hun concrete
leven, waarbij het maken van eigen keuzes nog altijd het lastigste blijkt, zal
men in een ander perspectief moeten bekijken. Voor Beeckman betekent
emancipatie overigens net daarom dat men altijd ook zichzelf kritisch moet
bejegenen, met de nodige liefde wellicht.
In tijden waar het boek, waar boeken niet meer de
uitgelezen tijdsbesteding bieden voor geschoolde mensen, omdat er allerlei
andere mogelijkheden zijn, waarin we ons kunnen verliezen, kan een boek als “Ken
Jezelf” gelezen worden in korte momenten, de tijd van een vraag met antwoord.
Maar toch is het opeens bij me opgekomen dat het doorlezen nog veel beter
toelaat de vele facetten ervan te ontdekken.
Opgezet als een bundeling van korte behandelingen van pertinente en ook
wel impertinente vragen, komt er een mensbeeld uit, dat ons niet meteen een
handzame gids biedt, maar juist de nodige struikelstenen om onze weg te
vervolgen al kan men daarbij wel eens de voet stoten. In de media hoorde ik twee
gesprekken, beide nagenoeg even genadig begroot qua tijd, waarbij het ene gesprek een paar hoofdstukjes
behandelde en het andere gesprek meer naar motieven peilde. Beide volgde ik met
aandacht, maar er was een punt dat me deed twijfelen, want hoe kan je op die
manier filosofie bedrijven? Het lijkt op wat men wel eens gebruiksfilosofie
noemt, anderen hebben het over praktische filosofie, maar het is inderdaad geen
gebruiksvriendelijk boek, want leest het vlot, men keert wel eens terug op
vroegere passages en dan nog komen er weer andere vragen opduiken. Tja,
openhartig is het wel, zich afvragen of men boos mag zijn dan wel gekrenkt.
Maar hopelijk zal men verder gaan zoeken. In die zin komen de Essays van
Montaigne wel in beeld, niet als voorbeeld, maar als poging tot emulatie,
waarbij het maar aan de lezer ligt, of de vele referenties bij Beeckman van
hedendaagse filosofen en denkers opgemerkt worden. Zelfs als dat zo niet is, kan
de zoektocht naar wat de teksten oproepen.
Bart Haers
Reacties
Een reactie posten